Zie Stcrt. 2012, 26900.
HR, 03-10-2023, nr. 21/05329
ECLI:NL:HR:2023:1346
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2023
- Zaaknummer
21/05329
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1346, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑10‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:689
ECLI:NL:PHR:2023:689, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1346
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen afpersing van voormalig lid van motorclub, art. 317.1 jo. 312.2.2 Sr. 1. Verweer dat schendingen van Aanwijzing auditief en audiovisueel registeren van verhoren hadden moeten leiden tot n-o van OM dan wel tot bewijsuitsluiting. 2. Bewijsklacht. Heeft hof de verklaringen van aangever betrouwbaar geacht op de enkele grond dat het om tegenstrijdigheden op onderdelen of detailniveau zou gaan? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/05260, 21/05285, 21/05344, 21/05355 en 21/05369.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05329
Datum 3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 december 2021, nummer 21-002443-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.
Conclusie 11‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen afpersing voormalig lid motorclub No Surrender. 1. Klachten over verwerping verweer dat schendingen Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten tot niet-ontvankelijkverklaring OM dan wel bewijsuitsluiting hadden moeten leiden. 2. Bewijsklacht. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. Samenhang met 21/05355; 21/05344; 21/05285; 21/05369; 21/05260.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05329
Zitting 11 juli 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 17 december 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens ‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot 45 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft voorts een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, en daarbij bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof heeft een inbeslaggenomen auto (Volkswagen Transporter) verbeurd verklaard. Daarnaast heeft het hof de vordering van een benadeelde partij (deels) toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/05355, 21/05344, 21/05285, 21/05369 en 21/05260. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel betreft de verwerping van het verweer dat schendingen van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (verder, in navolging van het hof: AVR) tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dan wel bewijsuitsluiting hadden moeten leiden. Het tweede middel betreft een bewijsklacht.
Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring en delen van de bewijsvoering weer, het verweer inzake schending van de AVR in de pleitnota van de raadsman en de overwegingen waarin dat verweer wordt verworpen. Inzake de verweren die op schendingen van de AVR zien, is (in het bijzonder) ook het woord gevoerd door één van de andere raadslieden; de betreffende delen van diens pleitnota zijn weergegeven in de conclusie in de zaak [medeverdachte 1] (21/05355). Daar is ook de verwerping van dit verweer, die in alle zaken in de kern gelijkluidend is, uitgebreider geciteerd, en in die conclusie zijn ook de relevante passages uit de AVR weergegeven. In de conclusie in de zaak [medeverdachte 1] zijn voorts de bewijsoverwegingen (die in alle zes zaken in belangrijke mate overeenkomen) uitgebreider weergegeven.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
6. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘primair
hij in de periode van 7 en 8 november 2016 te [plaats] en te Groningen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of een zak met hennep, toebehorende aan [slachtoffer] en/of zijn zoon en/of een vriend van zijn zoon, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
- een strijkijzer heeft klaargezet en
- die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gestompt (met handschoenen met rubberen noppen erop aan) en geschopt met geschoeide voet en/of geprobeerd heeft die [slachtoffer] in zijn kruis te trappen (met geschoeide voet) en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze zijn vrouw ook nog wel klein zouden krijgen en
- het strijkijzer heeft getoond en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze de No Surrender tatoeage met het strijkijzer weg zouden branden en
- die [slachtoffer] meermalen heeft bedreigd met de dood, als er geen geld zou komen en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij geld moest betalen en dat ze wisten waar hij woonde en/of dat ze zijn vingers af zouden knippen en
- die [slachtoffer] een handdoek in zijn mond heeft gepropt en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen mee te rijden in een busje naar een plek nabij de Papiermolen.’
7. Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer de volgende bewijsoverwegingen opgenomen (met weglating van voetnoten en − andere − verwijzingen):
‘1. Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] - afgezien van de formele bezwaren die daaraan kleven − niet betrouwbaar genoeg zijn om voor het bewijs te gebruiken, voor zover het de aanwezigheid en rol van [verdachte] betreft. Dat geldt ook voor de (door deze verklaringen van [slachtoffer] beïnvloede) verklaringen van zijn zoon [betrokkene 2] . De enkele omstandigheid dat [slachtoffer] in het busje van verdachte zou zijn vervoerd van de woning van [medeverdachte 1] naar de Papiermolen en dat de telefoon van verdachte zich op dat moment in het busje bevond en is gebruikt, betekent niet dat verdachte zich op dat moment ook in het busje heeft bevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij het busje die bewuste avond aan iemand had uitgeleend en dat hij zijn telefoon vaak in de auto aan de lader had laat liggen. Dat er met zijn telefoon ten tijde van het feit is gecommuniceerd met medeverdachten, betekent niet dat deze communicatie door verdachte is gevoerd. Dat verdachte (nadien) zijn busje heeft schoongemaakt betekent niet dat hij bij het feit betrokken is geweest, maar veeleer dat hij niet bij de gevolgen ervan betrokken wilde worden. Om die reden heeft verdachte ook oproepen en contacten die ten tijde van het feit op zijn telefoon hebben plaatsgevonden gewist. Het openbaar ministerie heeft verder een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 8] in de PI onjuist geïnterpreteerd, door hieruit af te leiden dat verdachte bij het feit betrokken is geweest. De kern van het gesprek is juist dat “ [verdachte] het niet kon weten”, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte er niet bij betrokken is geweest.
(…)
3. Oordeel hof
Gelet op de standpunten van de verdediging en het openbaar ministerie zal het hof eerst ingaan op de betrouwbaarheid van [slachtoffer] en de bruikbaarheid van zijn verklaring voor het bewijs. Vervolgens stelt het hof onder 3.2. de feiten en omstandigheden vast die uit zijn verklaring kunnen worden afgeleid en komt onder 3.3. het steunbewijs aan de orde. Ten slotte volgt onder 3.4 de conclusie inhoudende de juridische beoordeling en beantwoording van de vraag of de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.1 Betrouwbaarheid [slachtoffer]
Het hof stelt voorop dat - zoals bij de bespreking van de formele verweren reeds is overwogen - er geen formeel beletsel is om de verklaringen van [slachtoffer] voor het bewijs te gebruiken. Er is geen aanleiding om op grond van artikel 359a Sv tot bewijsuitsluiting over te gaan, nu op geen enkele manier is gebleken dat [slachtoffer] bij de totstandkoming van zijn verklaring op onrechtmatige wijze is beïnvloed. Daarin schuilt derhalve geen onbetrouwbaarheid.
Ten aanzien van de inhoud van de verklaringen is van belang dat het hof heeft gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van de verklaringen van [slachtoffer] . Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Verschillen tussen verklaringen (zoals wie waar zat in de bus) kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. Dat [slachtoffer] ten tijde van het gebeuren onder invloed verkeerde van drugs en/of alcohol en behoorlijk zwaar is mishandeld, zal daarbij ook een rol hebben gespeeld. Hetzelfde geldt voor de stress en hectiek waar ten tijde van de eerste verhoren sprake van was, in verband met het overbrengen naar een safehouse. Dit betekent niet dat de betrouwbaarheid van zijn verklaring daardoor volledig is aangetast, maar het is wel een aspect dat onduidelijkheden en verschillen op detailniveau kan verklaren.
Bij het hof wekken de verklaringen van [slachtoffer] als geheel een geloofwaardige, authentieke indruk. Nadat [slachtoffer] aan verbalisant 97006 te kennen had gegeven dat hij bereid was aangifte te doen, na daar kennelijk een afweging in te hebben gemaakt, heeft hij zijn verhaal gedaan. Samen met de andere verklaringen die hij nadien heeft afgelegd, vorm dit een volledig en gedetailleerd verslag, met een logisch, plausibel verloop. De inhoud van zijn verklaring past bij de emotionele en fysieke toestand waarin hij in de nacht van 7 op 8 november 2016 eerst door een getuige, en later door de politie werd aangetroffen. [slachtoffer] is bovendien stellig in hetgeen hij heeft verklaard en heeft zijn verklaring als getuige onder ede bevestigd. Het feit dat bepaalde specifieke details uit zijn verklaring stroken met forensisch of ander bewijs (zoals het bloed op de muur in de woning van [medeverdachte 1] ) sterkt het hof in de overtuiging dat hij naar waarheid heeft verklaard.
Dat [slachtoffer] niet meteen alle namen van de betrokken verdachten heeft genoemd, doet aan het voorgaande niet af. [slachtoffer] heeft daar zelf een plausibele verklaring voor heeft gegeven, te weten dat hij in eerste instantie vooral [medeverdachte 2] voor zich zag. Nu [medeverdachte 2] ook de meest agressieve en gewelddadige van de verdachten was, is dat niet onaannemelijk.
Voorts acht het hof het, gelet op alle emoties, het toegebrachte letsel, de hectiek en bijzondere omstandigheden rondom de eerste verhoren, begrijpelijk en invoelbaar dat [slachtoffer] niet meteen een ‘panklaar’ verhaal heeft verteld. Dat er bij [slachtoffer] na verloop van tijd steeds meer informatie en ook gezichten en namen van betrokkenen zijn opgekomen, acht het hof dan ook bepaald niet onvoorstelbaar.
Ten slotte acht het hof van belang dat de ten laste gelegde feiten zich afspelen tegen de achtergrond van het lidmaatschap van de motorclub No Surrender, een club die bekend staat om zijn besloten karakter. Er geldt een zwijgplicht: spreken over wat er binnen de club gebeurde is, ook thans nog, volledig in strijd met de clubregels waaraan leden zich vrijwillig onderwerpen. Tegen deze achtergrond acht het hof aannemelijk dat [slachtoffer] , die de verdachten in meer of mindere mate kende, wel twee keer heeft nagedacht voordat hij de namen van zijn voormalige clubgenoten bij de politie op gaf. Het pas later noemen van namen kan derhalve ook (deels) vanuit herbezinning op zijn eigen hulpeloze situatie te verklaren zijn.
Hoe dan ook zijn er meerdere omstandigheden denkbaar die van invloed kunnen zijn geweest op het wel of niet direct noemen van namen van betrokken personen door [slachtoffer] . Het enkele feit dat sommige namen niet meteen zijn genoemd, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de latere verklaring daarover onbetrouwbaar is.
Bij het wegen van de betrouwbaarheid van de verklaringen, slaat het hof ook acht op hetgeen de verdachten tegenover de verklaring van [slachtoffer] hebben gesteld. In dat kader is van belang dat de verdachten zich in eerste instantie veelal op hun zwijgrecht hebben beroepen en dat niet één van hen gedurende de procedure volledige openheid van zaken heeft willen geven, zich daarbij verschuilend achter een in clubverband omarmde zwijgplicht als excuus om ook geen verantwoordelijkheid te hoeven tonen voor eigen gedrag. Ook verdachte niet. Gezien het verloop van de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten heeft het hof de stellige indruk gekregen dat zij steeds pas zijn gaan verklaren, nadat zij met belastende zaken werden geconfronteerd en daar simpelweg ‘niet meer onderuit’ konden. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van verdachte (en zijn medeverdachten) inhoudelijk gezien een veel minder kloppende, geloofwaardige indruk hebben gewekt dan die van [slachtoffer] .
Al met al ziet het hof geen reden om aan de inhoud van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en acht het hof die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. Met de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat er niets in de weg staat aan het voor het bewijs gebruiken van zijn verklaringen, óók waar het betreft de verklaringen die in eerste instantie tegenover de politie zijn afgelegd. Het hof gaat dan ook in beginsel uit van de door [slachtoffer] geschetste gang van zaken. Wel ziet het hof in de omstandigheid dat [slachtoffer] zwaar is mishandeld aan onder andere zijn hoofd en dat hij ten tijde van de mishandeling onder invloed verkeerde van drank en/of drugs, aanleiding om behoedzaam met zijn verklaring om te gaan en zoveel als mogelijk acht te slaan op steun in objectieve bewijsmiddelen, zoals hierna zal worden overwogen.
3.2. Feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de verklaring van [slachtoffer]
Aanloop:
Uit de verklaring die [slachtoffer] op 21 november 2016 ten overstaan van de politie heeft afgelegd, blijkt dat hij op zaterdag 5 november 2016 in [plaats] bij [medeverdachte 1] thuis is geweest en dat hij daar de nacht heeft doorgebracht. [medeverdachte 1] had gevraagd of hij de dag daarna, op zondag, weer kwam ‘chillen’. Dit ging niet door, waarna [medeverdachte 1] vroeg of hij dan op maandag kwam. [slachtoffer] stemde daarmee in en is op maandag 7 november 2016 om 20:45 uur bij [medeverdachte 1] thuis in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aangekomen.
Mishandeling:
[slachtoffer] heeft in zijn eerste verklaring op 9 november 2016 verklaard dat nadat hij op 7 november 2016 bij [medeverdachte 1] in de woning kwam, hij even met haar heeft gepraat en wat te drinken kreeg. [slachtoffer] : “En toen in één keer ging de deur open, en toen zag ik in één keer de kop van [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ), zag ik zo recht op mij af komen (...). Voordat ik het door had, kreeg ik petsen en klappen en toen werd er gedreigd dat ze mijn tatoeage zouden eraf branden met een strijkijzer daar, die stond al klaar. (...) Het bloed van mij zat tegen de muur omhoog. Heb ik zelf nog af moeten halen.” Over [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] verklaard dat zij erbij was. Het leek dat ze schrok, maar daarna ging ze ook op [slachtoffer] lopen foeteren: “En ze zei ook toen ze zo kanker was op mij ‘ja en dat wijf van jou is ook niet klaar met mij, die maak ik ook nog wel klein”. Enne ze wou me een volle trap in mijn zak geven, dus die heb ik gefaked dat ik die kreeg”.
[slachtoffer] moest van [medeverdachte 1] van de bank af en op de grond gaan zitten. [medeverdachte 1] wilde hem in zijn kruis trappen, maar omdat hij zijn hand ervoor hield, trapte ze keihard tegen zijn hand aan. Naar aanleiding van de opmerking van verbalisanten dat [slachtoffer] eerst had aangegeven dat hij had ‘gefaked’ dat hij die trap kreeg, heeft [slachtoffer] verklaard: “Dus wel in mijn noten, alleen ja, ja, toen heb ik daarna een spelletje lopen spelen van echt echt dat het raak was, want ik denk: anders ga ik er nog één achteraan krijgen”. Hieruit leidt het hof af dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] wel heeft geraakt, maar dat dit door de afweerbeweging tegen zijn hand was.
[slachtoffer] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem sloeg terwijl hij motorhandschoenen aan had, met plastic doppen op de knokkels. [slachtoffer] : “En hij heeft op mijn hoofd lopen stampen”. Hij riep daarbij “kankermongool”, en “wat lieg je nou”, “ik maak je dood”. Hij ging maar door. Hij riep ook “wakker blijven!”, omdat [slachtoffer] steeds bijna wegviel.
Later in zijn verklaring op 9 november 2016 heeft [slachtoffer] nog wat zaken omtrent de mishandeling verduidelijkt: na binnenkomst begon [medeverdachte 2] gelijk te slaan, vol op het gezicht. De anderen ( [slachtoffer] noemt dan [medeverdachte 3] en later op 16 november 2016 telefonisch [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) en op 18 november 2016 [verdachte] ) begonnen tegelijkertijd te meppen. [slachtoffer] geeft aan dat hij in elkaar is geklapt en dat hij toen op zijn ribben en hoofd werd getrapt en zich de hele tijd moest afweren. Hij voelde het bloed uit zijn oren druppen. [medeverdachte 2] zei daarbij dat hij “doekoe” moest hebben.
Geld regelen:
[slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachten geld van hem eisten. [slachtoffer] : “Toen moest ik uh... geld gaan regelen. Ze wouden 5.000 euro hebben”. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij daarom [betrokkene 1] , een vriend van zijn zoon heeft gebeld (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ). Er is meerdere keren contact met [betrokkene 1] geweest. De eerste keer dat [slachtoffer] met [betrokkene 1] belde was nog in de woning van [medeverdachte 1] . Na het bellen gingen de mannen en [medeverdachte 1] met elkaar overleggen aan de tafel.
Van [plaats] naar de Papiermolen:
Na de mishandeling werd [slachtoffer] naar eigen zeggen naar buiten begeleid. Hij zegt daarover: “ [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) was er toen. [medeverdachte 6] (het hof begrijpt: [medeverdachte 6] ), nee [medeverdachte 6] zat in de bus, er was nog een donkere jongen bij. [medeverdachte 3] (fon) was erbij. Ik weet het niet, [medeverdachte 3] . (...) [medeverdachte 3] , [medeverdachte 3] . (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ). (…)”
[slachtoffer] moest plaatsnemen in een werkbus. Dit was een donkergekleurde Transporter. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt er naast de bus ook een auto van de woning van [medeverdachte 1] naar de Papiermolen is gereden. Volgens [slachtoffer] stapten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3] (het hof begrijpt wederom: [medeverdachte 3] ) in een Renault. Later verklaart hij dat dit [medeverdachte 4] was die met [medeverdachte 2] in de Renault stapte en dat [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) in de VW Transporter zat. In ieder geval waren [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij de Papiermolen aanwezig.
Papiermolen:
Eenmaal aangekomen bij de Papiermolen te Groningen, moest [slachtoffer] meelopen. [slachtoffer] : “En toen met [medeverdachte 6] liep ik daar, [medeverdachte 6] (fon) liep ik daar. En die ene securityboy, die nieuwe, die ik niet ken. En.... Toen kwam uh, kwam uh, me zoon eraan rijen, samen met die jongen. (...) toen is mijn zoon uitgestapt. En die heeft gezegd ‘wat is er allemaal aan de hand?” En die is uh, toen is [medeverdachte 6] erheen gelopen. En zei “er moet geld komen”. Toen had mijn zoon hem een zak gegeven. En uh.. Toen werd er gezegd “er moet nog meer komen, er moet nog meer komen”. Toen werd er al gezegd “dat lukt niet”. Toen werd er gezegd “morgen komen we bij je huis langs en dan halen we meer op”. Toen heb ik gezegd “ik doe mijn best”.”
[slachtoffer] geeft in eerste instantie aan niet te weten wat er door zijn zoon in de zak is overhandigd: geld of hennep. In een latere verklaring geeft [slachtoffer] te kennen dat hem later is gebleken dat het hennep is geweest.
Van Papiermolen naar Glimmen:
Nadat de zak was overhandigd is [slachtoffer] weer de bus ingegaan. [slachtoffer] heeft over dat moment verklaard: “Nou, ik ging die bus in, [medeverdachte 2] die kwam bij die, bij die, bij die deur staan, [medeverdachte 6] zat naast mij en waar [medeverdachte 6] zat daar stond [medeverdachte 2] buiten de bus. En [medeverdachte 2] zei tegen, toen kneep ik hem echt, toen zei die tegen [medeverdachte 6] “jij maakt het [slachtoffer] wel even hartstikke goed duidelijk hè?” zei die ‘jij regelt het verder allemaal” en uh, toen werd die deur, toen zei [medeverdachte 6] “ja ja is goed”. Toen werd die deur dicht gedaan, en toen zijn, toen zijn we gaan rijen.”
[slachtoffer] : “Toen uh staat me bij dat we ergens bij Vinkhuizen (fon) zijn geweest, (...) Denk ik, en uiteindelijk daar bij uh Glimmer, Glimmen, Glimmer (het hof begrijpt: Glimmen), nou daar bij, waar ik die paddenstoel, daar heb ik, daar moest ik mij uitkleden van [medeverdachte 6] . Maar toen wouden ze, hij wou dat ik alles uit deed, maar ik ben gaan lopen, ik had mijn broek al uit, ik had mijn schoenen uit, had mijn trui uit. Had mijn t-shirt nog aan en mijn onderbroek nog aan, en mijn sokken en ben ik gaan lopen. Toen zeiden ze “die kant oplopen en niet om kijken”. Toen ben ik gaan kijken of ik huizen kon vinden, toen heb ik aangebeld bij uh... Bij een huis waar licht was. Vervolgens is de politie en ambulance gekomen (...).”
In het ziekenhuis is bij [slachtoffer] een hersenschudding geconstateerd, een gebroken neus, een forse bloeduitstorting in zijn aangezicht, een gescheurde oorschelp en gekneusde borstkas. Tevens was sprake van een scheur in het trommelvlies.
