Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-12-2021, nr. 21-000409-21
ECLI:NL:GHARL:2021:11865
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-12-2021
- Zaaknummer
21-000409-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11865, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:24
Uitspraak 30‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte zich, toen hij voor behandeling in CTP Veldzicht zat, schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag door één van zijn behandelaars meerdere malen in de borst te steken en aan mishandeling door een andere behandelaar te bijten. Het hof acht verdachte strafbaar voor deze feiten en legt hem, net als de rechtbank, TBS met dwangverpleging en een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren op.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000409-21
Uitspraak d.d.: 30 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 26 januari 2021 met parketnummer 08-281088-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
thans verblijvende in [P.I.] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. Vitanov, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 13 november 2019 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, die [naam 1]
- van achteren genaderd en/of die [naam 1] , (pardoes en/of onverhoeds) met zijn, verdachtes, (rechter)arm om de nek/hals vastgegrepen/vastgepakt, althans een verwurging aangelegd (gehouden) en/of
- ( vervolgens) die [naam 1] meerdere malen (met kracht) (met zijn, verdachtes, (linker) arm/hand) met een (zelf gefabriceerd) steekwapen, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp (boven) in de borst(streek) (tussen hals en borst) gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiairhij op of omstreeks 13 november 2019 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, die [naam 1]
-van achteren genaderd en/of die [naam 1] , (pardoes en/of onverhoeds) met zijn, verdachtes, (rechter)arm om de nek/hals vastgegrepen/vastgepakt, althans een verwurging aangelegd (gehouden) en/of
-(vervolgens) die [naam 1] meerdere malen (met kracht) (met zijn, verdachtes, (linker) arm/hand) met een (zelf gefabriceerd) steekwapen, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp (boven) in de borst(streek) (tussen hals en borst) gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primairhij op of omstreeks 13 november 2019 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan opzettelijk [naam 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, die [naam 2] meerdere malen, althans eenmaal, in de (linker) hand gebeten, terwijl verdachte wist(dat is verdachte ongeveer 10 dagen gelegen medegedeeld) dat hij besmet/geïnfecteerd is met syfilis, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiairhij op of omstreeks 13 november 2019 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, [naam 2] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, die [naam 2] meerdere malen, althans eenmaal, in de (linker) hand gebeten, terwijl verdachte wist (dat is verdachte namelijk ongeveer 10 dagen gelegen medegedeeld) dat hij besmet/geïnfecteerd is met syfilis.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan, conform de beslissing in eerste aanleg en de vordering van de advocaat-generaal, behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair en onder 2 subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair hij op of omstreeks 13 november 2019 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, die [naam 1]
- van achteren genaderd en/of die [naam 1] , (pardoes en/of onverhoeds) met zijn, verdachtes, (rechter)arm om de nek/hals vastgegrepen/vastgepakt, althans een verwurging aangelegd (gehouden) en/of
- (vervolgens) die [naam 1] meerdere malen (met kracht) (met zijn, verdachtes, (linker) arm/hand) met een (zelf gefabriceerd) steekwapen, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp (boven) in de borst(streek) (tussen hals en borst) gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair hij op of omstreeks 13 november 2019 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, [naam 2] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, die [naam 2] meerdere malen, althans eenmaal, in de (linker) hand gebeten, terwijl verdachte wist (dat is verdachte namelijk ongeveer 10 dagen gelegen medegedeeld) dat hij besmet/geïnfecteerd is met syfilis.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Onderzoekswensen
In het kader van de strafbaarheid van de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep onderzoekswensen naar voren gebracht. Hij heeft het hof verzocht om (I) in verband met het onderzoek naar de invloed van het gebruik van citalopram op de bewezenverklaarde feiten een forensisch toxicoloog als deskundige te benoemen en (II) deze forensisch toxicoloog zijn/haar standpunt met betrekking tot het medicijnengebruik van verdachte tijdens de bewezenverklaarde feiten te laten toelichten. Aanvankelijk bracht de raadsman ter zitting nog twee onderzoekswensen (onderzoekswensen III en IV uit de pleitnota) naar voren, maar deze heeft hij later ingetrokken, zodat ze geen verdere bespreking behoeven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken dienen te worden afgewezen.