Rechter-commissaris
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] op 14 december 2017 in lijn met zijn verklaring bij de politie verklaard en gepersisteerd bij de gestelde betrokkenheid van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] . De mannen kwamen ongeveer een kwartiertje à twintig minuten nadat [slachtoffer] bij [medeverdachte 1] was gekomen en wat te drinken had gekregen. [slachtoffer] heeft sommige onderdelen uit eerdere verklaringen gecorrigeerd en verduidelijkt. Over de betrokken personen heeft hij verklaard dat hij ze allemaal kende van No Surrender. Bij de mishandeling sloeg [medeverdachte 4] vanaf rechts en [medeverdachte 2] vanaf links. [medeverdachte 3] stopte op een bepaald moment. [slachtoffer] : “ [medeverdachte 2] bleef maar doorgaan. Hij trapte tegen mijn hoofd. Bloed liep uit mijn oren, neus en mond. Hij zei “ik maak je dood”. Ze bleven maar doorgaan als of ik een stuiterbal was of zo. Ik word nu enorm boos. Ik werd door iedereen geslagen, behalve [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] bleef doorgaan toen de anderen stopten. [medeverdachte 2] ging 5 minuten zitten, ik denk dat hij moe was en daarna stond hij op en ging mij weer slaan met die handschoen aan. Hij probeerde mijn kop kapot te trappen. Dat is wel drie â vier keer gebeurd. Bloed van mij spatte op de muur. [medeverdachte 1] zei [slachtoffer] ga op de grond zitten. Alles komt er onder te zitten. Mijn meubels en alles gaat kapot. Ik moest het bloed met een handdoek van de muur halen. (...) Ik ben op de grond gaan zitten en iemand kwam achter mij staan en trok een handdoek over mijn gezicht en deed die in mijn mond. Met die handdoek moest ik het bloed weghalen (...).”
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zowel [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: verdachte) als [medeverdachte 2] tegen hem zeiden dat hij geld moest regelen. Ze schreeuwden dat. Volgens [slachtoffer] hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ook gedreigd om zijn tatoeage eraf te branden en dat ze zijn vingers eraf wilden knippen. [slachtoffer] : “ [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zeiden tegen mij dat als ik mijn tatoeage niet voor vrijdag weg zou halen dat ze het dan zouden wegbranden en dat ze mijn vingers eraf zouden knippen als ik niet zou betalen.” Deze verklaring over het wegbranden van de tatoeage voor vrijdag strookt met hetgeen [slachtoffer] in zijn eerste verklaring op 9 november 2016 tegenover de politie heeft gezegd.
Voorts is van belang hetgeen [slachtoffer] op 20 maart 2018 bij de rechter-commissaris heeft verklaard: “U vraagt of ik wist waar ik heen ging toen ik in de bus zat. We zouden naar de Papiermolen gaan. Dat hoorde ik van [medeverdachte 4] en van [medeverdachte 2] toen we richting de bus liepen. (...) U vraagt naar de rol van [medeverdachte 4] bij de Papiermolen, waar [medeverdachte 4] was toen ik daar aankwam. Dat weet ik niet meer. (...) U vraagt hoe ik dan wel weet dat hij erbij was. Het hele clubje was samen op de parkeerplaats. U vraagt hoe het kan dat ik dit wel weet. Bepaalde stukken kan ik terug halen en bepaalde stukken kan ik niet terug halen. Het kan zijn dat als ik morgen deze vraag weer moet beantwoorden, dat ik dan het ene niet meer weet en het andere weer wel. U vraagt mij of ik meer kan vertellen, wat ik weet van de rol van [medeverdachte 4] bij de Papiermolen. Ik weet van hem heel weinig meer, hij was er wel bij. Hij was erbij in het huis, hij heeft mij daar geslagen. Hij was er ook bij de Papiermolen. Ik zag hem vooruit lopen en dat is wat ik nog weet.”
Met betrekking tot het gebeuren op 8 november 2016:
In de verklaring van 20 maart 2018 bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard over de dag na de mishandeling, toen hij uit het ziekenhuis werd ontslagen. [slachtoffer] : “Ik heb voor de eerste keer met de politie gesproken nadat ik in elkaar getrapt was door [medeverdachte 2] . Dit was de ochtend daarna, voor het ziekenhuis. Dit gesprek duurde ongeveer 10 seconden. Hij vroeg of ik wilde praten. Ik zei tegen die politieman dat hij op moest rotten, omdat er mensen van No Surrender stonden te posten. De agent zei dat hij een kaartje had gegeven aan mijn vriendin. Als ik wilde praten moest ik dat nummer bellen. U vraagt wanneer ik dat nummer voor het eerst heb gebeld. ik heb dat nummer gebeld toen [medeverdachte 6] bij mij aan de deur stond om geld te eisen en mij af te persen en mij te bedreigen. Als ik niet zou betalen, zouden mijn vingers worden afgeknipt. Hij zei ook dat ik mijn tatoeage voor vrijdag moest verwijderen, anders zou het worden weggebrand. Ik zou maar moeten gaan werken als een mannelijke hoer als ik het geld niet voor elkaar zou krijgen.” (...) “U vraagt wie de deur open heeft gedaan toen [medeverdachte 6] de volgende dag bij mij aan de deur kwam. Ik heb de deur open gedaan, [medeverdachte 6] stond bij het hek. De afstand tussen de deur en het hek is een metertje of vier. Ik kon hem via het keukenraam zien staan. Ik ben naar het hek toegelopen. Mijn jongste en mijn oudste zoon zijn met mij meegelopen naar het hek toe en stonden er bij.
Betrokkenen:
Vanaf zijn eerste verklaring heeft [slachtoffer] stellig verklaard over de aanwezigheid van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de woning van [medeverdachte 1] verklaard, en [medeverdachte 6] buiten bij de bus. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat toen hij uit de woning van [medeverdachte 1] kwam, [medeverdachte 6] uit de bus kwam zetten. Daarvoor had hij [medeverdachte 6] nog niet gezien. [medeverdachte 6] was er niet bij in de woning.
In een latere verklaring, op 21 november 2016, heeft [slachtoffer] ook de namen van [verdachte] , van wie de bus was, en [medeverdachte 4] genoemd. Zij waren volgens hem ook bij de mishandeling betrokken en waren ook aanwezig bij de Papiermolen. [slachtoffer] heeft verklaard dat deze namen terugkwamen toen hij helder van geest begon te worden. Het beeld van [medeverdachte 2] vervaagde op den duur en toen kwamen er ook gezichten bij de andere posturen die hij zag. [medeverdachte 4] en [verdachte] kent hij van No Surrender, aldus [slachtoffer] .
Dat [slachtoffer] zich meer kon herinneren, had hij een paar dagen vóór 21 november 2016, al aan verbalisant 97006 doorgebeld. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2016 relateert verbalisant daarover: “Hij vertelde mij dat hij zich een andere naam kon herinneren van een van de mannen die hem hadden ontvoerd en afgeperst. Hij noemde de naam [medeverdachte 4] . Hij had deze naam diverse malen gehoord in de conversaties tussen de verdachten onderling ten tijde van het plegen van de feiten. [slachtoffer] gaf aan zich te herinneren dat genoemde [medeverdachte 4] woonde aan de [b-straat] in [plaats] . Hij wist niet het juiste perceelnummer. Hij vertelde dat [medeverdachte 4] woonde in het zesde of zevende huis aan de zijde waar men de straat in kan rijden. De voordeur van de woning zou vernield zijn en er zou een grote barst in de voordeurruit zitten. Bij onderzoek in de geautomatiseerde systemen van de politie eenheid Noord Nederland bleek in de [b-straat 1] te wonen [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 1988. Deze man zou [medeverdachte 4] genoemd worden. In een mutatie werd aangetroffen dat bij [medeverdachte 4] zijn woning, de voordeur was vernield en er een grote barst in zijn voordeurruit zat. Uit de systemen blijkt dat [medeverdachte 4] lid is van motorclub No Surrender, in de functie van sergeant of arms.
Blijkens een proces-verbaal van 18 november 2016 nam [slachtoffer] die dag opnieuw telefonisch contact op met verbalisant 97006. Verbalisant 97006: “Hij vertelde dat de film van wat hem was overkomen constant in zijn hoofd draaide. Hij zei dat hij steeds helderder kon denken. Hij vertelde dat hij in de aangifte die van hem was opgenomen, hij gesproken had over een gezette, wat dikkere man. Hij vertelde dat hij zich nu herinnerde dat deze man [verdachte] genaamd is.”
Alle mannen zoals [slachtoffer] die blijkens het voorgaande heeft genoemd en die hij kent, zijn door hem op foto’s herkend:
- de door hem genoemde [medeverdachte 2] (foto 13) betreft [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1981;
- de door hem genoemde [medeverdachte 3] (foto 14) betreft [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 1984;
- de door hem genoemde [medeverdachte 4] (foto 3) betreft [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 1988;
- de door hem genoemde [verdachte] (foto 9) betreft [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990;
- de door hem genoemde [medeverdachte 6] (foto 6) betreft [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedatum] 1985.
Samenvatting
Samengevat komen de gebeurtenissen zoals die volgens [slachtoffer] in de avond en nacht van 7 op 8 november 2016 hebben plaatsgevonden, erop neer dat [slachtoffer] op uitnodiging van [medeverdachte 1] naar de woning van [medeverdachte 1] is gekomen. Enige tijd daarna is hij door 5 of 6 mannen, waaronder [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] , belaagd en zwaar mishandeld. De mishandeling heeft tussen 22:00 uur en 22:15 uur plaatsgevonden. Door de mishandeling en dreigingen is [slachtoffer] onder druk gezet om geld te regelen, hetgeen hem ertoe heeft gebracht [betrokkene 1] te bellen. Buiten de woning van [medeverdachte 1] stond op dat moment [medeverdachte 6] . [slachtoffer] is vervolgens vervoerd naar de Papiermolen. Hij zat in een VW Transporter en er reed ook een Renault Megane mee. Daar waren in ieder geval [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig. Bij die Papiermolen is door [slachtoffer] zijn zoon een zak met inhoud, vermoedelijk hennep, aan de belagers overhandigd. Vervolgens moest hij opnieuw in de bus plaatsnemen, is hij naar een bos in Glimmen meegenomen, alwaar hij uit de bus is gezet en werd gedwongen zich uit te kleden. In gewonde toestand heeft hij uiteindelijk bij een woning aangebeld en is hij door een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De dag erna, op 8 november 2016 is hij thuis door [medeverdachte 6] bezocht, alwaar onder dreiging van geweld om meer geld werd gevraagd.
Zoals hiervoor reeds uiteen gezet, acht het hof de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het hof stelt op grond daarvan vast dat alle verdachten die thans in het onderzoek Turgon terecht staan ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] ), op enigerlei wijze bij de door hem gestelde gebeurtenissen betrokken zijn geweest.
Het hof gebruikt daarvoor het volgende steunbewijs.
3.3. Steunbewijs
Verklaring medeverdachte [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 1] heeft op p 13 november 2016 tegenover de politie bevestigd dat [slachtoffer] op 7 november 2016 bij haar thuis was. Hij kwam ergens tussen 20:30 uur en 21:00 uur. Ze zaten in de woonkamer toen er opeens vijf mannen in de kamer stonden. Dat was ongeveer een uur later
Verklaring verdachte:
[verdachte] heeft op 15 november verklaard dat hij een blauwe Volkswagen Transporter op zijn naam heeft staan en dat hij de bus sinds drie weken heeft. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer] over een nieuwe, donkergekleurde Transporter.
Forensische sporen
Op 10 november 2016 zijn in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] een paar zwarte handschoenen aangetroffen en veiliggesteld. Op de handschoenen werden bloedsporen aangetroffen die zijn voorzien van SIN AAJP4706NL. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat de bloedsporen met SIN codes AAJP4706NL #01 en #02 (bemonstering van bloed op de buitenzijde van de rugzijde van de linkerhandschoen en een bemonstering van bloed op de buitenzijde van de palmzijde van de rechterhandschoen) gelinkt worden aan het DNA-profiel van [slachtoffer] . De zogenoemde matchkans daarbij is kleiner dan één op één miljard. Ten aanzien van de SIN code AAJP4706NL#03 (bemonstering met bloed van de binnenzijde van de linkerhandschoen), geldt dat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen is aangetroffen. Er is een afgeleid DNA-hoofdprofiel vastgesteld dat met een matchkans van één op één miljard kan worden gelinkt aan verdachte [medeverdachte 2] . Ten slotte is ten aanzien van de SIN code AAJP4706NL#04 (een bemonstering met bloed van de binnenzijde van de rechterhandschoen) een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, waarvan minimaal één man. Er is een afgeleid DNA-hoofdprofiel vastgesteld dat eveneens met een matchkans van één of één miljard gelinkt kan worden aan verdachte [medeverdachte 2] .
In de woning van [medeverdachte 1] zijn op 10 november 2016 ook bloedsporen aangetroffen op het bankstel (welke bemonstering werd voorzien van SIN AAJP4707NL) en op de muren achter de hoekbank, ter hoogte van de verste hoek. Dat betroffen zeer kleine bloedspatten die waarschijnlijk deel uit hadden gemaakt van grotere bloedspatpatronen. Eén van de bloedspatten werd bemonsterd als SIN AAJP4708NL. Onderzoek van het NFI heeft uitgewezen dat ten aanzien van de bemonstering SIN AAJP4708NL#01 (bemonstering met bloed lange zijde binnenmuur) een DNA-profiel van een man is aangetroffen dat gelinkt kan worden aan [slachtoffer] . De matchkans is wederom één op één miljard.
Blijkens een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 13 december 2016 is op 19 november 2016 sporenonderzoek verricht aan de VW Transporter met kenteken [kenteken] . Op de zitting van de achterbank van de VW Transporter is een bemonstering met bloed afgenomen (SIN code AAJP4713NL#01). Blijkens een deskundigenrapport van het NFI is ten aanzien van deze bemonstering een DNA-mengprofiel vastgesteld van minimaal vijf personen, waarvan minimaal één man, te weten [slachtoffer] , en minimaal vier andere personen.
Uit het NFI-rapport d.d. 24 oktober 2017 blijkt voorts dat het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte 3] matcht met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJP4713NL#01. Dit betekent dat deze bemonstering naast celmateriaal van [slachtoffer] celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte [medeverdachte 3] . De bemonstering bevat daarnaast celmateriaal van minimaal drie andere personen.
Verklaring getuige [betrokkene 2] :
[betrokkene 2] is op 21 november 2016 en 13 december 2016 gehoord door de politie en heeft bij die gelegenheden verklaard dat hij op 7 november 2016 tussen 23:00 uur en 23:30 uur bij de Papiermolen in Groningen is geweest, samen met [betrokkene 1] (door hem aanvankelijk ‘ [betrokkene 1] ’ genoemd). Volgens [betrokkene 2] werd hij die avond omstreeks 22:30 uur door [betrokkene 1] werd gebeld, die hem vroeg om mee te gaan. [betrokkene 2] is daarop naar [betrokkene 1] zijn huis gegaan en is daarna met hem meegereden naar Groningen. Dat was om ongeveer 22:45 uur. Onderweg kregen ze te horen dat ze naar de Papiermolen moesten. Bij de Papiermolen zag [betrokkene 2] zijn vader staan, met twee mannen. [betrokkene 2] : “Stapte ik uit, ik liep dus hierheen, hier liep een andere jongen heen en hier stond nog een andere man bij m'n vader, om voor te zorgen dat hij niet weg kon. (...) En de man hier, waarvan ik de naam ook weet, die eh ... begon met mij te praten. Die vroeg dus inderdaad "Heb je wat we nodig hebben?" Ik liep weer terug naar de auto, pakte het uit de auto, gaf het aan hem en ik liep toen met hun eerst mee om m'n vader te kunnen zien. (...) Dat is iets dat ik niet meer zal vergeten. Toen kreeg ik de schrik van m'n leven, een beeld wat ik ook niet meer vergeet, letterlijk. Hij is gewoon gemarteld.” [betrokkene 2] verklaart over hoe hij zijn vader zag staan; “Wankelend. Beduusd. Niet meer helder. Bloed over de hele rechterkant van z’n gezicht”.
[betrokkene 2] verklaart verder: “Man 1 is de persoon waaraan ik de plastic zak heb overhandigd, met inhoud.” Op de vraag of hij ook een naam weet, antwoordt [betrokkene 2] : “Ferdie”. Volgens [betrokkene 2] lid van de club. Dat weet hij omdat hij ook wel eens met een hesje aan heeft gezien. Over persoon 2 zegt [betrokkene 2] : “Hij is kaal”. En hij heet [verdachte] . Ook [verdachte] heeft hij wel eens met een hesje van No Surrender gezien. Later in deze verklaring begint [betrokkene 2] over de naam [verdachte] te twijfelen, maar op 13 december zegt hij toch 100% zeker te weten dat de man [verdachte] heet.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij nadat hij de tas had overhandigd, aan de mannen vroeg of hij zijn vader mee mocht nemen. Dat mocht niet. Ze zeiden dat hij geld moest betalen vanwege de bad stand. Pas de volgende dag zag [betrokkene 2] zijn vader terug.
Over die volgende dag heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij erbij was toen zijn vader werd ontslagen uit het ziekenhuis. [betrokkene 2] : “Ja, dat die ontslagen werd was ik bij. En we stonden buiten, we werden in de gaten gehouden door één van de club. Ik weet ook precies hoe die d'r uit zag. (...) Wij stonden, als je letterlijk met je rug naar de ingang van het UMCG staat, stond 'ie links. Niet bij het glas, maar letterlijk bij de hoek van de muur en daar stond 'ie dan tegen aan te leunen, sigaretje te roken, hield 'ie ons in de gaten. Toen ik zijn kant op keek, keek 'ie steeds weg, toen we in de taxi stapte liep die weg. (...) Ik weet dat hij ons in de gaten hield. Want toen we aankwamen bij m'n vader thuis, nog geen 30 seconden later stond [medeverdachte 6] voor de deur. (...) Die kwam even verhaal halen. Uitleggen dat m'n vader een week de tijd had om te betalen, anders was 'ie dood. Hij zei niet letterlijk dat 'ie dan dood ging, hij zei gewoon: Je weet wat er dan gaat gebeuren, dan is het twee keer bad stand, daarna ben je dood.” Hij vertelde dat [slachtoffer] een week had om te betalen. Het ging om € 5.000,-. [betrokkene 2] : “En toen had ik dus gezegd van oké, maar als ik nou vanavond 1100 euro kan regelen, contant, kun je me dan meer tijd geven dat ik je dan later weer wat ga geven? Over een paar maand. Toen zei die: Ja, dat is goed. Zei die, maak ik met jou de afspraak en toen heb ik de hand geschud met hem.(...) Ik zou hem dus die avond om 8 uur, 1100 euro hebben gegeven, dat was de afspraak.” Tijdens het gesprek met ‘ [medeverdachte 6] ’ stonden ze in de voortuin, hij stond nog op de straat aan de andere kant van het hekje, aldus [betrokkene 2] .
Over de inhoud van de plastic zak heeft [betrokkene 2] verklaard dat er volgens hem hennep in zat, maar dat hij het niet zelf heeft gezien. Hij heeft wel gezien dat het werd ingepakt. Het ging om toppen hennep, wiet.
Op 13 december 2016 is [betrokkene 2] opnieuw gehoord en heeft toen de door hem beschreven personen op foto’s aangewezen. Hij heeft de door hem genoemde [verdachte] op foto ‘subject 1 ’ herkend als zijnde [verdachte] . Over deze persoon heeft [betrokkene 2] verteld dat hij wel eens bij zijn vader thuis was geweest, “vaak genoeg met een hesje aan”. Een hesje van No Surrender. Hij was degene die op de bewuste avond zijn vader meetrok: “Mijn vader die wist niet waar die heen moest en toen pakte die hem direct bij de mouwen en dan sleept die m'n vader gewoon mee.”
De andere persoon waarover [betrokkene 2] heeft verklaard, is door hem herkend op foto ‘subject 3’ als [medeverdachte 6] : “Die jongen heb ik al vaker bij m'n vader over de vloer gezien, ook al zoals eerder aangeven, sowieso één keer met hesje van No Surrender. Want hij is diegene waarmee ik toen die .. waar ik toen dat eh ... die plastictas aan heb moeten geven. Ik heb aan [medeverdachte 6] toen die plastic tas gegeven. (...) Waar hij woont, weet ik niet precies maar wel in de buurt van [plaats] , daar heb ik 'm altijd gezien en hij heeft ook heel veel geluk gehad voor het hek toen de volgende ochtend, dat mijn vader ontslagen was uit het ziekenhuis.(...) Die kwam nog eventjes verhaal halen, [medeverdachte 6] kwam nog even verhaal halen. Bij m’n vader voor het huis, zeggen dat die geld moest betalen. En hij heeft gezegd dat het zeker 'bad stand' is.” Dit was op de dag dat zijn vader het ziekenhuis werd ontslagen, aldus [betrokkene 2] . Verderop verduidelijkt [betrokkene 2] dat hij niet zeker weet of deze persoon nu [medeverdachte 6] of [medeverdachte 6] heet, maar dat hij met die namen op dezelfde persoon doelt, dus [medeverdachte 6] .
Anders dan de verdediging heeft bepleit, acht het hof de verklaring van [betrokkene 2] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het betreft een concrete en gedetailleerde verklaring, die steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat [betrokkene 2] in zijn verklaring eerlijk heeft aangegeven dat hij twijfelt over de naam [verdachte] , is een omstandigheid die bij het hof juist een authentieke, oprechte indruk wekt. Dit maakt het bovendien onaannemelijk dat hij door zijn vader of anderen is beïnvloed, zoals de verdediging heeft geopperd. Ook anderszins ziet het hof geen aanleiding aan de verklaring van [betrokkene 2] te twijfelen.
Verklaring getuige [betrokkene 1] :
Op 28 november 2016 is [betrokkene 1] als getuige gehoord. Hij heeft bevestigd dat hij op 7 november 2016 is gebeld door de vader van [betrokkene 2] , waarna hij [betrokkene 2] heeft gebeld en samen met hem naar een locatie in Groningen is gereden.
Verklaring getuige [betrokkene 3] :
[betrokkene 3] heeft op 19 december 2017 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 2] (het hof begrijpt [medeverdachte 2] ) de toenmalige vriend van [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) was. Volgens [betrokkene 3] heeft [medeverdachte 1] haar op 6 november 2016 verteld dat [slachtoffer] bij haar thuis zou komen en dat hij mishandeld zou worden: “ [medeverdachte 1] heeft tegen mij gezegd dat [slachtoffer] daar zou komen en dat hij mishandeld zou worden. Dat zou zondag plaatsvinden, maar uiteindelijk vond dat maandag plaats. Ik heb dit van [medeverdachte 1] bij haar thuis gehoord. Ik was daar op de avond van 6 november 2016. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik toen tegen [medeverdachte 1] heb gezegd dat “dit problemen zou gaan opleveren en dat zij er niet mee weg konden komen als zij iemand zouden mishandelen”. Dat heb ik toen inderdaad gezegd tegen [medeverdachte 1] . U vraagt of [medeverdachte 1] namen heeft genoemd van personen die de mishandeling zouden uitvoeren. [medeverdachte 1] heeft geen namen van personen genoemd. Wel heeft zij No Surrender genoemd. U vraagt of [medeverdachte 1] heeft gezegd hoe [slachtoffer] mishandeld zou worden. Nee, niet hoe. Zij heeft wel een aantal dingen genoemd, o.a. het strijkijzer. De tattoos zouden van zijn arm worden afgebrand met het strijkijzer. Er zijn wel andere dingen gezegd, maar dat van het strijkijzer is het enige wat mij is bijgebleven.”
Dat [betrokkene 3] die dag inderdaad bij [medeverdachte 1] thuis is geweest, vindt bevestiging in het feit dat haar telefoon op 6 november 2016 rond 18:40 uur, met het wachtwoord van [medeverdachte 1] , contact heeft gemaakt met de modem in de woning van [medeverdachte 1] . Dat er contact is geweest tussen [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] wordt tevens ondersteund door het (latere) Whatsappgesprek tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , waaruit ook kan worden afgeleid dat het plan aanvankelijk was om [slachtoffer] op 6 november 2016 al te grazen te nemen, en daarnaast het Whatsappgesprek met [betrokkene 5] , waarin zij op 7 november 2016 om 14:34 uur vraagt of ze nog iets gehoord heeft over gisteren. [betrokkene 3] antwoordt daarop: “Ja vanavond nu, want hij was in slaap gevallen ofzo”. Dit bericht sluit aan op het bericht van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] op 6 november 2016 om 01:11 uur dat hij in slaap was gevallen en morgen komt, als ook bij de verklaring van [slachtoffer] dat [medeverdachte 1] hem aanvankelijk vroeg om op 6 november 2016 te komen, maar hij niet is geweest.
Uit het voorgaande blijkt dat [betrokkene 3] op 7 november 2016 om 14:34 uur over informatie beschikte, waarvan de juistheid wordt bevestigd door het bericht dat [medeverdachte 1] op 6 november 2016 om 01:11 uur aan [medeverdachte 2] had gestuurd. Nu de verklaring van [betrokkene 3] op verschillende punten wordt ondersteund, en het hof ook overigens geen aanleiding ziet, te twijfelen aan haar verklaring, gaat het hof uit van de juistheid van die verklaring.
Opgenomen gesprekken:
Het hof overweegt voorts dat de aangifte van [slachtoffer] en de door hem gestelde betrokkenheid van verdachten, steun vindt in opgenomen OVC-gesprekken.
Zo is er op 10 november 2016 een gesprek opgenomen in het clubhuis van No Surrender inhoudende:
Gesprek van 10 november 2016:
(…) NN: Die rooie [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ), die heb een BS (het hof begrijpt: een bad standing) gekregen, die heeft hem gehad, nu. Die hebben we eindelijk te pakken gehad. Die was heel lang onderweg. Die hebben we afgelopen dinsdag, hebben we die heel goed te grazen gehad.
NN: Die ligt helemaal in diggelen, die is helemaal in z'n nakie bij ‘t flikkerbos d’r uit gegooid. Naar huis laten lopen.
[betrokkene 6] : Hef klap 'n had
NN: Ja, heel, heel, heel veel klappen heeft hij gehad. Die is helemaal total... die is echt heel erg (ntv). We zouden dus, z'n rug gaan doen, maar [medeverdachte 6] is een paar keer heen geweest, maar zelfs z'n vrouw en kinderen zijn nou uit/in huis.
H: Mooi laten zitten.
NN: deze was perfect ook, dinsdag. Zat in een huis, had ons nooit verwacht, (ntv) huissleutel, (ntv) Hij lag te slapen op de bank, (ntv) handschoenen aan
− NN2: Wakker worden
- NN: Hallo, wakker worden (ntv) achter in de bus gegooid. Ja, was mooi.
Blijkens een proces-verbaal van stemherkenning d.d. 24 februari 2017 betreft dit een gesprek tussen [betrokkene 7] en twee andere personen, die in de schriftelijke verslaglegging van dit gesprek worden aangeduid met NN en NN2. Naar aanleiding van het afluisteren van bovengenoemde geluidsopname, herkenden verbalisanten de stem die in dit uitgewerkte gesprek van 10 november 2016 werd aangeduid als NN, als de stem van [medeverdachte 4] .
Voorts houdt het rapport van het NFI d.d. 16 maart 2018 in: “De bevindingen van het vergelijkend spraakonderzoek dat heeft plaatsgevonden tussen aan verdachte (hof: [medeverdachte 4] ) toegekende delen uit het OVC-gesprek, onder meer de zin: “Die heb ee die die heb een b die heb een B.S. gekregen”, (opmerking hof: zoals dat hiervoor is vermeld) en verhoren van verdachte door de politie. Conclusie: De bevindingen van het onderzoek ten aanzien van het overgelegde onderzoeksmateriaal zijn waarschijnlijker onder de hypothese dat het betwiste materiaal is geproduceerd door verdachte [medeverdachte 4] dan onder de hypothese dat het betwiste materiaal is geproduceerd door een andere mannelijke spreker met een vergelijkbare taalachtergrond dan verdachte [medeverdachte 4] .
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat op grond van het voorgaande met een aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen dat de persoon die de voor het bewijs gebezigde passages uitspreekt, verdachte [medeverdachte 4] is. In dit kader is van belang dat een aantal van de door de deskundige genoemde specifieke, identificerende aspecten juist die onderdelen betreffen die voor de bewijsvoering relevant zijn, zoals de geconstateerde redelijk hoge mate van niet-vloeiende spraak, die onder meer tijdens de opnames terugkomt in passages als “Die heb ee die die heb een b die heb een B.S. gekregen”.
Vervolgens is nog een ander gesprek van belang, te weten een gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 8] , dat op 13 januari 2017 in de PI de Marwei te Leeuwarden is opgenomen. Hierin wordt onder andere besproken:
(…)
[betrokkene 8] : Nee.. dat is gewoon kloten. (Onverstaanbare zin). (Lacht). Dus alleen [medeverdachte 6] en [verdachte] moeten doen. Dat ga ik dan regelen.
[medeverdachte 2] : (Onverstaanbaar woordje) advocaat. [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [verdachte] zaten in die bus.
[betrokkene 8] : [medeverdachte 3] moet ook....
[medeverdachte 2] : Ze moeten slikken broer, ze moeten...
[betrokkene 8] : Om de rest vrijuit te krijgen.
[medeverdachte 2] : Ja, ze moeten slikken.
[betrokkene 8] : Ik ga kijken of dat kan.
[medeverdachte 2] : Ja.
[betrokkene 8] : Ik zal kijken of dat mogelijk is ik snap het wel.
[medeverdachte 2] : Want dat zei ik toen gelijk al, ik zeg jullie hebben deze fout gemaakt dus jullie moeten zoek het maar uit.
(…)
[medeverdachte 2] : [verdachte] had wel zijn hele bus schoongemaakt.
Ten slotte is het op 29 maart 2017 in de PI opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 3] en zijn moeder van belang, waarvan de advocaten-generaal terecht hebben opgemerkt dat uit de context kan worden afgeleid dat het over [medeverdachte 2] gaat. Dit gesprek houdt in:
“(…)
00:15:00
(…)
V: Denk jij dat?
[medeverdachte 3] : Nou jah weet je ik heb zoiets van. hoezo moeten wij gaan slikken weet je.
V: Huhum.
[medeverdachte 3] : Waarom moeten wij gaan slikken, alle bewijs die leidt direct naar hem toe. Weet je dus d'r is bewijs van. .
Z: Hij was jah haantje de voorste.
[medeverdachte 3] : Hij had handschoenen ..
V: Ja.
[medeverdachte 3] : Hij heeft handschoenen aangehad ...
V: Hm.
[medeverdachte 3] : .. met van die rubberen noppen ...
V: Ja.
[medeverdachte 3] : .. . eh daar is bloed van [slachtoffer] op gevonden en zijn DNA is in die handschoen gevonden.
(…)
Overig bewijs:
De auto van [slachtoffer] is door de politie voor de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen. De auto is weggesleept, waarover door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telefonisch is gesproken. Ook dit telefoongesprek komt hieronder nog aan de orde.
De kleding van [slachtoffer] is in de buurt van de woning waar hij heeft aangeklopt, aangetroffen. Ook dit strookt met zijn aangifte.
Voorts is van belang dat getuige [betrokkene 9] , de toenmalige vriendin van [medeverdachte 2] , heeft bevestigd dat [medeverdachte 2] in een Renault Megane rijdt, die op naam staat van [medeverdachte 4] . [betrokkene 9] : “Ik weet dat [medeverdachte 2] de auto eigenlijk altijd gebruikt. [medeverdachte 4] is een maat van [medeverdachte 2] , hij kent hem van No Surrender”. De auto wordt op 7 november 2016 bij de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen en [medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de Renault inderdaad van hem is. Eén van de auto’s die volgens [slachtoffer] bij het ten laste gelegde feit is gebruikt, betreft een Renault.
Ten slotte acht het hof met betrekking tot de verklaring van [slachtoffer] omtrent het vervolg op 8 november 2016 het volgende van belang. Uit observatie door de politie is gebleken dat er op 8 november 2016 om 20:40 uur en 21:15 uur twee mannen bij de woning van [slachtoffer] stonden. Er werd naar binnengekeken en hard op het raam geklopt. De mannen maakten gebruik van een VW-busje met kenteken [kenteken] . Deze auto werd om 21:25 uur gecontroleerd door de politie. Op dat moment zaten in de auto: [verdachte] (bestuurder), [medeverdachte 3] (bijrijder) en [medeverdachte 6] (achterbank).
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verklaring van [slachtoffer] over wat hem op 7 en 8 november 2016 is overkomen, van begin tot eind op verschillende punten bevestiging vindt in het dossier.
Historische verkeers- en locatiegegevens
Wat het bewijs naar het oordeel van het hof rond maakt, zijn de telefoongegevens die gedurende het onderzoek Turgon zijn verzameld. Het betreffen historische verkeersgegevens en locatiegegevens van zowel [slachtoffer] - die stroken met zijn verklaring omtrent de verschillende locaties - als van verdachten en andere betrokkenen. In samenhang bezien met de andere, hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, kan op grond hiervan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] en de betrokkenheid van verschillende verdachten in het onderzoek Turgon worden vastgesteld.
Ten aanzien van het verweer dat in meerdere zaken is gevoerd, inhoudende dat telefoons van verdachten ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde waren uitgeleend/verloren/vergeten, zodat de aanwezigheid/betrokkenheid van bepaalde verdachten op een bepaalde plek niet uit die gegevens kan worden afgeleid, geldt dat het hof die verklaringen simpelweg niet gelooft. De verklaringen daarover zijn onlogisch en vinden geen steun in het dossier. Deze verklaringen worden daarom als onaannemelijk terzijde geschoven. Hierna zal het hof hier nog concreter op ingaan, maar dit is de kern. Het hof benadrukt hierbij dat de gegevens als steunbewijs gelden voor de verklaring van [slachtoffer] , en dat ze in samenhang moeten worden bezien met het overige, hiervoor aangehaalde bewijs. Het is derhalve niet zo dat de aanwezigheid van verdachten op bepaalde plekken enkel op telefoongegevens wordt gebaseerd, want daarvoor zijn de gegevens onvoldoende specifiek.
Het hof wijst in dit verband op het NFI rapport van deskundige Schramp over de nauwkeurigheid en interpretatie van de historische verkeersgegevens. Uit het rapport blijkt, dat de maximale (best mogelijke) nauwkeurigheid van de locatiebepaling met behulp van historische verkeersgegevens gelijk is aan het bij het basisstation behorende celgebied. Met behulp van de geregistreerde CELL-ID’s op een bepaald tijdstip is het mogelijk om te bepalen dat een mobiele telefoon zich op dat moment binnen het celgebied van het basisstation bevindt. De wijze waarop de politie de verkeersgegevens heeft geïnterpreteerd, is dan ook juist te noemen.
Voorts blijkt uit dit rapport dat de vraag welk basisstation aangestraald wordt, van veel factoren afhankelijk is: het netwerk, de generatie, maar ook de exacte positie en/of oriëntatie van het toestel. Lokale omstandigheden zoals reflectie of afscherming kunnen er ook voor zorgen dat een bepaald basisstation wel of niet wordt aangestraald. Door lokale omstandigheden (bijvoorbeeld) door het gebruik van verschillende netwerkaanbieders of van verschillende generaties netwerken, is het dus toch mogelijk dat twee telefoons die verondersteld worden bij elkaar te zijn, twee verschillende basisstations verbinden. Dit weerlegt het verweer van de verdediging dat het feit dat verschillende basisstations worden aangestraald, zou betekenen dat deze gebruikers zich niet op dezelfde plek bevinden.
Ook de stelling dat het aanstralen van twee verschillende basisstations binnen korte tijd betekent dat de verdachte zich verplaatst, is een stelling die blijkens voornoemd rapport niet opgaat. Deskundige Schramp relateert immers dat het aanstralen van twee basisstations binnen 6 minuten zowel verklaard dan worden door verplaatsing als door een stationair scenario.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2016 is de koppeling tussen telefoonnummers en de verschillende personen beschreven. Daaruit blijkt dat:
[telefoonnummer 1] in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 2]
[telefoonnummer 2] in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 2]
[telefoonnummer 3] in gebruik is bij verdachte [verdachte]
[telefoonnummer 4] in gebruik is bij verdachte [verdachte]
[telefoonnummer 5] in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 1]
[telefoonnummer 6] in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 1]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 7] is aan verdachte [medeverdachte 3] toegeschreven.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 8] is aan verdachte [medeverdachte 4] toegeschreven.
Tevens zijn de historische verkeersgegevens van de aangever [slachtoffer] bij deze analyse betrokken. Hij maakte ten tijde van het gepleegde strafbare feit gebruik van het telefoonnummer: [telefoonnummer 9] .
Het hof zal hierna telkens de laatste 4 cijfers van het telefoonnummer aanhalen, met daarachter de naam van de verdachte aan wie dat nummer wordt toegeschreven.
De veiliggestelde gegevens houden, voor zover hier van belang het volgende in:
6 november 2016:
01:11:56: ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ): Hij vertelde wat dingen, hij heeft auto en 4000eu maar lang niet zoveel bij zich. Die 200/300. die ie mee heeft kan k wel pakke misschien f wachten beter z
01:11:56: ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ): eg maar mijn schatje ... Wat jij wil. Kk mongool haha bah schat.
Uit de context van het bericht, in samenhang met de berichten die in de avond van 6 november 2016 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn verzonden, en de berichten tussen [betrokkene 10] en [medeverdachte 1] , leidt het hof af dat [medeverdachte 1] het in voornoemde berichten van 01:11:56 uur over [slachtoffer] heeft. Er wordt over een auto en geld gesproken, maar dat hij kennelijk niet zoveel bij zich heeft. Uit de laatste zin lijkt te volgen dat [medeverdachte 1] de 200/300 (naar het hof aanneemt: euro) die hij mee heeft, misschien wel kan pakken. Dit is een aanwijzing dat [medeverdachte 1] wel degelijk wist - en kennelijk ook zelf die opzet had - dat [slachtoffer] geld of goederen van waarde afhandig moest worden gemaakt.
In de avond van 6 november 2016 stuurt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] :
21:26:35: ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ): Hij is er nog niet schatje.
22:49:16: ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ): Hij bericht me hij was in slaap gevallen hij komt morgen die kk mongool dan weet je dat lief xx in de avond zeg k tegen hem
Deze berichten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bevestigen de verklaring van [slachtoffer] en [betrokkene 3] dat het aanvankelijk de bedoeling was dat [slachtoffer] op 6 november 2016 zou komen.
Ook met [betrokkene 10] heeft [medeverdachte 1] in de nacht van 5 op 6 november 2016 telefonisch contact gehad over [slachtoffer] . Dit blijkt uit het feit dat zij in de gesprekken met [betrokkene 10] - een vriend van haar - spreekt over iemand die bij haar is en ‘morgenavond’ weer komt. [betrokkene 10] maakt naar eigen zeggen gebruik van telefoonnummer 06- [telefoonnummer 10] en [medeverdachte 1] van 06- [telefoonnummer 6] . De berichten tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 10] luiden onder andere:
00:24:00 UTC+0100 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Gaat nog fucking lang duren zeker tot die gap weg is
00:36:28 ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): Nee mop heb k geen zin in ook echt maar a komt zometeen wel haha k pak zowieso wat snuif van hem af zo hahaha
00:36:58 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): Beter kom je wel fuck die bud
0:44:23 UTC+01:00 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Zou ik ook doen maar duurt nog lang voordat die komt zeker?
0:44:36 UTC+01:00 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Ja maar hij gaat telkens tegen mij zeuren
0:44:42 UTC+01:00 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Bel me zo dan dat ik moet komen
0:55:05 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): Doe k dit is mijn huis he schat hij is niks van mij A komt over niet te ang word leuk x
1:17:01 UTC+01:00 ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Kom er so aan
1:47:00 UTC+01:00 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Is die al Gone
2:10:27 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): Nee maar als jij komt gaat ie k heb snuif uan hem ben aan verpakken. Kom aub trek hem niet alleen haha
2:17:49 UTC+01:00... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Vind die vast niet chill
2:20:34 UTC+01:00 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Nah ik weet het niet ga denk ik nu pil eten
2:20:39 UTC+01:00 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Heb dan geen zin aan gezeur
2:22:55 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): En dan wat hahaha k pak zo wat geld en dan klaar hahaha
2:25:08 UTC+01:00 (Network) ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Nee jong hij wil met je slapen
2:25:15 UTC+01:00 (Network) ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Dan haat die mij
2:25:41 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): Hij heeft ook pil gehad geen gezeur mop dam sla k hem haha
2:35:42 UTC+01:00 (Network) ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Heb je veel spul?
2:44:27 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): Ja genoeg hij slaapt zowieso niet hier...a maakt hem dood hahaha
(...)
3:08:31 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): Kom jij gewoon dan... Hij is een pussy hier is bier smuif wiet haha
5:01:22 UTC+01:00 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Irritante gast man
5:01:28 UTC+01:00 ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ): Kan slecht tegen
5:31:43 ( [medeverdachte 1] ) bericht uit naar ... [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 10] ): Ja hij moet weg bah echt morgen komt ie weer dan is klaar dat moet j Zien
(…)
Ook in dit gesprek met [betrokkene 10] spreekt [medeverdachte 1] over het pakken van geld, over dat hij (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) morgen (het hof begrijpt: 7 november 2016) weer komt en dat het dan “klaar is”.