Het hof acht het niet noodzakelijk om een forensisch toxicoloog als deskundige te benoemen. Het hof neemt daarbij in overweging dat in de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC), opgemaakt door een psycholoog en twee psychiaters, al onderzoek is gedaan naar de invloed van het gebruik van citalopram (p.53 van de rapportage). Een psychiater is naar het oordeel van het hof deskundig op dit gebied. Een psychiater heeft immers bij uitstek kennis van de wisselwerking tussen medicijnen en de geest en is als arts degene die medicijnen voorschrijft en de medicatie, indien nodig, bijstelt. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek in onderzoekswens I en in het verlengde daarvan tevens het verzoek in onderzoekswens II afgewezen.
Overwegingen met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte. Hetgeen de raadsman in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel, zodat het hof de hiernavolgende overwegingen van de rechtbank overneemt en tot de zijne maakt. De overgenomen overwegingen zijn cursief weergegeven. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Waar de overwegingen van de rechtbank verbetering of aanvulling behoeven, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is in het Pieter Baan Centrum (PBC) geobserveerd en onderzocht. Hiervan is een rapport opgemaakt met als datum 31 december 2020. Door de deskundigen van het PBC is onder meer antwoord gegeven op de vraag of verdachte lijdend is aan een psychische stoornis en zo ja, of deze psychische stoornis van invloed is geweest op het gedrag en de
keuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
De deskundigen hebben overwogen dat, hoewel er diagnostisch onduidelijkheden zijn, op basis van de verschillende informatiebronnen geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een psychische stoornis in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde en daarna, in de vorm van een toestandsbeeld met een affectieve en psychotische component, waarbij de wisselwerking tussen de verschillende componenten niet duidelijk is.
Verdachte was in de periode voor het ten laste gelegde ontregeld in zijn stemming en realiteitstoetsing, zelfs in die mate dat enkele dagen ervoor medicatie noodzakelijk werd geacht. Deze problematiek beïnvloedde zijn handelen volgens de gedragsdeskundigen ernstig. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde tenminste verminderd toe te rekenen. Of sprake is van een verdere vermindering kan niet worden vastgesteld, daar het ten laste gelegde niet met verdachte besproken kon worden door zijn door hem opgevoerde amnesie.
Verder is door de deskundigen beoordeeld of het ten laste gelegde het gevolg kan zijn van - zoals de verdediging stelt - het gebruik van het antidepressivum citalopram. Verdachte heeft twee tabletten citalopram ingenomen, te weten op 11 en op 12 november 2019 in de avond, waarna op 13 november 2019 het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden. De deskundigen hebben zowel in liet rapport als ook ter beantwoording van een vraag van de verdediging - in een aanvullende e-mail van 11 januari 2021 geconcludeerd dat het gebruik van citalopram geen monocausale oorzaak geweest kan zijn voor het ten laste gelegde. De reactie van de deskundigen zoals weergegeven in de e-mail luidt als volgt:
Agressie is bij citalopram beschreven als bijwerking met een incidentie van 0.1-1% (..). Tegen de achtergrond van eerdere agressieve impulsdoorbraken hij betrokkene, zonder gebruik van citalopram, en gegeven dat de metabolisering van citalopram bij betrokkene onderzocht is en normaal bleek, kon geen monocausale rol voor citalopram worden onderbouwd. Ook in hoeverre citalopram in een aan te nemen lage concentratie in het bloed, na inname van twee tabletten, eventueel zou hebben bijgedragen aan opwinding en een versterkte ontremming van een impulsieve actie, is achteraf niet te reconstrueren. Daarbij moet worden overwogen dat de voorbereidende handelingen, indien bewezen, namelijk het vervaardigen en verbergen van een steekwapen met de aan te nemen intentie een persoon te verwonden, indien bewezen, eerder verklaard kunnen worden uit een langer aanwezig toestandsbeeld met achterdochtige inhoud dan uit een impulsieve ontregeling.