Uit de al eerder aangehaalde verklaring van [betrokkene 3] blijkt dat zij [medeverdachte 1] op 6 november 2016 in de avonduren heeft bezocht. Het hof verwijst in dit kader naar hetgeen hiervoor bij de verklaring van getuige [betrokkene 3] is opgemerkt.
Uiteindelijk is [slachtoffer] op maandag 7 november 2016 (weer) bij [medeverdachte 1] op bezoek gekomen. De relevante telefoongegevens in dat verband zijn:
7 november 2016:
18:12:03: ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ) straalt mast met CELL-ID aan, gelegen aan [zendmast 1] , deze mast geeft dekking op de plaats delict (het hof begrijpt: de [a-straat 1] te [plaats] ), inkomende gesprek met ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ), 1018 sec (…)
19:55:22: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 3] via bevraging bij database Google periode (…), geolocatie [plaats] nabij woning [medeverdachte 3] aan de Roerdompstraat 1 aldaar (…).
20:17:01: ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ) straat CELL-ID aan, [zendmast 2] . Dit betreft een spraakcontact tussen ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) en .. [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ). Deze CELL-ID geeft dekking aan het verblijfsadres van [medeverdachte 3] (…).
20:48-20:56: ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) verplaatst zich op 07-11-16 van CELL-ID’s in Groningen (18:12 uur tot en met 19:58 uur) via CELL-ID’s in Westerbroek, [plaats] , Bedum, Stedum, naar een CELL-ID aan de Tjarierweg te Uithuizermeeden (20:48 uur tot en met 20:56 uur) (…).
21:03:16: ... [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 4] ) ontvangt spraakbericht van ... [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ): Yo [medeverdachte 4] , euh.. [verdachte] komt je zo ophalen ja dan rij ik door naar Vink. Ik wacht op jou in Vink (…)
21:12:44: ... [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 4] ) zendt bericht naar ... [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ): Check (…)
21:13:12: ... [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) spraakbericht naar ... [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 4] ): Hij is d’r al dan weet je dat. Check mij even, check mij even, check mij even, check mij even [medeverdachte 4] (…)
21:13:20: ... [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) spraakbericht naar ... [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 4] ): Hij wacht op ons hè mà (…)
21:13:48: ... [telefoonnummer 8] ( [medeverdachte 4] ) spraakbericht naar ... [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ): Dikke vette check (…)
21:15:49: [medeverdachte 4] : Jij pikt me op? (…)
21:16:11: [verdachte] : Yes. (…)
21:17:55: [medeverdachte 4] : Yes yes yes yessaa. (…)
21:22:35: [medeverdachte 4] : Hoever bin je dan of rijd je net weg? (…)
21:29:21: [verdachte] : 5 min bij je. (…)
21:29:34: [medeverdachte 4] : Check. (…).
21:33:26: [verdachte] : Bn er (…).
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [medeverdachte 4] net na 21:30 uur is opgehaald door verdachte in - zo neemt het hof aan - zijn VW Transporter en dat hij rond 22:00 uur samen met verdachte het dekkingsgebied van de woning van [plaats] is binnengegaan. De stelling van verdachte dat hij de bus had uitgeleend aan iemand anders moet, gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen van [slachtoffer] en [betrokkene 2] , in combinatie met de bevindingen van de politie met betrekking tot het telefoongebruik van verdachte, als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Verdachte heeft dit verweer nog geen begin van aannemelijkheid gegeven door niet te willen zeggen aan wie hij zijn bus zou hebben uitgeleend. Het hof wijst verder op de genoemde naam ‘ [verdachte] ’, maar ook de namen ‘ [medeverdachte 4] ’, ‘ [medeverdachte 4] ’, hetgeen past in het geheel van bewijsmiddelen.
Dat zich geen onderzoeksresultaten in het dossier bevinden van de privé-telefoon van verdachte, met nummer 06- [telefoonnummer 4] , zoals door verdediging is aangevoerd, doet aan voorgaande conclusie niet af. Dit geldt eveneens voor het door de verdediging aangehaalde OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 8] dat is opgenomen in de PI Leeuwarden. Dit gesprek, waarin de te volgen verdedigingsstrategie van de verschillende aangehouden verdachten lijkt te worden besproken, is voor meerderlei uitleg vatbaar en biedt in ieder geval onvoldoende houvast om aan de eerdergenoemde belastende verklaringen en bevindingen voorbij te kunnen gaan. Het hof sluit zich wat dat betreft aan bij het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van [medeverdachte 3] neemt het hof op grond van de gegevens aan dat hij om 19:55 uur nog thuis was, waarna hij zich heeft verplaatst vanaf het dekkingsgebied van zijn woning in [plaats] richting [plaats] , alwaar hij zich van 22:00 uur tot 22:15 uur - in welke periode [slachtoffer] in de woning van [medeverdachte 1] is mishandeld - heeft bevonden.
Ook verdachte heeft locaties in [plaats] aangestraald, gedurende de periode 22:07 uur tot en met 22:39 uur. Dit was gedurende de periode dat de telefoon van [slachtoffer] ook in dit gebied was en rond het tijdstip waarop de mishandeling moet hebben plaatsgevonden.
Aanstralen [plaats] :
21:58:19: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 3] geolocatie Hoornsedijk (…)
21:58:39: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 3] geolocatie T.W.S. Mansholtstraat (…)
22:00:06 t/m 22:15:58: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 3] geolocatie [plaats] (…)
22:02:59: mast CELL-ID aanstralen [zendmast 1] door ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ), datasessie (…)
22:07:38: mast CELL-ID aanstralen Palderseweg te Lieveren door ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ), datasessie (…)
22:28:52: mast CELL-ID aanstralen Sportlaan 6 te Vriesdoor ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ), datasessie (…).
Het hof acht aannemelijk dat de mishandeling tussen 22:00 uur en 22:15 uur heeft plaatsgevonden. Dit strookt met de verklaring van [slachtoffer] over zijn komst in de woning van [medeverdachte 1] en de tijd waarop zijn belagers zouden zijn gekomen. Voorts klopt dit met de hier aangehaalde gegevens en het feit dat [slachtoffer] om 22:13 uur voor het eerst naar [betrokkene 1] heeft gebeld. Dit was naar zijn zeggen om geld te regelen. Dit eerste telefoontje aan [betrokkene 1] vond volgens [slachtoffer] nog plaats bij [medeverdachte 1] thuis:
22:13:30: ... [telefoonnummer 9] ( [slachtoffer] ) belt voor het eerst met ... [telefoonnummer 11] ( [betrokkene 1] ) (…)
22:30:03: ... [telefoonnummer 9] ( [slachtoffer] ) wordt gebeld door ... [telefoonnummer 11] ( [betrokkene 1] ) (…).
22:35:05: mast CELL-ID aanstralen [zendmast 1] door ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ), datasessie (…).
22:39:47: ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ) belt uit naar ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ), duur 15 sec, beiden onder aanstralen van de [zendmast 1] te [plaats] (…).
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachten in ieder geval tot 22:30 uur in of bij de woning van [medeverdachte 1] zijn gebleven. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] waren hier. Uit het feit dat zij elkaar om 22:39 uur hebben gebeld, leidt het hof af dat zij zich toen niet meer bij elkaar bevonden en kennelijk onderweg waren naar de Papiermolen. Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [verdachte] , verspreid over de VW Transporter van [verdachte] en de Renault van [medeverdachte 2] , naar de Papiermolen zijn gereden. Wie precies waar zat, acht het hof voor het bewijs niet relevant noch roept de onzekerheid daarover twijfels op bij de waardering van het bewijs als geheel.
Het Facebook-contact dat [medeverdachte 1] om 22:49 uur met [betrokkene 11] had, bevestigt dat het incident (op die locatie) toen tot een einde was gekomen. Zij stuurt [betrokkene 11] : ‘“ik moet wat lozen maarkan niet dikke drama hier maar kan nieg vertellen op ffbook’ (…).
Om 22:50 uur belt [medeverdachte 1] vervolgens met [betrokkene 10] met de vraag of hij komt chillen. Zelf heeft [betrokkene 10] hier later over verklaard dat hij vermoedt dat ze een alibi wilde hebben.
Uit raadpleging van Google blijkt dat de route van de [a-straat 1] te [plaats] naar de Papiermolen te Groningen bij normale snelheid tussen de 16 en 18 minuten bedraagt, afhankelijk van de gekozen route.
Aanstralen Papiermolen:
22.48.41 uur: [telefoonnummer 12] (op basis van het proces-verbaal van bevindingen d.d 10 januari 2017 (…) begrijpt het hof dat bedoeld wordt [telefoonnummer 12] , het telefoonnummer van [betrokkene 12]) belt in op ... [telefoonnummer 9] ( [slachtoffer] ). Er vindt geen gesprek plaats. ... [telefoonnummer 9] ( [slachtoffer] ) straalt een CELL-ID aan de Snelliusstraat 91 te Groningen, in de directe omgeving van de Papiermolenlaan 3 te Groningen (…).
22.49.24 - 23.09.49 uur heeft ... [telefoonnummer 11] ( [betrokkene 1] ) 9 keer contact proberen te krijgen met [telefoonnummer 9] ( [slachtoffer] ).
23.00.02: contact van 55 seconden tussen ... [telefoonnummer 11] ( [betrokkene 1] ) en ... [telefoonnummer 9] ( [slachtoffer] ). ... [telefoonnummer 9] ( [slachtoffer] ) straalt dan een CELL-ID aan de Vondellaan 77 te Groningen aan, die dekking geeft aan de Papiermolenlaan 3 te Groningen. (…)
23:01:06: mast CELL-ID aanstralen Expositielaan 7 te Groningen ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) ingebeld door ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ), deze CELL-ID geeft dekking op PD bij de Papiermolen, 28 sec (…)
23:07:36: mast CELL-ID aanstralen Hereweg 120 te Groningen, ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) ingebeld door ... [telefoonnummer 6] ( [medeverdachte 1] ), deze CELL-ID geeft dekking op de PD bij de Papiermolen, 59 sec (…)
23:12:11: ... [telefoonnummer 13] ( [medeverdachte 3] ) Whatsapp belcontact uit naar ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] , gesprek gemist) (…)
23:19:38: mast CELL-ID aanstralen Waterloolaan 1 te Groningen, ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ) belt uit naar ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ) (…). Deze CELL-ID geeft dekking op de plaats delict bij de Papiermolen.
23:19:37: CELL-ID KPN ... [telefoonnummer 14] mast locatie Stationsplein 7 te Groningen
23:21:08: mast CELL-ID aanstralen Waterloolaan 1 te Groningen door ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ), datasessie (…).
Uit voorgaande gegevens leidt het hof af dat de verdachten omstreeks 22:48 uur met [slachtoffer] bij de Papiermolen in Groningen zijn gearriveerd. Hij heeft daar tot 23:10 uur een mast aangestraald. Daar waar in [plaats] geen mastgegevens van [medeverdachte 2] bekend waren, heeft de telefoon met het nummer dat aan hem wordt toegeschreven in de buurt van de Papiermolen wel CELL-ID’s aangestraald van 23:01 uur tot en met 23:07 uur. Het hof ziet hierin voldoende bevestiging voor de verklaring van [slachtoffer] dat ook [medeverdachte 2] daar aanwezig was. Dat [betrokkene 2] niet over de aanwezigheid van [medeverdachte 2] bij de Papiermolen heeft verklaard, maakt dat niet anders. Ook de gestelde aanwezigheid van [medeverdachte 3] en verdachte wordt bevestigd door de telefoongegevens. Met betrekking tot het verweer dat [medeverdachte 3] enkel een mast aanstraalde die theoretisch dekking gaf aan die locatie, merkt het hof op dat een nadere netwerkmeting door de politie heeft aangetoond dat de dichtstbijzijnde locatie waar de telefoon van [medeverdachte 3] zich heeft bevonden een locatie was op loopafstand van De Papiermolen (23:19:37 uur).
De aanwezigheid van [medeverdachte 6] bij de Papiermolen blijkt weliswaar niet uit mastgegevens, maar wel uit zowel de verklaring van [slachtoffer] als van diens zoon [betrokkene 2] . Voor [medeverdachte 4] geldt dat zijn aanwezigheid bij de Papiermolen slechts blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] . Nu de verklaring van [slachtoffer] op vele, essentiële onderdelen steun vindt in het dossier, en hij zijn verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris heeft herhaald en geconcretiseerd (“Ik zag hem vooruit lopen en dat is wat ik nog weet.”) gaat het hof ook ten aanzien van dit onderdeel uit van de juistheid van zijn verklaring. Ook hier betrekt het hof voornoemd OVC-gesprek in het clubhuis bij.
Na de overdracht van de tas met inhoud van waarde, vermoedelijk hennep, bij de Papiermolen, is een aantal verdachten met [slachtoffer] naar Glimmen gereden:
7 november 2016
23:28:40: mast CELL-ID aanstraling Goudlaan 305-551 te Groningen, ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ) wordt gebeld door ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ), 01:29 (…)
23:28:41: mast CELL-ID aanstralen Aquamarijnstraat 3-145 te Groningen, ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ) belt uit naar ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ), 15 sec (…)
23:48:28: mast CELL-ID aanstralen Safierstraat 2 te Groningen, ... [telefoonnummer 3] ( [verdachte] ) belt uit naar ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ), 0 seconden (gemist gesprek) (…)
8 november 2016:
00:01:08: mast CELL-ID aanstralen aan de Magnusstraat 91 te Groningen, ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ) ingebeld door ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) (…)
00:14:21: ... . [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) belt uit naar nummer in gebruik bij [betrokkene 8] en straalt dan een CELL-ID aan in Stedum (…)
00:21:19: Locatiedata Samsung Galaxy [medeverdachte 3] geolocatje Glimmen, tussen Meentweg 22 en locatie aantreffen kleding (…).
De melding van zware mishandeling/ontvoering van [slachtoffer] door de bewoners van het huis waar hij heeft aangebeld, is om 00:29 uur bij de politie binnengekomen.
00:32:53:: mast CELL-ID aanstralen Rijksweg West 51 te Westerbroek, ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ) belt uit naar ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ), 3 sec (…)
00:34:25: ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) belt uit naar … [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ), 15 sec (…)
Om 00:39 uur was de politie bij melders ter plaatse aan de Meentweg in Glimmen.
00:14:21: ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) belt naar... [telefoonnummer 12] ( [betrokkene 8] ) (…)
00:34:19 uur: ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) belt naar ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ) (…)
01:03:27 uur: ... [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 3] ) straalt een CELL-ID in Stedum aan (…).
10:00:37: (UTC+1) toestel [medeverdachte 3] (Samsung Galaxy S4), inkomend gesprek van ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ), 0 sec (…)
10:01:10: (UTC+1) toestel [medeverdachte 3] (Samsung Galaxy S4), inkomende gesprek van ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ), 49 sec (…)
10:23:36: (UTC + 1) toestel [medeverdachte 3] (Samsung Galaxy S4), inkomend gesprek van ... [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ), 33 sec (…),
11:07:58: (UTC+1) toestel [medeverdachte 3] (Samsung Galaxy S4) heeft een locatie gelogd, die na bevraging bij Google, gelegen is in de omgeving van [plaats] , in welk gebied de woning van [medeverdachte 3] valt (…)
11:08:00: (UTC+1) toestel [medeverdachte 3] (Samsung Galaxy S4 ) heeft een locatie gelogd, die na bevraging bij Google, die gelegen is in de omgeving van [plaats] , in wel gebied de woning van [medeverdachte 3] valt (…).
Ten slotte acht het hof het tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 10 november 2016 (11:41:54 uur, (…)) relevant, inhoudende:
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 2]
[medeverdachte 2] : ik denk dat die kanker hond de boel heeft vernaggelt man
[medeverdachte 1] : Ja, ik weet het niet het hoeft niet perse. Het kan ook zo zijn dat die gewoon die dinges heeft laten wegslepen hier. Dat hij gezegd heeft dat hij de sleutel kwijt was ofzo
[medeverdachte 2] : Ja maar waarom moet die ehhhh ... die anderen mensen..
[medeverdachte 1] : Ja, dat vraag ik mij dan ook af inderdaad. Het zou eigenlijk ... (niet te verstaan) niet kunnen.
[medeverdachte 2] : Nee, maarjij hebt het gewoon gezien?
[medeverdachte 1] : Ik heb het gezien, ik zat gewoon hier in mijn huisjoh...(niet te verstaan) ik zag ( niet te verstaan)
die zwaailampjes van die sleep ding en daarna zag ik hoppa twee anderen.. uitstappen, zaklampje erbij.
3.4 Conclusie t.a.v. het primair ten laste gelegde
Op grond van het voorgaande acht het hof het alternatieve scenario zoals geschetst door verdachte - kort gezegd dat hij zijn busje zou hebben uitgeleend, terwijl zijn telefoon zich nog in het busje bevond en dat zijn schoonmaakactie van het busje en het wissen van de gegevens op zijn telefoon in een ander licht moeten worden beschouwd - hoogst onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] volgens een vooropgezet plan in de woning van [medeverdachte 1] is mishandeld door (in ieder geval) [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , verdachte en [medeverdachte 4] , en dat [medeverdachte 6] ondertussen buiten stond te wachten. [medeverdachte 1] heeft een belangrijke rol gespeeld in het voortraject en het ter beschikking stellen van haar woning en is zowel fysiek als verbaal gewelddadig geweest. Na de mishandeling in de woning zijn verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en verdachte, verspreid over de VW Transporter van [verdachte] en de Renault van [medeverdachte 2] , naar de Papiermolen gereden.
Het gezamenlijke doel van de verdachten was om [slachtoffer] geld of iets anders van waarde afhandig te maken, hetgeen ook daadwerkelijk is gelukt. Bij de Papiermolen is door de zoon van [slachtoffer] immers een tas met inhoud van waarde (vermoedelijk hennep) overhandigd. Daarmee is sprake van een voltooide afpersing in vereniging, zoals primair is ten laste gelegd. Het hof ziet hetgeen na de overdracht van de tas met inhoud is gebeurd, het vervoer naar Glimmen, waar in ieder geval verdachte en [medeverdachte 6] bij aanwezig zijn geweest en alwaar [slachtoffer] uit de bus is gezet, en het gebeuren de volgende dag bij zijn huis, toen er onder dreiging door [medeverdachte 6] om meer geld werd gevraagd, in hetzelfde verband. Het hof ziet dit niet als een nieuwe (poging tot) afpersing zoals subsidiair ten laste gelegd, maar als verlengde van hetgeen in [plaats] en bij de Papiermolen is gebeurd. Het betreft één feitencomplex.
Dat het een vooropgezet plan was om [slachtoffer] af te persen, kan worden afgeleid uit de berichtenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 10] en de verklaring van [betrokkene 3] . Bovendien blijkt uit het hiervoor overwogene dat verdachten met elkaar hebben afgesproken, dat er vervoer is geregeld/er mensen werden opgehaald, waarna er bij de woning van [medeverdachte 1] werd verzameld. Er was sprake van een gezamenlijk doel: het betalen van geld of goederen van waarde in het kader van een ‘bad standing’. De verdachten hebben gedurende de hele avond onderling contact gehouden en hebben de volgende dag in hun opzet gepersisteerd door [slachtoffer] opnieuw op te zoeken en waarbij [medeverdachte 6] gevraagd heeft om (meer) geld, hetgeen vergezeld ging van bedreigingen.
Hoewel de rol van elk van voornoemde personen anders is, en niet iedereen op elk moment fysiek aanwezig is geweest, kunnen zij alle vijf als medeplegers worden aangemerkt. Zoals overwogen is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat zij met gezamenlijk opzet hebben gehandeld: het opzet om [slachtoffer] met geweld en bedreiging met geweld geld of goederen van waarde af te nemen. Zij hebben daartoe bewust en nauw met elkaar samengewerkt. Dat geldt ook ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] , ook al is [medeverdachte 1] niet bij het gebeuren bij de Papiermolen (en het vervolg daarop) aanwezig geweest, en [medeverdachte 6] niet bij de mishandeling in de woning. Het hof is van oordeel dat de bewijsmiddelen uitwijzen dat het niet anders kan zijn dan dat allen van het gehele plan op de hoogte zijn geweest. Elk van de verdachten heeft een eigen rol gehad, niet allemaal gelijk van aard, maar de rol van de ene is niet substantieel belangrijker dan die van de ander. Iedere schakel (het maken van de afspraak, het ter beschikking stellen van de woning, het geweld, het vervoer) was relevant voor het kunnen slagen in het gezamenlijke opzet. De mate van samenwerking die blijkt uit het onderlinge contact, de gemaakte afspraken, het feitelijk samen optreden richting [slachtoffer] toe en de bijdrage die een ieder aan de afpersing heeft geleverd, is van voldoende gewicht om [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] als medeplegers van de afpersing van [slachtoffer] aan te merken.
Verdachte is aanwezig geweest in de woning van [medeverdachte 1] , heeft [slachtoffer] ook zelf mishandeld, en was erbij toen er werd gevraagd om geld en er bedreigingen werden geuit richting [slachtoffer] . Hij was dus op de hoogte van het plan en deed daar ook aan mee. Hij was aanwezig bij de Papiermolen alwaar de zak met hennep is overhandigd en waar de afpersing mee werd voltooid en heeft zich op geen enkele manier van het handelen van zijn medeverdachten gedistantieerd. Het voorgaande maakt dat verdachte een belangrijke bijdrage aan het delict heeft geleverd en als medepleger kan worden aangemerkt
Het hof is met de advocaten-generaal van oordeel dat - anders dan in eerste aanleg - ook de ten laste gelegde onderdelen die zien op het dreigen met het strijkijzer en het afknippen van vingers kunnen worden bewezenverklaard. Het dreigen met het strijkijzer komt al in de eerste verklaring van [slachtoffer] voor, is heel specifiek en is daarna bij herhaling in de verklaringen van verdachte aan de orde gekomen. Ook in de verklaring van [betrokkene 3] komt dit terug. Ten aanzien van het afknippen van vingers geldt eveneens dat dit een specifieke uitlating betreft, die zowel op de avond van 7 november 2016 als op 8 november 2016 tegenover [slachtoffer] zou zijn geuit. De verklaring die [slachtoffer] hierover ten overstaan van de rechter-commissaris onder ede heeft afgelegd, acht het hof geloofwaardig.
Waar het hof de advocaten-generaal niet in volgt, is in hun stelling omtrent het gebruik van een pistool en/of een mes. Het hof is daarvan niet overtuigd geraakt. Reden daarvoor is dat [slachtoffer] pas in een latere verklaring met dit belangrijke detail is gekomen en het niet een heel specifieke verklaring betreft. Ook betrekt het hof het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 8] hierbij, waarin zij bespreken dat het niet waar is dat [verdachte] en Ferdie wapens hebben gebruikt.
Aldus acht het hof het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna vermeld. Gelet op hetgeen omtrent de gebeurtenis in Glimmen en het gebeuren op 8 november 2016 is opgemerkt, zal het hof verdachte vrijspreken van het onder 1 primair cumulatief ten laste gelegde. Van een nieuwe poging tot afpersing is geen sprake geweest.’
Het verweer inzake schending van de AVR; de verwerping daarvan
8. De inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft op 1, 2, 4 en 5 november 2021 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt onder meer het volgende in:
‘Op 4 november 2021 te 09:00 uur wordt het onderzoek ter terechtzitting hervat voor het houden van de pleidooien. Het hof bevindt zich in dezelfde samenstelling en de advocaten-generaal De Meijer en Lodder zijn aanwezig. Verdachte is ter terechtzitting aanwezig, alsmede alle raadslieden.
Met betrekking tot de formele verweren is overeengekomen dat mr. Van der Wal en mr. Michels het woord voeren namens alle raadslieden. Zij voeren het woord overeenkomstig door hun overgelegde pleitnota’s, die bij dit proces-verbaal zijn gevoegd en waarvan de inhoud hier geacht moet worden te zijn ingevoegd. De raadsman vervolgt zijn pleidooi ten aanzien van zijn eigen cliënt.’
9. De pleitnota van de raadsman van verdachte houdt onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘B. Vormverzuimen en consequenties op basis van artikel 359a Sv
(…)
13. [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van onder meer afpersing in vereniging gepleegd. Dit betreft een feit waarop een maximale gevangenisstraf van 12 jaren staat. Om die reden is de AVR, zoals deze in 2016 gold, op onderhavige zaak van toepassing en hadden alle verhoren van verdachten en getuigen integraal auditief vastgelegd dienen te worden. Indien van de AVR wordt afgeweken, dient dit te geschieden met toestemming van de officier van justitie en met redenen omkleed in een proces-verbaal te worden opgenomen.
14. Uit de inhoud van de AVR blijkt dat de achtergrond van deze aanwijzing vooral gelegen is in het belang van de waarheidsvinding; de auditieve registratie is een hulpmiddel ten behoeve van de toetsbaarheid van de verhoren in een latere fase van het strafproces. De zaak tegen mijn cliënt is wat dat betreft een schoolvoorbeeld. In eerste aanleg is uitvoerig ingegaan op de AVR en de eisen die op basis hiervan aan de verhoren worden gesteld. Als bijlage 6 bij mijn pleitnota is daarom het onderdeel AVR gevoegd. Ik verzoek u dit onderdeel als hier ingelast en voorgedragen te beschouwen. In dat geval verzoek ik de griffier dit op te nemen in het proces-verbaal van de zitting en zal ik volstaan met een korte samenvatting.
15. Van de AVR, een belangrijk protocol om een eerlijk proces te waarborgen, is op vele onderdelen afgeweken. Dit mag in uitzonderlijke gevallen in opdracht van de officier maar wel op transparante wijze door dit expliciet in het Procesdossier te vermelden. In de AVR is hierover opgemerkt dat de rechter dan altijd in staat is om de uitzondering te toetsen. Dit kan dan ook worden geplaatst in het kader van het recht op een eerlijk proces.
16. De verbalisanten en (uiteraard) ook de officier waren op de hoogte van het feit dat de AVR dit voorschreef, maar toch is het achterwege gelaten. Na het aangiftegesprek hebben de verbalisanten 97006 en 97008 de aangifte geformuleerd. Een aanvullend proces-verbaal behorende bij de aangifte is vervolgens opgesteld. De verbalisanten zagen wél aanleiding om een aanvullend proces-verbaal op te maken en wat bijzonderheden te vermelden. Maar ondanks het feit dat verbalisant 97006 zich bewust was van de AVR voorschriften, nam hij ook hierin niet op dat er in overleg met de officier van justitie is besloten om af te wijken van de AVR!
17. Naar aanleiding van herhaaldelijke verzoeken van de verdediging is een aanvullend proces-verbaal opgemaakt. Dit aanvullende proces-verbaal is pas opgesteld nadat vanuit de verdediging vraagtekens waren gezet bij de juistheid en compleetheid van de auditieve registraties en niet eerder dan in de aanloop naar de oorspronkelijk geplande behandeling van de strafzaak in maart 2018 aan de verdediging en de rechtbank is verstrekt.
18. Deze gang van zaken is in strijd met de verbaliseringsplicht ex artikel 152 Sv, dat voorschrijft dat zo spoedig mogelijk proces-verbaal wordt opgemaakt van hetgeen tot opsporing is verricht of bevonden en waarvan het belang is dat de rechtmatigheid daarvan kan worden getoetst en de rechter zich een oordeel kan vormen over de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan. Die mogelijkheid is zowel de verdediging als de rechtbank in eerste instantie onthouden en het is slechts aan de vasthoudendheid van de verdediging te danken dat er uiteindelijk wel verantwoording over de auditieve registraties is afgelegd.
19. In het proces-verbaal worden de redenen genoemd voor het afwijken van de AVR. Opvallend is dat hier alleen het pauzeren/stopzetten van de opnameapparatuur als afwijking wordt genoemd, maar dat er met geen woord wordt gerept over het afwijken van de AVR op de onderdelen. Als bijlage 4 bij de pleitnota is een overzicht gevoegd van de geconstateerde afwijkingen m.b.t. de wijze van verhoor en registratie. Daarnaast als bijlage 3 het overzicht afwijken AVR verbaliseringsplicht. Ik verzoek u dit onderdeel als hier ingelast en voorgedragen te beschouwen. In dat geval verzoek ik de griffier dit op te nemen in het proces-verbaal van de zitting. Anders dan het OM wil doen voorkomen is er niet slechts één gebrek vastgesteld, maar gaat het om een veelvoud aan gebreken!
20. Over het stopzetten van de opname worden de volgende argumenten genoemd. Het werd tijdens het verhoor duidelijk dat [slachtoffer] zeer emotioneel werd en van de hak op de tak sprong. Tevens stelde hij of zijn vrouw steeds vragen hoe het nu verder moest. Hierbij bestond het gevaar dat er gesprekken over de genomen en te nog nemen veiligheidsmaatregelen opgenomen zouden worden.
21. De ruimte waarin [slachtoffer] en zijn gezin verbleef was zeer klein. Er bestond geen mogelijkheid om [slachtoffer] in alle rust te verhoren. Tijdens de verhoren stelde ook de vrouw van [slachtoffer] allerlei vragen en liepen de kinderen rond in de ruimte waar het verhoor plaats vond. Om de redenen die ik hiervoor noemde, zou verbalisant 97006 contact op hebben genomen met de officier van justitie. Over de aanleiding van het pauzeren tijdens verhoren stelt de verbalisant:
“Waar er veiligheidsaspecten of veiligheidsstrategieën of zaken anders dan wat [slachtoffer] was overkomen ter sprake kwamen, werd door ons de opname gepauzeerd."
22. Uiteindelijk zijn de verbalisanten gehoord en is gebleken dat de gang van zaken zoals beschreven in het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 8 maart 2018 ook geen correcte weergave bevat. Zelfs de aanleiding om contact op te nemen met de officier met het verzoek af te wijken van de AVR, namelijk het verloop van het eerste verhoor, bleek onjuist.
23. In bijlage 6 bij de pleitnota, waar ik zojuist naar verwees en u mij toestond dit onderdeel als hier ingelast en voorgedragen te beschouwen, is uitvoerig toegelicht op welke onderdelen er is afgeweken van de AVR. Belangrijker, puntsgewijs wordt toegelicht dat er geen steekhoudende argumenten zijn aangevoerd door politie/justitie die afwijking zouden rechtvaardigen, nog los van het feit dat dit simpelweg had moeten worden vastgelegd.
24. Deze vormverzuimen staan in hoger beroep nog steeds vast, maar in aanvulling op hetgeen in eerste aanleg is bepleit merk ik nog het volgende op.
Geluidsdeskundige
25. Ondanks vorenstaande vormverzuimen heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat sprake is geweest van manipulatie van de AVR-bestanden. Laat ik voorop stellen dat het vonnis in eerste aanleg uitvoerig en helder is gemotiveerd. Maar in hoger beroep is gebleken dat onderstaande overweging uit het vonnis inmiddels geen stand meer houdt:
"Het enkele feit dat de betreffende bestanden een afwijkende nummering hebben, betekent naar het oordeel van de rechtbank en in het licht van de uitleg van de Officieren van justitie ter zitting met betrekking tot het inspoelen op de landelijke databank, niet dat er meer bestanden bestaan die aan de verdediging zijn onthouden."
26. De verdediging heeft van de AG een overzicht ontvangen van alle verhoren die plaats hebben gevonden en dat er wel degelijk meer bestanden beschikbaar zijn. Zo is onder meer het verhoor met [betrokkene 2] voor het eerst een maand voor de oorspronkelijk geplande data voor het hoger beroep door de verdediging ontvangen!
27. Maar de geluidsdeskundige van het NFI is ook gevraagd om de wel beschikbare bestanden te onderzoeken naar aanleiding van vragen van de verdediging. Het NFI heeft nader onderzoek verricht en komt tot de conclusie dat:
i. De overgelegde opnames bleken op voorhand al geen originele, authentieke of integere versies. Het onderzoek kon zich daarom slechts beperken tot de samenstelling van de opnames.
ii. Kennelijk had voor het eerste verhoor al een 'uitgebreid’ gesprek plaatsgevonden.
iii. Tussen de opnames zitten meermaals lange tijdsintervallen, bijv. van 27, 22 en 25 minuten.
28. Mijn oog viel echter specifiek op de volgende opmerking in het rapport van 15 april 2021:
"Het oorspronkelijke pv van verhoor d.d. 9 november 2016 (nummer AH 001) lijkt zowel de eerste als de tweede te onderzoeken opname te omvatten, let op: alsof dit feitelijk één verhoor betreft waarvan nu nog maar twee deelopnames beschikbaar zijn."
29. En dit is nu precies de kern van het verweer, de verdachtmakingen, welke naam u er maar aan wil geven! Er hebben met aangever meerdere niet geregistreerde gesprekken plaatsgevonden. Of laat ik het anders zeggen, het is zeer aannemelijk dat de gesprekken juist wel geregistreerd zijn, maar dat er stukken uit zijn geknipt die niet in het plaatje passen. Het tweede deel van het verhoor van 9 november 2016 waar het NFI aan refereert start namelijk midden in een verhoor:
"A: En ze zei ook toen ze zo kanker was op mij "ja en dat wijf van jou is ook niet klaar met mij, die maak ik ook nog wel klein", ja."
30. Het verhoor van 9 november 2016 is met een Marantz opgenomen en hiervan zijn twee opnames aangeleverd, namelijk 349905 en 349908. In het NFI rapport is de volgende tabel opgenomen:
(…)
31. De eerste opname (349905) start op 9 november 2021 om 10.57u en loopt tot 11.01u, terwijl de tweede opname (349908) pas om 11.55u start. Tussen deze twee opnames is dus circa 54 minuten verstreken.
32. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat het verhoor van 9 november 2016 uit meer 'deelbestanden' bestaat maar dat deze niet ter beschikking zijn gesteld. De deskundige heeft ook gerapporteerd dat de opnames 349905 en 349908 verwijzingen bevatten naar een eerder contactmoment. Op basis van het deskundigenonderzoek kan daarom - anders dan in eerste aanleg - de conclusie worden getrokken dat er meer bestanden bestaan die (nog steeds) aan de verdediging worden onthouden.
Verhoor voormalig zaaksofficier van justitie
33. Het verzoek om de voormalig zaaksofficier van justitie te horen als getuige heeft uw hof toegewezen. Zij had de leiding over het onderzoek ten tijde van het afnemen van de verhoren en aangiftes en is afgelopen maandag gehoord door de verdediging. We beschikking nog niet over een proces-verbaal van het verhoor maar in 'a nutshell' verklaarde de getuige in ieder geval:
Ze zou zijn gebeld door 97006 die aangever aan het horen was en te horen hebben gekregen dat het niet goed ging. Hij zou van de hak op de tak springen en bereid zijn om ook over andere zaken te verklaren die binnen No Surrender speelden.
Het verhoor zou gefragmenteerd zijn opgenomen, delen van het verhoor zouden voor de aangever worden teruggespoeld en daarover zouden dan nadere vragen zijn gesteld.
Voor zover de verklaringen van [slachtoffer] niet over Turgon zouden gaan maar over andere feiten en zaken, zouden deze verklaringen niet in het procesdossier van Turgon terecht komen.
Alleen toestemming te hebben gegeven om af te wijken tijdens het verhoor van 9 november 2016 en ook alleen op dit onderdeel.
Opdracht te hebben gegeven tot het opstellen van een proces-verbaal waarin het afwijken van de AVR zou worden geverbaliseerd, alsmede de reden(en) hiervan en op welke onderdelen er is afgeweken.
34. Op deze onderdelen uit de verklaring van de getuige ga ik nu in. Op 13 september 2018 bevestigt verbalisant 97006 wel dat hij door de omstandigheden die zich voordeden tijdens het eerste verhoor de officier heeft gebeld.
"U zegt dat in het proces-verbaal “totstandkoming van de aangifte" d.d. 8 maart 2018 staat dat op 9 november 2016 de eerste aangifte door ons is opgenomen. U vraagt of dat om dit gesprek ging. Ja, dat is dit gesprek."
35. Dat gesprek hebben we direct beluisterd en verbalisant 97006 daarna de vragen gesteld:
Of [slachtoffer] van de hak op de tak sprong;
Of [slachtoffer] emotioneel was, en;
Of [slachtoffer] toen niet huilde.
36. Nou, nee daarvan is geen sprake beaamt hij, terwijl hij in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal toch echt heeft verklaard dat deze omstandigheden zich voor deden tijdens dit eerste opgenomen verhoor. U kunt het lezen in de woordelijke uitwerking, het verhoor eindigt met de vraag van [betrokkene 12] 'Mag ik een vraag stellen?'. Het verhoor duurt nog geen 5 minuten.
37. Dan wijzigt 97006 zijn verklaring ter plekke en was het bij nader inzien niet na dit eerste gesprek, maar het tweede gesprek op 9 november 2016 dat voor hem aanleiding was om de officier te bellen. Vraag blijft dan waarom het eerste deel is afgebroken zonder overleg met de officier, maar dat terzijde.
38. Het laatste deel van het tweede gesprek van 9 november 2016 wordt dan afgespeeld en weer worden hem dezelfde vragen gesteld. Nee, [slachtoffer] sprong niet van de hak op de tak, was niet emotioneel en huilde niet. En dan verandert 97006 wéér zijn verklaring. Ik citeer:
“Ik heb toen met de zaaksofficier, mw. Hoekstra, gebeld en haar de situatie uitgelegd. Nu ik die fragmenten heb gehoord en er langer over nadenk, merk ik op dat het ook kan zijn dat we al voor de eerste opname met de officier van justitie contact hebben gehad."
39. Contact vóór de eerste opname?! Stellig verklaart de verbalisant over de aanleiding om het allereerste verhoor af te breken en af te wijken van de AVR, zowel in het proces-verbaal als in eerste instantie bij de rechter-commissaris. Dan is het ineens een ander verhoor en uiteindelijk zou er al vóór het verhoor het besluit zijn genomen om af te wijken van de AVR.
40. Bij de RC wijzigt 97006 dus tot twee keer toe over de aanleiding om de officier te bellen. Van de inhoud van zijn op ambtseed opgemaakt proces-verbaal blijft helemaal niks over. De wijze van totstandkoming baseren op de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal lijkt me niet meer aan de orde.
41. Dan zou het verhoor gefragmenteerd zijn opgenomen, delen van het verhoor weer voor de aangever teruggespoeld en daar nadere vragen over gesteld, aldus de getuige. Verbalisant 97006 verklaart bij de rechter-commissaris helemaal niet dat er tussendoor is teruggespoeld. Nee, hij verklaart:
"Het verhoor vond in beginsel plaats met behulp van de opnameapparatuur en aantekeningen. Hierbij werd gezien de situatie vele malen de opname gepauzeerd. Vervolgens is aan het eind met behulp van de opnames en aantekeningen door ons een aangifte geformuleerd die [slachtoffer] ondertekende.
(...)
Op dezelfde wijze zijn de aanvullende aangifte op 21 november, 6 december en 7 december tot stand gekomen.
(...)
Opnames werden gepauzeerd om [slachtoffer] de gelegenheid te geven weer tot zichzelf te komen”'
42. Verbalisant 97006, die betrokken was bij alle verhoren, weerspreekt expliciet de lezing van toenmalig zaaksofficier mr. Hoekstra. Ook verbalisant 97004 kan zich niet herinneren dat een opname ter plekke is beluisterd. Dat opnames zouden zijn gebruikt om het proces-verbaal te maken kan zij zich evenmin herinneren. Getuige Hoekstra heeft ook verklaard dat zij uitsluitend toestemming heeft gegeven om af te wijken tijdens het verhoor van 9 november 2016. Dit is tegenstrijdig met de verklaring van verbalisant 97006 die in voornoemd pv expliciet verklaard dat ook de aanvullende aangifte op 21 november, 6 december en 7 december op dezelfde wijze tot stand zijn gekomen. Verbalisant 97004 verklaart eveneens dat de opnames waar zij bij betrokken was, in het safe house (na 9 november 2016), af en toe aan en uit zijn gezet.
43. Voor zover de verklaringen van [slachtoffer] niet over Turgon zouden gaan maar over andere feiten en zaken, zouden deze verklaringen niet in het procesdossier van Turgon terecht komen. Ook deze stelling blijkt simpelweg niet te kloppen, er zijn wel degelijk andere feiten en zaken opgenomen op band (o.a. op 9 november 2016, zie woordelijke uitwerking).
44. De zaaksofficier zou, zo heeft zij verklaard als getuige ter zitting, opdracht hebben gegeven tot het opmaken van een proces-verbaal waarin het afwijken van de AVR zou worden geverbaliseerd, alsmede de reden(en) hiervan en op welke onderdelen er is afgeweken. We kunnen vaststellen dat dit niet is gebeurd in de periode 8 november 2016 - 10 maart 2017, c.q. de periode waarin de getuige als zaaksofficier aan Turgon was verbonden. Pas een jaar nadat zij van de zaak is gehaald, nota bene enkele dagen voordat de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg van gang zou gaan, heeft 97006 een dergelijk proces-verbaal opgesteld.
45. Ten slotte is er op veel meer onderdelen van de AVR afgeweken. Ik benoem enkele onderdelen:
Datum, plaats en tijdstip van het verhoor en de onderbrekingen (pauzes) is (grotendeels) niet vermeld in het proces-verbaal van verhoor;
Registratie wordt door de verhoorder voor aanvang van het verhoor gestart en dit is niet gebeurd.