De rechtbank acht de conclusies van de onderzoekers van het PBC inzichtelijk en gedegen onderbouwd. In de rapportage, als ook in het e-mailbericht, is helder en concludent gemotiveerd hoe de deskundigen tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank neemt deze conclusies daarom over en maakt die tot de hare. Voor zover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat verdachte ontoerekeningsvatbaar of niet strafbaar moet worden verklaard voor het ten laste gelegde, en hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, volgt de rechtbank de verdediging gezien het hiervoor overwogene niet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
Oplegging van straf en/of maatregel
De meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest en heeft ten zien van het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde de maatregel TBS met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Hij heeft ten aanzien van de vordering tot oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging naar voren gebracht dat de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen niet aan deze vordering in de weg staat, omdat in de aanwijzing, kort gezegd, is bepaald dat bij ongewenste vreemdelingen wordt afgezien van het vorderen van TBS, mits dat gelet op het belang van de veiligheid van de samenleving verantwoord, en het naar zijn mening niet verantwoord is om ten aanzien van verdachte af te zien van deze vordering.
De raadsman heeft primair verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging zonder oplegging van TBS en subsidiair om TBS op te leggen op grond van verminderde toerekeningsvatbaarheid zonder het opleggen van een (combinatie) gevangenisstraf. Hij heeft daartoe verwezen naar de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de oplegging van de straf en maatregel. Hetgeen de raadsman in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel, zodat het hof de hiernavolgende overwegingen van de rechtbank overneemt en tot de zijne maakt. De overgenomen overwegingen zijn cursief weergegeven. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Waar de overwegingen van de rechtbank verbetering of aanvulling behoeven, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft tijdens zijn verblijf in CTP Veldzicht sociotherapeut [naam 1] meermalen in de richting van haar borststreek gestoken. Terwijl [naam 1] nietsvermoedend met een medepatiënt aan het praten was, heeft verdachte haar van achteren genaderd en heeft hij op onverhoedse wijze toegeslagen. Bij [naam 1] zijn meerdere snij- en steekwonden ontstaan waaronder een streekwond van 4 tot 5 centimeter aan de bovenzijde van haar borstbeen. Gebleken is dat verdachte het feit heeft voorbereid door zelf een scherp steekwapen te maken. Dit steekincident had het slachtoffer [naam 1] fataal kunnen worden, ware het niet dat collega's [naam 1] hebben ontzet en verdachte onder controle hebben gebracht. Verdachte heeft daarbij één van deze collega's, [naam 2] , in zijn hand gebeten waardoor bij hem een bloedende wond is ontstaan. Verdachte heeft met zijn handelen een (forse) inbreuk op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers gemaakt. Ook gezien de omstandigheid dat het feit tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden heeft plaatsgevonden, heeft op beiden een enorme impact gehad. Zowel [naam 1] als [naam 2] heeft gevoelens van angst en onveiligheid ervaren en met name [naam 1] heeft lange tijd niet kunnen werken.
Blijkens verdachtes justitiële documentatie en het uittreksel van de Europese justitiële documentatie is verdachte vanaf zijn 16e levensjaar zowel in [geboorteland] als in Nederland veelvuldig met politie en justitie in aanraking geweest. Vanaf zijn volwassenheid is hij zowel in 2005, 2007 als in 2011 meermalen tot gevangenisstraffen veroordeeld vanwege diefstal met gebruik van geweld of een wapen. Verdachte is later op 22 februari 2017 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld wegens het medeplegen van diefstal met geweld en opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving tot zes jaar gevangenisstraf. Tijdens het uitzitten van deze laatste straf in PI Ter Apel werd geconstateerd dat bij verdachte sprake was van een realiteitstoetsingsprobleem. Verdachte is toen overgeplaatst naar CTP Veldzicht vanuit de beoordeling dat hij meer zorg nodig had. Tijdens zijn verblijf aldaar heeft hij de onderhavige feiten gepleegd en is hij daarvoor vast komen te zitten. Verdachte zal aldus het resterende gedeelte van de bedoelde gevangenisstraf van zes jaren nog moeten ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank vereist de ernst van de poging tot doodslag tevens het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte daarvan naast het strafblad van verdachte ook rekening gehouden met het feit dat verdachte (tenminste) verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Alles overwegende acht de rechtbank de gevorderde gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden.