Verhoorder heeft in geen enkel geval de datum en tijd van het einde van het verhoor benoemd alvorens de registratie te beëindigen
Indien er geen AVR-ruimte beschikbaar is en er gebruik is gemaakt van een Marantz dan dient de registratie op het netwerk te worden opgeslagen zodra dit mogelijk is. De verhoren van november 2016 zijn niet eerder dan in juli 2017 ingespoeld!
46. In bijlage 6 bij mijn pleitnota, waar ik zojuist al naar verwees (ingelast en voorgedragen), is een zo compleet mogelijk overzicht van de afwijkingen opgenomen. Ik kom tot de conclusie dat er niet alleen is afgeweken van de AVR op cruciale onderdelen, maar ook dat het verhoor met getuige Hoekstra voor nog meer onduidelijkheid heeft gezorgd over de wijze waarop de verhoren plaatsvonden en de aangifte tot stand is gekomen.
Verhoor getuige [betrokkene 12]
47. In hoger beroep is de - laten we zeggen - vriendin van [slachtoffer] twee keer gehoord als getuige. De antwoorden tijdens de verhoren hadden een hoog 'Mark Rutte gehalte', in plaats van 'daar heb ik geen actieve herinnering aan', was het antwoord keer op keer 'jakweenie'. Zelfs tijdens het beluisteren van een verhoor waarop de getuige te horen was stelt ze 'ik heb mezelf niet gehoord'.
48. Ik houd u een kort stukje voor van het verhoor, vlak nadat dit fragment is afgespeeld:
"mr. Van der Wal: Herkent u het gesprek?
Nee totaal niet, echt niet.
RHC: Ik hoor dat aan het eind van het verhoor een vrouw aan het woord is met een stem die heel sterk lijkt op die van u. Zij zegt: ‘Mag ik wat zeggen of niet?'. Daarop zag ik u heel duidelijk opkijken. De AG geeft aan dat zij dat ook zag. U sloeg er zogezegd op aan. Waarom keek u er van op; dit bedoel ik in letterlijke zin?
Ik weet het echt niet. Ik hoorde dat stukje niet.
RHC: U gaf net aan dat u het gesprek goed kon beluisteren.
Ik kon het fragment wel horen, maar ik heb mezelf niet gehoord."
49. Ten overvloede merk ik op dat de verdediging de getuige niet heeft kunnen zien en het dus uitsluitend aan de RHC te danken is dat deze non-verbale reactie is opgemerkt. Het is in ieder geval een duidelijke aanwijzing dat de getuige wel kan verklaren, maar dit simpelweg niet wil...welke reden hier dan ook aan ten grondslag moge liggen. Voor het vaststellen van het verloop van de verhoren met [slachtoffer] had dit verhoor geen enkel meenwaarde en de verdediging is in die zin dan ook niet gecompenseerd.
50. Er is sprake van onherstelbare vormverzuimen, resumerend:
De AVR-procedure is niet gevolgd;
Dat er is afgeweken is niet ex artikel 152 Sv 'ten spoedigste' geverbaliseerd in het eerste proces-verbaal bevindingen, terwijl de AVR dit voorschrijft, nota bene ten behoeve van rechterlijke toetsing achteraf;
De processen-verbaal van verhoor geven een onjuiste weergave van wat er daadwerkelijk is verklaard;
Aantekeningen zijn niet meer beschikbaar;
De argumenten die na 1,5 jaar worden aangevoerd om af te wijken blijken niet juist;
etc.
51. Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het 'voorbereidend onderzoek’ genoemd in artikel 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit.
Factor 1: belang geschonden voorschrift
52. Bij deze beoordeling dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient'.
53. Als in opdracht van de officier wordt afgeweken van de AVR, dan moet men hier transparant over zijn door dit expliciet op te nemen in het procesdossier, zodat de rechter in staat is de uitzondering te toetsen. Dat is niet gebeurd. Pas een week voor de beoogde inhoudelijke zitting (maart 2018) is een aanvullend proces-verbaal opgemaakt waarin de redenen worden genoemd voor het afwijken en in het bijzonder het stopzetten van de opnameapparatuur.
54. Uit het beluisteren van de verhoren blijkt echter dat tijdens de pauzemomenten geen sprake is van een situatie die aanleiding zou zijn om te pauzeren. Het is voor de verdediging onmogelijk te verifiëren in hoeverre de aangifte een correcte weergave bevat van de verklaringen van [slachtoffer] . Daar komt bij, nog belangrijker, dat [slachtoffer] pas 11 dagen na het feit belastend verklaart op volstrekt ongeloofwaardige wijze. Juist in dit geval is het van groot belang om na te kunnen gaan hoe de verhoren zijn verlopen. Door het schenden van de AVR-procedure en de verbaliseringsplicht is de verdediging hiertoe niet in staat.
Factor 2: ernst van het verzuim
55. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim'. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang, waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen.
56. De verbalisanten zijn bekend met de AVR en dat geldt ook voor de officier. Toch is er welbewust van afgeweken, maar blijkt uit een wel opgenomen verhoor helemaal niet van een uitzonderingssituatie. En dat er van de AVR is afgeweken is bovendien verzwegen.
57. Het is ook geen ‘irrelevant’ onherstelbaar vormverzuim; het gaat hier om onherstelbare vormverzuimen (meervoud) waarmee doelbewust in strijd met de grondslagen van het strafproces is gehandeld. In plaats van waarheidsvinding, moet alles wijken om er maar voor te zorgen dat een verdachte wordt veroordeeld. Ontlastend bewijsmateriaal wordt achtergehouden.
58. Vormverzuimen in het vooronderzoek, maar als men er niet meer omheen kan dan geeft men de verzuimen toe... maar zelfs dan geeft men geen volledige openheid van zaken. Er worden processen-verbaal opgemaakt om de onherstelbare vormverzuimen te bagatelliseren en goed te praten. Vertrouwen op de juistheid van de processen-verbaal is in deze zaak niet mogelijk.
59. En bij bestudering van het proces-verbaal wijze van totstandkoming aangifte en het beluisteren van de verhoren blijkt dat de verbalisant zowel de rechtbank als de verdediging wéér tracht te misleiden. De wijze van verhoor is in strijd met de werkelijke gang van zaken geverbaliseerd én met medeweten van de officier!
60. Want het houdt maar niet op, nota bene tijdens de verhoren bij de RC wordt er onverschillig en in strijd met de waarheid verklaard. Verklaringen worden tijdens het RC-verhoor bijgesteld als het echt niet anders kan, tot twee keer toe zelfs. Ook hieruit blijkt dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen en doelbewuste misleiding in het voorbereidend vooronderzoek. Het verzuim is dan ook in ernstige mate te wijten aan de verbalisanten en de officier van justitie (als eindverantwoordelijke).
Factor 3: nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt
61. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
62. Zoals gezegd wordt de naam van [verdachte] niet genoemd door [slachtoffer] in zijn eerste aangifte van 9 november 2016, terwijl er volgens de arts niets mis is met zijn geheugen. Hij heeft het over drie mensen die hij niet kende.
"V: Nee en toen je in die bus zat, wie zaten er nog meer in die bus?
A: Ik zag [medeverdachte 6] zitten, die securityboy, die zat erin.
V: Die nieuwe?
A: Ja en er zat nog iemand, die kende, een grotere vent... Wel een grote vent.
A: Dan heb je.... Die nieuwe security. Een wat gezettere vent had je erbij. [medeverdachte 3] , of die [medeverdachte 3] , [medeverdachte 3] . en een nog wat slankere gozer was erbij. ja.
V: Dus, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] had je herkend?
A: Ja.
V: En die drie man die ken je eigenlijk niet.
A: Nee enigste van het groepje die was [medeverdachte 3] , die ik ervan herkende en [medeverdachte 2] ."
63. Ook toen cliënt is aangehouden op 14 november 2016 is zijn naam niet door [slachtoffer] genoemd. Op 17 november 2016 is er tijdens de voorgeleiding geoordeeld dat er ten aanzien van het eerste feit van 7 november 2016, onvoldoende ernstige bezwaren bestonden. De dag erna zou [slachtoffer] dan cliënt hebben genoemd?! De verbalisant heeft hiervan een proces-verbaal opgemaakt:
"Op vrijdag 18 november omstreeks 12.45 uur, werd ik telefonisch benaderd door de aangever [slachtoffer] . (...) Hij vertelde dat hij in de aangifte die van hem was opgenomen, hij gesproken had over een gezette, wat dikkere man. Hij vertelde dat hij nu zich herinnerde dat deze man [verdachte] genaamd is. (...) Hij vertelde dat dit was toen zijn zoon de papieren zak overdroeg aan [medeverdachte 6] ."
64. Deze plotselinge koerswijziging op een zo laat moment, is zo uitzonderlijk dat de verdediging er een bijzonder zwaarwegend belang bij heeft om zelf de feitelijke gang van zaken vast te kunnen stellen. Op 21 november 2016 worden [slachtoffer] (voor de tweede keer) en zijn zoon [betrokkene 2] (voor de eerste keer) gehoord. Juist op deze dagen is voor het eerst de naam van mijn cliënt te horen tijdens de verhoren. Opname 311178, betreffende het verhoor van 21 november 2016 met [slachtoffer] , is volgens de deskundige een integere opname. De opname duurt 139 minuten en op 00:12:55 in de opname zegt 97004 'We zitten nu op 22 november’. Dit impliceert dat het verhoor vlak voor of na middernacht is begonnen. Je kunt je natuurlijk afvragen waarom men pas na middernacht met [slachtoffer] in verhoor zou gaan en niet eerder op de avond.
65. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt en blijkens dit pv hebben de verbalisanten [slachtoffer] op 21 november 2016 al omstreeks 22.19u gehoord, dus ruim voor middernacht. Dit betekent dus dat er voorafgaand aan het opgenomen verhoor een niet geregistreerd verhoor heeft plaatsgevonden. Uit de woordelijke opname kan ook worden afgeleid dat men voorafgaand aan de opname al in gesprek is:
"O: Verbalisanten overleggen hoe apparatuur stopgezet moet worden.
V: Goed we gaan verder met uh, een verklaring van je opnemen, naar aanleiding van de vragen die we hebben over de aangifte."
66. Wat er voorafgaand aan het geregistreerde verhoor met [slachtoffer] is besproken is dus niet meer te controleren terwijl de verdediging van meet af aan grote vraagtekens heeft geplaatst bij de plotselinge koerswijziging. Door deze mogelijkheid te ontnemen is er een ernstige inbreuk gemaakt op het fundamentele recht van met name mijn cliënt [verdachte] (en overigens ook [medeverdachte 4] ) op een eerlijk proces.
67. Doordat de AVR voorschriften zijn geschonden, de processen-verbaal van verhoor een onjuiste weergave geven van het verloop en de inhoud en ook de verbaliseringsplicht op grove wijze is geschonden, is het zorgvuldig vaststellen van het feitelijk verloop van de verhoren welhaast niet te doen. Toch is het geprobeerd en op 14 december 2017 is [slachtoffer] voor het eerst als getuige bij de rechter-commissaris gehoord. Als hem dan wordt gevraagd of hij met de gezette man uit de aangifte [verdachte] bedoelde, dan is het antwoord veelzeggend: "Ik bedoelde daar [verdachte] niet mee. Ik bedoelde daarmee die man van de security."!!
68. Met andere woorden, het proces-verbaal van 18 november 2016, dat is opgemaakt de dag nadat de rechter-commissaris oordeelde dat er ten aanzien van het eerste feit ernstige bezwaren ontbraken, is volgens [slachtoffer] onjuist!
69. Meerdere aanvullende onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden om de feitelijke gang van zaken rondom de totstandkoming van de aangifte te verduidelijken. De rechtbank heeft overwogen dat dit vooral op instigatie van de advocaten plaatsvond. De onduidelijkheid met betrekking tot de gang van zaken rondom het verhoor is evenwel blijven bestaan.
70. De verhorende verbalisanten hebben bij de rechter-commissaris uiteenlopende verklaringen afgelegd over de vraag waarom de auditieve registratie op bepaalde momenten is gepauzeerd en wat er vervolgens in die pauzes is gebeurd. De later opgemaakte woordelijke uitwerking van de verhoren geeft daar evenmin helderheid over, niet in het minst omdat − zoals in eerste aanleg aan de hand van meerdere voorbeelden is aangetoond − er de nodige discrepanties zitten tussen deze woordelijke uitwerking en de auditieve registraties waarop deze uitwerking is gebaseerd.
71. Ook de zeer summiere aantekeningen die de verbalisanten van de verhoren hebben gemaakt bieden geen duidelijkheid over de gang van zaken. Om deze reden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat vaststaat dat cliënt als gevolg van het voorgaande daadwerkelijk, en op aanzienlijke wijze, in zijn verdediging is geschaad.
72. In het licht van de doelstelling van de AVR is duidelijk dat cliënt nadeel heeft ondervonden van de gang van zaken met betrekking tot de registratie van de verhoren van [slachtoffer] , maar ook [betrokkene 2] . Het is onmogelijk om thans via de auditieve registratie te toetsen hoe deze verklaringen precies tot stand zijn gekomen nu de opnames op cruciale momenten zijn gestopt.
73. Kort en goed, de AVR-procedure is bij herhaling en op vele onderdelen niet nageleefd en er is sprake van een grove schending van de verbaliseringsplicht. De officier van justitie heeft dit proces-verbaal, eveneens wetende dat er onjuistheden in stonden, aan het procesdossier toegevoegd.
74. Een proces-verbaal over het afwijken van de AVR is niet toegevoegd. Indien het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft of op onvolledige wijze geschiedt, dient voorzien te zijn in een schriftelijke verslaglegging die wel in details treedt, zodat door de officier van justitie doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording.
75. Het feit dat er in deze zaak vanaf het begin is gevraagd om opheldering over de wijze waarop de verhoren plaats hebben gevonden, zou aanleiding moeten zijn geweest dit onmiddellijk te herstellen. Dit is echter niet gebeurd. Pas een week voor de inhoudelijke behandeling, ruim 2 jaar na dato, is er een aanvullend proces-verbaal opgemaakt waarmee nog steeds geen duidelijkheid is verschaft. Er is dan ook sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van cliënt aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
76. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie het niet naleven van de voorschriften van de AVR doelbewust heeft verzwegen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er - ondanks het feit dat de verdediging hier bij herhaling op heeft gewezen - er pas een week voor de oorspronkelijk geplande inhoudelijke behandeling een aanvullend proces-verbaal van is opgemaakt.... Een proces-verbaal dat op vele onderdelen bovendien aantoonbaar onjuistheden bevat!
Ongeoorloofde beïnvloeding [slachtoffer] door verbalisanten
77. Dat betrokkenheid van mijn cliënt, die (1) op 14 november 2016 was aangehouden, (2) door [slachtoffer] in de dagen erna niet is aangewezen en (3) van wie de RC op 17 november 2016 oordeelde dat er geen ernstige bezwaren aanwezig ten aanzien van het eerste feit, pas 11 dagen na het feit door [slachtoffer] wordt herinnerd is volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien, ik zei het hiervoor al, betwist [slachtoffer] nota bene de juistheid van het telefoongesprek zoals door verbalisant 97006 geverbaliseerd! Al het vorenstaande maakt, in onderlinge samenhang bezien, dat het wat de verdediging betreft niet anders kan zijn dan dat er sprake is van ongeoorloofde beïnvloeding van [slachtoffer] .
78. De verdediging realiseert zich dat dit zware verdachtmakingen zijn, inhoudende dat zij het OM hiermee verantwoordelijk houdt voor misleiding van de zittende magistratuur en dat dit vermoeden is gekoppeld aan een individueel lid van het openbaar ministerie, te weten mr. P.F. Hoekstra. Het is uitsluitend en alleen aan de vasthoudendheid van de verdediging te danken geweest dat de schending van de AVR-procedure en de verbaliseringsplicht kon worden vastgesteld.
79. Maar juist door het schenden van de AVR-procedure en de verbaliseringsplicht is het een hels karwei om aan te tonen dat sprake is geweest van ongeoorloofde beïnvloeding, c.q. sturing van [slachtoffer] . Alle auditief geregistreerde verhoren zijn (meermaals) kritisch en zorgvuldig beluisterd.
80. Onder meer is opgevallen dat wanneer bewijstechnisch essentiële onderdelen ter sprake komen, er een pauze wordt ingelast. Tijdens de verhoren zijn pauzes ingelast op momenten zodra van [slachtoffer] een uitleg wordt gevraagd voor zijn 'herinnering’ 11 dagen na dato. Bij het beluisteren van de verhoren is duidelijk gebleken dat de pauzemomenten niet kunnen worden geschaard onder de redenen die de verbalisanten hebben aangevoerd om af te wijken van de AVR. Ook blijkt dat er onderdelen ter sprake worden gebracht en [slachtoffer] wordt gestuurd in zijn verklaring. Dit zal ik aantonen aan de hand van drie voorbeelden.
Voorbeeld 1 beïnvloeding [slachtoffer] pauze 21 november 2016
‘Terug kunnen halen wazige schimmen’
81. Tijdens het verhoor van 21 november 2016 wordt er met [slachtoffer] gesproken over wat er precies is gebeurd op 7 november 2016 in de avond/nacht. Op pagina 9 van de woordelijke uitwerking vertelt [slachtoffer] :
“(…) ik keek naar voren, zag ik [medeverdachte 2] recht op mij af komen, met nog allemaal wazige schimmen eromheen. Nou die uh heb ik terug kunnen halen, dat was uh.."
82. De verbalisant laat [slachtoffer] zijn verhaal niet afmaken maar zegt dan “Oké, dan laten we het daar even bij, dan pakken we even een pauzemoment.". Een pauze van 8 minuten volgt en over het terug kunnen halen van wazige schimmen wordt niet verder gesproken.
Voorbeeld 2 beïnvloeding [slachtoffer] pauze 21 november 2016
'Je noemt nu namen die in de eerste aangifte niet zijn genoemd’
83. Verder in het verhoor noemt [slachtoffer] de namen die hij eerder al noemde maar als hij het over de bestuurder van de bus heeft dan is dat nog steeds ‘een dikke gezette man’. Ook op de pagina noemt hij wel een naam van een verdachte die hij eerder noemde, maar de persoon die de bus bestuurt noemt hij simpelweg ‘de bestuurder’.
84. Dan vertelt [slachtoffer] ineens dat [verdachte] voor hem zat ‘Dat is de bestuurder’ en daarna verklaart hij dat [medeverdachte 4] op de bijrijdersstoel zat. De reactie van verbalisant 97006:
“Maar we gaan hier de bus nog even omschrijven en dan stoppen we even ermee. Want je noemt nu een paar namen die je in de eerste aangifte niet genoemd hebt, dan ga ik er even wat meer vragen over stellen hoe je daar nou bij komt en hoe we daaraan gekomen zijn."
85. Het verhoor gaat nog even verder en dan stuurt 97006 weer aan op een pauze:
“Nou we hebben nu effe pauze, we gaan zo effe door met het verhaal. En dan gaan we hierna eventjes, omdat je namen genoemd hebt, (...) die niet zozeer in de eerste aangifte terugkomen, van: hoe kom je nu ineens bij die namen en uh... Die jij mij door gebeld hebt, maar daar gaan we straks mee verder. Gaan we nou nog effe roken."
86. Wetende dat het verhoor wordt opgenomen zal deze verklaring in één keer correct moeten worden gegeven. 97006 vertelt alvast dat [slachtoffer] straks de namen mag gaan noemen én dat [slachtoffer] hem die namen heeft doorgebeld. Het lijkt erop dat zijn fingerspitzengefühl hem zegt dat [slachtoffer] weleens een andere lezing zou kunnen geven. En dat is gelet op de vele tegenstrijdigheden in de rest van zijn verklaringen geen gekke gedachte.
87. Een pauze volgt van 01:17:00 tot 01:25:50 en dan vertelt 97006 dat [slachtoffer] hem de vorige week twee keer heeft gebeld omdat hem de naam te binnen was geschoten. Hoezo moet er juist op dit moment een pauze in worden gelast?! Van [slachtoffer] wordt een verklaring verwacht voor het feit dat hij nu ineens met twee namen op de proppen komt. Er was geen sprake van een situatie op basis waarvan het noodzakelijk was om af te wijken van de AVR. Nee, direct voordat [slachtoffer] moet gaan verklaren over de namen wordt een pauze ingelast van 8 minuten.
88. Door deze absurde wijze van handelen wordt het de verdediging onmogelijk gemaakt om te kunnen toetsen hoe het verhoor is verlopen en of er is gestuurd. Wat er in de 8 minuten durende pauze is besproken tussen [slachtoffer] en 97006, dat staat dus niet op band, maar de conclusie van de verdediging is dat er wel degelijk is gestuurd door de verbalisant(en).
Voorbeeld 3 beïnvloeding [slachtoffer] door vraagstelling 21 november 2016:
'Jij hebt mij ook verteld over een vuurwapen"
89. Maar dat er buiten de geregistreerde verhoren om zaken zijn besproken blijkt ook later in het verhoor wanneer het (weer) verbalisant 97006 is die zegt “Uhm, jij hebt mij ook verteld dat jij iets van een vuurwapen zou hebben gezien." In de woordelijke uitwerking lezen we niet dat [slachtoffer] ‘iets van een vuurwapen' zou hebben gezien. Buiten de auditief geregistreerde verhoren is hier kennelijk over gesproken tussen 97006 en [slachtoffer] .
90. Niet geheel toevallig is eerder op de dag [betrokkene 2] gehoord als getuige. Dat verhoor begon omstreeks 13:30 uur en werd beëindigd om 16:57 uur. En [betrokkene 2] verklaart dat hij [verdachte] bij de Papiermolen zag en een ‘silhouet van een wapen’. Dat zou dan boven zijn broek uit steken. [slachtoffer] , die tot het verhoor van 21 november 2016 [verdachte] niet noemt, sluit nu naadloos aan bij de verklaring van zijn zoon eerder op die dag. Een sterkere aanwijzing dat de getuige ongeoorloofd is beïnvloed is haast niet denkbaar.
91. Er wordt nota bene een pauze ingelast tijdens het verhoor en aangekondigd dat [slachtoffer] na de pauze vragen worden gesteld over het feit dat de namen naar boven zijn gekomen. Verder dan dat zijn geheugen hem in de steek had gelaten op 9 november 2016 komen ze niet. En de verklaring over het geheugenverlies is wat de verdediging betreft volstrekt ongeloofwaardig.
92. Het nadeel dat hierdoor is veroorzaakt voor cliënt, is dat niet te verifiëren is in hoeverre de verklaringen van [slachtoffer] op ongeoorloofde wijze zijn beïnvloed door de verbalisanten. Latere verklaringen van [slachtoffer] en zijn zoon bieden geen compensatie, deze verklaringen zijn immers al besmet en niet authentiek. Door de verdediging deze toetsingsmogelijkheid te ontnemen, terwijl er zeer sterke aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] is gestuurd in zijn verklaringen, is er een ernstige inbreuk gemaakt op het fundamentele recht van cliënt op een eerlijk proces.
Conclusie: primair niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie
93. Voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Om de redenen die ik hiervoor noemde is er naar mening van de verdediging voldaan aan deze voorwaarde.
94. De kans om onherstelbare vormverzuimen enigszins te compenseren, is in eerste aanleg aangegrepen door de verbalisanten (en het OM), maar niet om de wijze van totstandkoming van de aangifte te verduidelijken. Nee, deze kans wordt met beide handen aangegrepen om de verzuimen op gekunstelde wijze proberen goed te praten... door wéér in strijd met de waarheid te verbaliseren!
95. En bij de RC is er nog een schepje bovenop gedaan, door ook daar geen openheid van zaken te geven. Het recht op een eerlijk proces wordt door politie en justitie niet serieus genomen; de verdediging − maar ook de rechtbank en het hof − wordt bij herhaling doelbewust misleid.
96. In uitzonderlijke situaties is niet-ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt. En in deze zaak is het wettelijk systeem in de kern geraakt doordat de verdediging en de rechterlijke macht structureel en doelbewust is misleid.
97. De vastgestelde vormverzuimen zijn van bepalende invloed geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek en/of de verdere vervolging van cliënt ter zake van de tenlastegelegde feiten. In dit verband wijs ik op de nieuwe koers van de Hoge Raad in geval van vastgestelde vormverzuimen. Het is enkel en alleen aan de vasthoudendheid van de verdediging te danken dat 1,5 jaar na dato is komen vast te staan dat de AVR-procedure en de verbaliseringsplicht is geschonden. Ook de rechtbank zag de ernst hiervan in en heeft de zaak om deze reden bij aanvang van de oorspronkelijk geplande inhoudelijke behandeling aangehouden.
98. Indien u deze vormverzuimen combineert met (1) de gevolgen van het Prokuratuur-arrest, (2) het structureel late aanleveren (na aanvankelijk achterhouden) van processen-verbaal waardoor afbreuk werd gedaan op het recht op een effectieve verdediging en (3) de koerswijziging van de Hoge Raad, waarbij met name de gevolgen van het verloop van 'the procedure as a whole' wordt beoordeeld, dan is het enige rechtens juiste gevolg dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de verdere vervolging van mijn cliënt. Mr. Michels heeft hier het nodige over opgemerkt en daar sluit ik mij graag bij aan. Ik verzoek u het onderdeel van zijn pleidooi dat ziet op de vormverzuimen als hier ingelast en voorgedragen te beschouwen.
99. Ik verzoek uw hof om deze redenen dan ook primair het OM niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair; bewijsuitsluiting
100. Subsidiair is het verzoek om op basis van de onherstelbare vormverzuimen in ieder geval de verklaringen van aangever [slachtoffer] en zijn zoon [betrokkene 2] uit te sluiten van het bewijs. De AVR voorschriften zijn juist van belang om in dit stadium de verklaringen te kunnen toetsen.
101. Uit het dossier blijkt wat de verdediging betreft dat aangever en getuige zijn beïnvloed door de verbalisanten. Deze toetsingsmogelijkheid is uw hof en de verdediging ontnomen. De verklaringen zijn alleen al om deze reden onbetrouwbaar om tot wettig bewijs te kunnen dienen.
102. Bovendien zijn de verklaringen op vele onderdelen tegenstrijdig, nota bene op cruciale onderdelen. Meest in het oog springende voorbeeld is het feit dat [slachtoffer] tijdens het RC verhoor in december 2017 ontkent dat hij met de gezette dikkere man die hij in zijn aangifte benoemde, juist niet cliënt bedoelde, maar de security man. Dit staat lijnrecht tegenover hetgeen de verbalisant hierover heeft geverbaliseerd! De timing van het 'geverbaliseerde telefoontje' van [slachtoffer] , de dag nadat de RC oordeelde dat er geen ernstige bezwaren waren voor het eerste feit en de vordering bewaring niet voor 14 maar voor 8 dagen toewees, is veelzeggend.
103. Wat de verdediging betreft is de naam van cliënt [slachtoffer] in de mond gelegd n.a.v. de voorgeleiding en het ontbreken van ernstige bezwaren. Het gebruiken van verklaringen afgelegd bij de RC, voor zover hiervoor bevestiging is te vinden in andere, meer objectieve bewijsmiddelen, is een gepasseerd station. Het is namelijk kinderlijk eenvoudig om wat 'bewijsmiddelen' bij elkaar te rapen, hier een gewenste uitleg aan te geven en de aangifte hieraan te verankeren. En dat is wat de verdediging betreft precies wat er hier is gebeurd. Ook deze verklaringen dienen daarom te worden uitgesloten van het bewijs.’
10. Het bestreden arrest houdt onder het kopje ‘Formele verweren’ onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘Formele verweren
1. Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof primair bepleit dat er in het vooronderzoek op onherstelbare wijze vormen zijn verzuimd die tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging moeten leiden. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van de verhoren van aangever [slachtoffer] de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten” (hierna: de AVR) op vele onderdelen niet is nageleefd en er sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht ex art. 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Voorts zijn de banden waarop de verhoren van [slachtoffer] zijn opgenomen, op onrechtmatige wijze gemanipuleerd en is het aannemelijk dat er banden met (delen van) verhoren aan de verdediging zijn onthouden. Door de gebrekkige wijze van verbaliseren – te weten: niet tijdig en inhoudelijk onjuist - kan de precieze gang van zaken rondom de verhoren niet worden gecontroleerd, waardoor verdachte ernstig in zijn belangen is geschaad. De verhoren van verbalisanten en de officier van justitie die op verzoek van de verdediging hebben plaatsgevonden, bieden geen compensatie, nu die in plaats van helderheid te verschaffen, alleen maar meer vragen hebben opgeroepen.
Op grond van het voorgaande stelt de verdediging dat het niet anders kan zijn dan dat er sprake is van doelbewuste misleiding in het vooronderzoek en dat [slachtoffer] door verbalisanten uit het onderzoeksteam is beïnvloed. De verdediging acht het aannemelijk dat hij is ‘gevoed’ met voor verdachten belastende informatie, waardoor niet van de juistheid en betrouwbaarheid van zijn verklaringen kan worden uitgegaan. In hoeverre de verklaringen op ongeoorloofde wijze door verbalisanten zijn beïnvloed, is vanwege de gebrekkige registratie en verslaglegging niet te controleren. Latere verklaringen van [slachtoffer] bieden geen compensatie, omdat die verklaringen al besmet zijn en niet authentiek. Hetzelfde geldt voor de verklaring van diens zoon [betrokkene 2] .
Het voorgaande maakt dat volgens de raadsman sprake is van een situatie dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan.
(…)
De vormverzuimen met betrekking tot de AVR zijn van bepalende invloed geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek en de verdere vervolging van verdachte, en dienen in samenhang met de gevolgen van het Prokuratuur-arrest, het structureel late aanleveren (na aanvankelijk achterhouden) van processen-verbaal, en de koerswijziging van de Hoge Raad waarbij met name de gevolgen van het verloop van de procedure als geheel worden beoordeeld, tot de conclusie te leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, zo heeft de raadsman geconcludeerd. Subsidiair dient dit te leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer] .
2. Standpunt openbaar ministerie
(…)
3. Juridisch kader
(…)
3.2.
Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (AVR).
De achtergrond van de AVR zoals die ten tijde van de aangiftes gold, luidt: “In het belang van de waarheidsvinding is het wenselijk dat in bepaalde gevallen aangiften en/of verhoren auditief of audiovisueel worden opgenomen. Deze vormen van registratie kunnen ingezet worden zowel voor verhoren van aangevers en getuigen (waaronder slachtoffers) als voor verhoren van verdachten. Een landelijk uniforme aanpak is noodzakelijk. Om die reden wordt in deze aanwijzing auditieve of audiovisuele registratie in een aantal gevallen verplicht gesteld. In andere gevallen blijft dit facultatief. De auditieve en audiovisuele registratie zijn in de eerste plaats hulpmiddelen ten behoeve van de toetsbaarheid van de verhoren in een latere fase van het strafproces. Audiovisueel registreren kan van belang zijn als er sprake is van omstandigheden die gelegen zijn in de kwetsbaarheid van de verhoorde persoon of in de aard van het verhoor. Audiovisuele opnamen bieden immers de mogelijkheid om non-verbale signalen en vastgelegde emotie terug te zien. Daarnaast geeft het gebruik van opnameapparatuur de mogelijkheid om: aanwijzingen te geven aan de verhoorders tijdens het verhoor en vervolgverhoren, (gedrags)deskundigen te laten adviseren tijdens of na het verhoor, ondersteuning te bieden bij het uitwerken van de verklaring in het proces-verbaal, als evaluatiemateriaal te gebruiken voor verdere professionalisering van verhoorders, leerstof te genereren ten behoeve van opleidingen in verhoormethodieken.”
Samengevat bevat de regeling regels voor het auditief respectievelijk audiovisueel registreren van verhoren afgenomen van aangevers, getuigen en verdachten. Aangegeven is wanneer het verplicht is om verhoren auditief dan wel audiovisueel vast te leggen en wanneer dit facultatief is. Hierbij is niet de opsporingsinstantie maar de aard van de zaak bepalend. Voorgeschreven is welk type registratie minimaal verplicht is. Indien de officier van justitie of advocaat-generaal dit in een concreet geval noodzakelijk acht, kan besloten worden tot een ‘zwaardere’ vorm van registratie. Voorts bevat de aanwijzing regels voor registratie van verhoren van kwetsbare personen. De opsporingsinstantie is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid, capaciteit, organisatie en integriteit van de technische infrastructuur en voor een deugdelijke opslag en administratie van de registraties. De procedures voor het auditief en audiovisueel registreren zijn beschreven in een protocol. Vervolgens is - voor zover hier relevant - een paragraaf opgenomen waarin de gevallen staan genoemd waarin auditieve of audiovisuele registratie verplicht is en is een indicatie gegeven wanneer daartoe facultatief zou kunnen worden overgegaan. Onder meer is auditieve registratie verplicht bij misdrijven met een strafbedreiging van 12 jaar of meer. Verder bevat de AVR-paragrafen over facultatief registreren (in deze zaak niet relevant), over de opslag en bewaartermijn en vervolgens over audiovisuele registratie.
Nadat in het bij de AVR behorende protocol begrippen zijn uitgewerkt, volgt een beschrijving van de procedure met betrekking tot het registreren van het verhoor. In bepaling 2.1. is opgenomen:
Wanneer op grond van de Aanwijzing een verhoor auditief wordt geregistreerd, worden alle vervolgverhoren van de betreffende persoon eveneens zo geregistreerd;
Auditief te registreren verhoren vinden plaats in een verhoorruimte. Indien de te verhoren persoon niet in de omstandigheden verkeert om in een verhoorruimte te worden gehoord, dan moet indien mogelijk mobiele audio registratieapparatuur worden gebruikt. In dit geval dient de registratie, zodra dit mogelijk is, op het netwerk te worden opgeslagen;
De verhoorder start de registratie voor aanvang van het verhoor;
De verhoorder doet mededeling van de datum, tijd en namen van de aanwezigen in de verhoorruimte. Tevens deelt de verhoorder aan de te verhoren persoon mede dat het verhoor auditief wordt geregistreerd;
Als tijdens het verhoor voorwerpen worden getoond, benoemt de verhoorder deze zodat op de registratie is te horen wat er wordt getoond;
Als tijdens het verhoor geluidsfragmenten ten gehore worden gebracht, benoemt de verhoorder deze vooraf zodat op de registratie duidelijk is uit welke bron dit fragment afkomstig is;
De verhoorder benoemt de datum en tijd van het einde van het verhoor en beëindigt daarna de registratie.
Daarna volgt in de AVR een aantal paragrafen over audiovisueel registreren, de procedure met betrekking tot het opmaken van het proces-verbaal van verhoor, het beheer van registraties en de procedure met betrekking tot kennisneming en verstrekking van registraties. In de zesde paragraaf van het protocol is opgenomen dat indien van de bepalingen in dit protocol wordt afgeweken, dit met toestemming van de officier van justitie/advocaat-generaal en met redenen omkleed in het procesdossier dient te worden opgenomen. De zesde paragraaf maakt aldus duidelijk dat er van het protocol kan worden afgeweken, mits daartoe toestemming van de officier van justitie wordt verleend en de redenen hiervoor uit het procesdossier blijken. Wanneer daarvan sprake is, blijkt uit de toelichting op de AVR, die als bijlage 3 aan de AVR was toegevoegd. In deze toelichting staat:
"In uitzonderlijke gevallen kan in opdracht van de OvJ/A-G afgeweken worden van de regels van het Protocol. Denkbaar is bijvoorbeeld dat in het geval van een bedreigde getuige afgeweken wordt van het Protocol. De uitzonderingspositie is hier opgenomen om bijzondere situaties ook op een goede bijzondere manier tegemoet te kunnen treden en daar transparant over te zijn door dit ook expliciet in het Procesdossier op te nemen. De rechter is dan altijd in staat de uitzondering te toetsen."
4. Oordeel hof
Het verweer richt zich in de kern op de wijze waarop de verhoren van aangever [slachtoffer] heeft plaatsvonden en of dit al dan niet in overeenstemming is geweest met de AVR. Het hof stelt daarom onder 4.1.1 de feitelijke gang van zaken rondom de verhoren van [slachtoffer] vast, waarna onder 4.1.2. een tussenconclusie volgt. (…) De eindconclusie met betrekking tot de formele verweren volgt onder 4.4.
4.1.1.
Feitelijke gang van zaken rond de verhoren van aangever [slachtoffer]
heeft op 9 november 2016, en aanvullend op latere data en tijdstippen, aangifte gedaan van onder meer afpersing in vereniging gepleegd. Zijn verklaring houdt kort gezegd in dat hij in de nacht van 7 op 8 november 2016 in een woning in [plaats] door meerdere personen zwaar is mishandeld, dat hij vervolgens is ontvoerd, en dat er geld of goederen van waarde aan zijn belagers moest worden overhandigd. Uiteindelijk is hij in zijn ondergoed in een bos vrij gelaten en heeft bij een woning aangebeld. Hij is met een ambulance naar het ziekenhuis overgebracht en opgenomen om aan zijn verwondingen te worden behandeld. De mannen die de mishandeling hebben uitgevoerd, zouden allemaal, net als hijzelf, lid zijn (geweest) van motorclub No Surrender.
In een proces-verbaal van 8 maart 2018 en een proces-verbaal van 10 maart 2018, is door verbalisant 97006 de gang van zaken rondom het eerste contact met [slachtoffer] beschreven en de omstandigheden ten tijde van de aangifte. De betreffende verbalisant heeft verklaard dat hij op 8 november 2016 opdracht kreeg om naar de woning van [slachtoffer] te gaan om de aangiftebereidheid van [slachtoffer] te peilen en eventueel afspraken te maken omtrent een op te nemen aangifte. Aangezien uit mededelingen van de partner van [slachtoffer] , [betrokkene 12] , bleek dat [slachtoffer] nog in het ziekenhuis was, is verbalisant 97006 naar het ziekenhuis toe gegaan. Verbalisant 97006 trof [slachtoffer] daar buiten bij het ziekenhuis en verklaart op 10 maart 2018 daarover: "Vervolgens liep ik op [slachtoffer] af en vroeg hem of hij [slachtoffer] was. Ik zag dat hij schrok. Ik zei hem dat ik van de politie was. [slachtoffer] reageerde geschrokken en zei : "niet hier, niet hier". Ik zei tegen hem dat zijn vriendin mijn gegevens had en dat hij mij kon bellen. Hierop ben ik doorgelopen. Vervolgens werd (het hof begrijpt: kreeg) ik op dinsdag 8 november omstreeks 17.00 uur een telefoontje van het slachtoffer [slachtoffer] dat hij met mij wilde praten. Vervolgens ben ik naar de woning van het slachtoffer [slachtoffer] gegaan aan de Bentismaheerd 120 te Groningen. In de woning trof ik [slachtoffer] , zijn vriendin [betrokkene 12] en naar later (bleek) de zoon van [slachtoffer] genaamd [betrokkene 2] . Tevens waren in zijn woning ook nog twee minderjarige kinderen. Ik trof een "ontredderde " situatie aan. [slachtoffer] gaf (aan dat) een van de mannen die hem hadden ontvoerd en mishandeld bij hem aan de woning was geweest. Dit was rond 16.30 uur. Hij zei dat de daders, kennelijk wisten dat hij uit het ziekenhuis was. Hij vertelde mij dat hij aan de woning was bedreigd en dat hem te kennen was gegeven dat hij die avond om 20.00 uur, € 1100,--- euro zou moeten betalen. ”
Gezien de gestelde zware mishandeling en ontvoering, gelinkt aan de motorclub No Surrender, is vervolgens besloten om [slachtoffer] en zijn gezin met spoed in een safehouse onder te brengen, aldus verbalisant 97006.
Op 9 november 2016 is [slachtoffer] door verbalisant 97006 en verbalisant 97008 in het safehouse bezocht. Over dat bezoek is op 8 maart 2018 bij de rechter-commissaris verklaard: "Wij troffen daar een ontredderd gezin aan. [slachtoffer] , zijn vrouw en kinderen waren hevig geëmotioneerd. Hen was medegedeeld dat ze niet meer naar hun woning zouden terugkeren en hadden hun mobiele telefoons in moeten leveren. Tevens was het hen te verstaan gegeven dat ze met niemand contact mochten onderhouden anders dan met collega 's van het Stelsel Bewaken en Beveiligen of met mij verbalisant 97006. Tevens werd hen medegedeeld dat de kinderen voorlopig niet naar de basisschool zouden kunnen gaan en geen contacten mochten onderhouden met hun vriendjes en vriendinnetjes. [slachtoffer] gaf aan dat hij pijn had. Wij verbalisanten zagen zijn letsel en zijn gemoedstoestand.”