Het PBC heeft in het rapport van 31 december 2020 vastgesteld, zoals hiervoor reeds genoemd, dat er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde en daarna, in de vorm van een toestandsbeeld met een affectieve en psychotische component. Daarbij is de wisselwerking tussen de beide
componenten niet duidelijk geworden. Het is daarbij volgens de deskundigen niet te verhelderen of een van beide factoren - de stemmingsontregeling of de stoornis in realiteitstoetsing - de ander veroorzaakt heeft en of en op welke wijze deze elkaar versterkt hebben. Verder is al aangehaald dat verdachte volgens de gedragsdeskundigen ten minste verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde moet worden geacht. Door de gedragsdeskundigen wordt het risico op ernstige geweldsdelicten op korte termijn als matig tot hoog ingeschat. Daarbij is overwogen dat verdachte een geschiedenis van geweldsincidenten heeft in detentie, hij gewelddadige cognities heeft en het hem ontbreekt aan ziekte-inzicht. Daarnaast wordt de medicatietrouw op termijn als matig ingeschat. Wel wordt opgemerkt dat vanwege de onzekerheid rond de etiologie van het toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde een geïndividualiseerde risicoprognose lastig te maken is. Gezien de brede differentiaaldiagnose kan er geen uitspraak worden gedaan over het te verwachten beloop van de stoornis. Theoretisch zou de doorgemaakte psychose eenmalig kunnen zijn geweest, maar de kans hierop is volgens de gedragsdeskundigen zeer klein, indien betrokkene geen medicatie gebruikt. Bij gebruik van medicatie en aanwezigheid van een duidelijke structuur neemt het risico op soortgelijke feiten volgens de deskundigen af.
Om het recidiverisico te verminderen is volgens de gedragsdeskundigen een langdurige behandeling nodig, met een klinische start, gericht op voortzetting van medicatie en nader onderzoek naar diagnostiek en psycho-educatie. Hierbij moet tevens het cannabisgebruik worden behandeld. De onderzoekers hebben geadviseerd tot het opleggen van een TBS- maatregel met dwangverpleging. Het is duidelijk dat verdachte in korte tijd ernstig psychisch kan ontregelen en dat hij van daaruit onvoorspelbaar (ernstig) gewelddadig kan handelen. Om die reden wordt tevens een hoge mate van beveiliging noodzakelijk geacht. In het advies speelt verder mee dat er in het geheel geen beschermende factoren aanwezig zijn die een recidive zouden kunnen helpen voorkomen. De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over een maakt deze tot de hare.
Op doodslag is naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van vijftien jaren gesteld. Het onder 1 bewezenverklaarde, een poging tot doodslag, is derhalve een feit waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht TBS kan worden opgelegd.
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Aan de wettelijke vereisten is, zoals hiervoor overwogen, voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel eist. Om dezelfde reden zal de rechtbank de verpleging van overheidswege bevelen. De maatregel wordt opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er is daarom sprake van een ongemaximeerde TBS.
Naar het oordeel van het hof staat de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen niet in de weg aan de oplegging van TBS. Zoals de advocaat-generaal terecht heeft opgemerkt richt deze aanwijzing zich immers niet tot de rechter. Overigens acht ook het hof de oplegging van TBS in de onderhavige zaak noodzakelijk in het belang van de veiligheid van de samenleving.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.411,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [naam 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.411,94 (duizend vierhonderdelf euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 411,94 (vierhonderdelf euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 2] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.411,94 (duizend vierhonderdelf euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 411,94 (vierhonderdelf euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 november 2019.
Wijst af het verzoek tot het benoemen van een forensisch toxicoloog als deskundige en het verzoek om deze forensisch toxicoloog zijn/haar standpunt met betrekking tot het medicijnengebruik van verdachte tijdens de bewezenverklaarde feiten te laten toelichten.
Aldus gewezen door
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. J.F.C. Schnitzler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en op 30 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.