Blijkens het proces-verbaal gaf [slachtoffer] tegenover verbalisanten aan dat hij het helemaal gehad had met No Surrender en dat hij bang was voor nog meer represailles. Hij zei dat hij koos voor zijn gezin en dat hij aangifte wilde doen. Vervolgens is op 9 november 2016 de eerste aangifte opgenomen. Verbalisant 97006 heeft daarover op 8 maart 2018 bij de rechter-commissaris verklaard: "Wij maakten hierbij gebruik van opnameapparatuur dit omdat het een zogenaamd AVR verhoor zou moeten worden. Echter tijdens het verhoor werd duidelijk dat [slachtoffer] zeer emotioneel werd en van de hak op de tak sprong. Tevens stelde hij of zijn vrouw steeds vragen hoe het nu verder moest. Hierbij bestond het gevaar dat er gesprekken over de genomen en te nog te nemen veiligheidsmaatregelen opgenomen zouden worden. De ruimte waarin [slachtoffer] en zijn gezin verbleef was zeer klein. Er bestond geen mogelijkheid om [slachtoffer] in alle rust te verhoren. Tijdens de verhoren stelde ook de vrouw van [slachtoffer] allerlei vragen en liepen de kinderen rond in de ruimte waar het verhoor plaats vond. Hierna heb ik verbalisant contact opgenomen met de officier van justitie en haar de mogelijkheden en onmogelijkheden verteld omtrent het volgens AVR opnemen van de verklaring. Met de officier werd afgesproken dat in de uitzonderlijke situatie waar wij zaten, wij voor zover het mogelijk was de gesprekken op zouden nemen en dat we daarnaast gesprekken met [slachtoffer] zouden voeren.
Vervolgens hebben wij [slachtoffer] gehoord. Het verhoor vond in beginsel plaats met behulp van de opnameapparatuur en aantekeningen. Hierbij werd gezien de situatie vele malen de opname gepauzeerd. Vervolgens is aan het eind met behulp van de opnames en de aantekeningen door ons een aangifte geformuleerd die [slachtoffer] ondertekende. Hierbij is getracht zo helder en gestructureerd mogelijk een aangifte te formuleren. Op dezelfde wijze zijn de aanvullende aangifte op 21 november, 6 december en 7 december tot stand gekomen. Waar er veiligheidsaspecten of veiligheidsstrategieën of zaken anders dan wat [slachtoffer] was overkomen ter sprake kwamen, werd door ons de opname gepauzeerd. Gedurende alle aangifte gesprekken was [slachtoffer] zeer geëmotioneerd en schreeuwde hij, vloekte hij en huilde hij uit frustratie, angst, en zorg voor zijn gezin. Opnames werden gepauzeerd om [slachtoffer] de gelegenheid te geven weer tot zichzelf te komen."
In de loop van de procedure zijn verbalisanten 97006, 97008 en 97004 (meermalen) bij de rechter-commissaris gehoord over de door hen afgenomen verhoren van aangevers. Daarnaast zijn naar aanleiding van verzoeken van de verdediging de geluidsbanden van de verhoren door de verdediging beluisterd, zijn verhoren door luistertolken woordelijk uitgewerkt, en heeft het NFI de geluidsbanden van de verhoren onderzocht, hetgeen heeft geresulteerd in de rapporten van 5 juli 2021 en 14 oktober 2021.
Uiteindelijk is ter terechtzitting van het hof op 1 november 2021 de betrokken officier van justitie, mr. P.F. Hoekstra, gehoord. De officier van justitie heeft bij die gelegenheid als getuige verklaard dat ze op 9 november 2021 is gebeld door de verbalisant die aangever [slachtoffer] aan het horen was en dat hij haar vertelde dat het niet goed ging. Aangever was emotioneel en sprong van de hak op de tak. [slachtoffer] bleek bereid om te verklaren over wat hem overkomen was, maar wilde óók vertellen over andere zaken die binnen No Surrender speelden. Vanwege het gesloten karakter van de club, was de politie hierin geïnteresseerd. Volgens de officier van justitie is besproken om de verschillende onderwerpen waar [slachtoffer] over verklaarde, af te kaderen, omdat niet alles relevant was voor het onderzoek Turgon, en in verband met de inzet van opsporingsbevoegdheden. Toen bleek dat de getuige moeite had om zaken van elkaar te scheiden - voor hem was het één verweven verhaal - is beslist om het verhoor op een andere manier te structureren. Er zijn delen van het verhoor voor de aangever teruggespoeld, zodat er nadere vragen over konden worden gesteld. Omdat het verhoor plaatsvond in het safehouse, was er geen tweede opnameapparaat beschikbaar om die gang van zaken op te nemen. Het verhoor van [slachtoffer] op 9 november 2016 is vervolgens op deze gefragmenteerde wijze opgenomen. Er is nadrukkelijk niet achteraf in de verhoren ‘geknipt’, zo heeft de officier van justitie verklaard. Afgesproken is dat een en ander goed geverbaliseerd moest worden, in verband met latere toetsing door een rechter. De officier van justitie heeft benadrukt dat waar er tijdens dit verhoor (op onderdelen) is afgeweken van de AVR, dit in overleg en met haar toestemming is gebeurd, op basis van de hiervoor genoemde overwegingen. De AVR voorziet in deze mogelijkheid. Het proces-verbaal dat hieromtrent is opgemaakt is later bij het dossier gevoegd. Ten tijde van de voorgeleiding was dit nog niet noodzakelijk. Daarbij is het van belang te bedenken dat de onderdelen die niet op band zijn opgenomen, gelet op voornoemde uitleg, andere feiten betreffen dan die in de zaak Turgon centraal staan. Vanzelfsprekend zijn die verklaringen niet in het procesdossier van Turgon terecht gekomen, aldus de officier van justitie, omdat deze feiten eerst nog moesten worden beoordeeld voor nader onderzoek door de recherche-officier.
4.1.2.
Tussenconclusie
Het hof stelt voorop dat het dossier op geen enkele manier steun biedt voor de suggestie van de verdediging dat sprake is geweest van beïnvloeding van aangever of getuigen door verbalisanten. Nog daargelaten dat het volstrekt onlogisch is dat verbalisanten dit op een dergelijke opvallende manier zouden doen, is er feitelijk geen enkele concrete aanwijzing dat verbalisanten verklaringen naar hun hand hebben gezet, dat zij aangever of getuigen hebben gevoed met informatie of bij hen namen hebben ingefluisterd. Verbalisanten hebben dit in hun verklaringen bij de rechter-commissaris ook stellig ontkend en het hof heeft geen enkele reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Het verwijt mist dus feitelijke grondslag en kan alleen daarom al niet leiden tot enig rechtsgevolg.
Anders dan de verdediging heeft betoogd biedt het dossier ook geen ondersteuning voor de stelling dat de banden waarop de verhoren van [slachtoffer] zijn opgenomen, op onrechtmatige wijze zijn gemanipuleerd. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft betoogd, blijkt uit de inhoud van de rapportages van het NFI juist dat het verloop van de verhoren en de ingelaste pauzes goed verklaarbaar zijn, en dat er geen aanwijzingen zijn dat de opnames zijn gemanipuleerd in de door de verdediging bedoelde zin of dat er onverklaarbare, suspecte wendingen in het verloop van de verhoren hebben plaatsgevonden.
Het hof acht evenmin aannemelijk dat er banden met (delen van) verhoren aan de verdediging zijn onthouden. Voor zover dit verweer ziet op de stelling van de verdediging dat er voorafgaand aan de aangifte gesprekken met aangever [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, welke gesprekken niet zijn geverbaliseerd, is het hof van oordeel dat deze contacten gelet op hetgeen de verbalisanten daarover hebben verklaard, niet het karakter van een verhoor hadden. Derhalve is de AVR daar in die zin niet op van toepassing en is geen sprake van schending van de verbaliseringsplicht.
Ten aanzien van het pauzeren van opnames vanwege veiligheidsrisico’s (de vrees dat er informatie over de verblijfplaats zou worden prijs gegeven), dan wel ten gevolge van de emotionele toestand van [slachtoffer] en zijn gezin en/of de chaotische situatie waarin [slachtoffer] en zijn verhoorders verkeerden, is het hof van oordeel dat dit niet per definitie in strijd is met de AVR. De advocaten-generaal hebben terecht opgemerkt dat in de AVR niet als procedureel voorschrift is opgenomen dat de verhoren integraal moeten worden opgenomen en opnames niet zouden kunnen worden gepauzeerd of tijdelijk stilgezet. Bovendien voorziet de AVR in de mogelijkheid om van het protocol af te wijken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Zoals hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat daar in de onderhavige zaak sprake van is.
Het hof stelt vast dat de verdediging op (ondergeschikte) onderdelen wel terecht onregelmatigheden heeft geconstateerd met betrekking tot de naleving van de AVR en de verbaliseringsplicht ten aanzien van de verhoren van [slachtoffer] . Zo heeft de verdediging er terecht op gewezen dat tijdens het opnemen van de aangifte niet steeds de datum, tijd en aanwezigen in de verhoorruimte zijn genoemd, zowel niet bij de aanvang alsook niet bij het beëindigen. Daarnaast zijn de verhoren kennelijk pas in juli 2017 zijn ingespoeld.
Hieronder volgt een bespreking van deze onderscheidenlijke constateringen in het licht van het hiervoor uiteengezette kader ter zake van artikel 395a Sv.
Incompleetheid opnamen, toestemming officier
Wat betreft het niet volledig opnemen van de verhoren van [slachtoffer] , stelt het hof voorop dat evident is dat de verhoren plaatsvonden onder zeer bijzondere omstandigheden. Zo vonden de eerste verhoren plaats in een safehouse, met behulp van mobiele opname apparatuur. Duidelijk is voorts dat er door verbalisanten moest worden geïmproviseerd en dat er snel moest worden gehandeld.
De advocaten-generaal hebben terecht opgemerkt dat de AVR niet voorschrijft hoe in gevallen zoals de onderhavige moet worden gehandeld. Het hof is van oordeel dat de AVR ruimte laat om naar bevind van zaken te handelen, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, op grond van afwegingen van de officier van justitie, zoals met betrekking tot de veiligheid van betrokkenen en/of relevante informatie terzake andere strafrechtelijke aandachtsgebieden, gelijk in de onderhavige zaak is gebeurd.
Hoewel de officier van justitie ter zitting van het hof heeft verklaard dat zij alleen ten aanzien van het verhoor op 9 november 2016 is gebeld door verbalisant 97006 en haar toestemming (alleen) op dat verhoor sloeg, hebben verbalisanten verklaard dat de voorgaande werkwijze bij alle verhoren van aangever is toegepast. Dit blijkt ook uit het dossier. Hoewel deze werkwijze ten aanzien van die verhoren formeel dus niet gedekt was, acht het hof het evenwel aannemelijk dat de verbalisanten de toestemming van de officier van justitie niet onbegrijpelijk aldus hebben opgevat, dat dit ook gold voor de daaropvolgende verhoren. Het laat zich immers moeilijk voorstellen dat verbalisanten bij elk verhoor opnieuw met dezelfde vraag contact zouden opnemen met de officier van justitie. Uit de verklaring van 97008 op 13 september 2018 blijkt dat zij ook in de veronderstelling verkeerden dat de toestemming van de officier van justitie voor alle verhoren gold. Voor zover met deze gang van zaken formeel nog kan worden gesproken van een vormverzuim, acht het hof dit vanuit het gezichtspunt van de strekking van de AVR-regeling en in de context van de feitelijke omstandigheden waarin de verbalisanten hebben moeten acteren, gedekt, in die zin dat, met de extrapolatie van de toestemming van de officier van justitie naar de vervolgverhoren, in materiële zin geen sprake is geweest van een vormverzuim.
Dat de werkwijze en de verantwoording van de gang van zaken vervolgens niet tijdig en slechts summier is geverbaliseerd, betreft een vormverzuim. Het herstel daarvan heeft vervolgens onnodig en onredelijk lang op zich laten wachten, welke omstandigheid op zichzelf eveneens als vormverzuim kan worden gekwalificeerd, dat echter wat betreft ernst en nadeel voor de verdachte tot niet meer noopt dan een enkele constatering daarvan.
Relativiteit
Uit de uitleg die de officier van justitie als getuige ter zitting van het hof heeft gegeven valt af te leiden dat de onderdelen van de verhoren die niet op band terug te vinden zijn, betrekking hebben op andere feiten. Voor zover het verweer daarop betrekking heeft, treft het dan ook geen doel, omdat artikel 359a Sv niet van toepassing is indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
Transparantie data, aanwezigen en latere inspoeling
Ten aanzien van de ernst van het feit dat niet steeds de datum, tijd en aanwezigen in de verhoorruimte zijn genoemd bij het opnemen van de verhoren, zowel niet bij de aanvang alsook niet bij het beëindigen, merkt het hof op dat dit goed valt te verklaren nu datum en tijdstip al geregistreerd worden door het mobiele opnameapparaat (Marantz) en het proces-verbaal ook de datum vermeldt. Dat het gezin bij een bepaalde situatie aanwezig was, blijkt bovendien uit het procesdossier.
Hoewel het voorgaande derhalve formeel in strijd is met de AVR, overweegt het hof dat - voor zover deze vormverzuimen niet al zijn hersteld door nadere verbalisering en door het getuigenverhoor van [betrokkene 12] bij de raadsheer-commissaris - in het licht van de ernst van de feiten de vormverzuimen wat ernst betreft dermate gering worden geacht, en bovendien onvoldoende is gebleken van nadeel voor verdachte in zijn verdediging, dat ook in dit geval kan worden volstaan met constatering daarvan. Hetzelfde geldt ten aanzien van het feit dat de met de mobiele opnameapparatuur opgenomen verhoren, kennelijk pas in juli 2017 zijn ingespoeld.
Conclusie
Concluderend is het hof van oordeel dat er met betrekking tot de nakoming van de AVR en - daarmee samenhangend, de verbaliseringplicht - inderdaad sprake is geweest van vormverzuimen in het vooronderzoek, maar dat voor zover deze onherstelbaar zijn met de enkele vaststelling daarvan kan worden volstaan. Het hof waardeert de afwijkingen van het standaard AVR-protocol op een andere wijze dan de rechtbank en is voor zover het (onherstelbare) vormverzuimen betreft van oordeel dat de ernst daarvan gering is geweest en het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak niet in het gedrang is gebracht. Het betreffen met andere woorden geringe vormverzuimen die niet tot concreet nadeel hebben geleid, onder meer nu een schriftelijke weergave van de verhoren van [slachtoffer] zich in het dossier bevindt, de verbalisanten meermalen uitvoerig zijn verhoord bij de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging en de verdediging de mogelijkheid heeft gekregen om aan deze verbalisanten vragen te stellen en de verklaringen van de verbalisanten aan het dossier zijn toegevoegd. Daarnaast is aangever door een rechter-commissaris gehoord en heeft de verdediging ook aan aangever vragen kunnen stellen. Voorts zijn deskundigenrapporten opgesteld aan de hand van een onderzoek aan de geluidsopnamen en de vragen van de verdediging. Ten slotte is de officier van justitie op zitting gehoord en hebben de raadslieden vragen kunnen stellen. De verhoren en de gang van zaken daar omheen zijn dus - anders dan de verdediging heeft betoogd − in voldoende mate toetsbaar geweest. Dit geldt tevens het politieverhoor van [betrokkene 2] .
(…)
4.4.
Conclusie formele verweren
Dat er op enigerlei wijze sprake is geweest van een doelbewuste opsporingsstrategie waarbij een aangever en/of getuigen zouden zijn beïnvloed en bewogen om ten onrechte belastend omtrent verdachten binnen dit onderzoek te verklaren, is gelet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en ook overigens niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gestelde, en in sommige gevallen ook gebleken vormverzuimen, leiden afzonderlijk, noch in samenhang tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, zoals door de verdediging betoogd. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Er is geen sprake van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Evenmin zijn de hiervoor aangehaalde vormverzuimen van dien aard dat die tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering moeten leiden. Het nadeel dat door de schending is veroorzaakt is in deze zaak zoals gezegd beperkt. Het hof volstaat daarom met de constatering dat er vormen zijn verzuimd in het vooronderzoek. De verweren van de verdediging op dit punt worden verworpen.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.’
Bespreking van het eerste middel
11. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof het verweer inhoudend dat sprake is van schending van de verbaliseringsplicht, om welke reden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans over dient te worden gegaan tot bewijsuitsluiting, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. De steller van het middel klaagt in de eerste plaats over ’s hofs overweging dat de gevolgde werkwijze bij andere verhoren dan dat van 9 november 2016 formeel niet gedekt was, maar dat het niet onbegrijpelijk is dat verbalisanten de toestemming van de officier van justitie aldus hebben opgevat dat deze ook gold voor de daaropvolgende verhoren. Uit de verklaring die de officier van justitie als getuige ter zitting van het hof heeft afgelegd noch uit een ander feit of een andere omstandigheid zou kunnen worden opgemaakt dat de toestemming van de officier van justitie ook op andere verhoren betrekking had.
12. Het hof heeft in de tussenconclusie (onder het kopje ‘Incompleetheid opnamen, toestemming officier’) vastgesteld dat de officier van justitie ter zitting van het hof heeft verklaard dat zij alleen ten aanzien van het verhoor van 9 december 2016 is gebeld door de verbalisant en dat haar toestemming alleen op dat verhoor sloeg. Het hof heeft voorts vastgesteld dat de verbalisanten de ten aanzien van dat verhoor afgesproken werkwijze bij alle verhoren van aangever hebben toegepast. In ’s hofs overwegingen ligt voorts besloten dat het hof heeft geoordeeld dat ook bij latere verhoren van bijzondere omstandigheden sprake was; tegen die achtergrond – zo begrijp ik – laat het zich volgens het hof ‘moeilijk voorstellen dat verbalisanten bij elk verhoor opnieuw met dezelfde vraag contact zouden opnemen met de officier van justitie’. Dat (kennelijk) oordeel is niet onbegrijpelijk, in het licht van hetgeen verbalisant 97006 op 8 maart 2018 bij de rechter-commissaris over de gang van zaken bij die latere verhoren heeft verklaard. Daaruit heeft het hof kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat veiligheidsaspecten ook in de maand na 9 november 2016 de aandacht vroegen en dat het (afleggen van een verklaring over het) gebeurde ook tijdens de verhoren op 21 november en 6 en 7 december 2016 bij [slachtoffer] sterke emoties opriep. Het hof heeft uit die verklaring tevens kunnen afleiden dat [slachtoffer] (bij alle verhoren) niet zeer gestructureerd verklaarde. Uit de verklaring die officier van justitie Hoekstra ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd (4.1.1), heeft het hof voorts kunnen afleiden dat voor zover bij gelegenheid van de latere verhoren tevens andere feiten aan de orde kwamen dan de afpersing die in deze zaak centraal staat, ook die verklaringen zijn voorgelegd aan de recherche-officier.
13. Tegen deze achtergrond, zo begrijp ik, heeft het hof geoordeeld dat ook bij de latere verhoren is gehandeld op grond van ‘afwegingen van de officier van justitie’. Aldus gelezen zijn ’s hofs overwegingen niet onbegrijpelijk. Ook ‘s hofs op deze overwegingen gebaseerde (kennelijk) oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim waaraan een processuele sanctie dient te worden verbonden is niet onbegrijpelijk.
14. De eerste deelklacht faalt.
15. De steller van het middel voert voorts aan dat ’s hofs overwegingen voor zover inhoudend dat uit de door de officier van justitie als getuige gegeven uitleg valt af te leiden dat de onderdelen van de verhoren die niet op de band zijn terug te vinden betrekking hebben op andere feiten dan het tenlastegelegde, onbegrijpelijk is. Het zou er immers juist om gaan dat verdediging en rechter in staat worden gesteld om te toetsen of de betreffende onderdelen van de verhoren al dan niet betrekking hadden op de ten laste gelegde feiten.
16. De AVR schrijft voor dat wanneer een verhoor op grond van de aanwijzing auditief wordt geregistreerd, ook alle vervolgverhoren zo worden geregistreerd. Voorgeschreven is voorts dat de verhoorder de registratie voor aanvang van het verhoor start en de datum en tijd van het einde van het verhoor benoemt voordat hij deze beëindigt. Dat laat – meen ik − geen ruimte (behoudens bij toestemming van de officier van justitie) om verhoren voor zover deze betrekking hebben op het feit dat tot de auditieve registratie aanleiding gaf niet (integraal) op te nemen. De formulering van de AVR en het achterliggende doel brengt naar het mij voorkomt evenwel niet mee dat verhoren niet mogen worden onderbroken, en dat tijdens die onderbrekingen geen andere onderwerpen (zoals veiligheidskwesties, of informatie ter zake van andere strafbare feiten) mogen worden besproken. Ik neem daarbij in aanmerking dat de AVR, zoals het hof ook overweegt (3.2), het belang van de waarheidsvinding dient en dat in de toelichting verschillende subdoelen onderscheiden worden.1.Uit de omschreven subdoelen volgt niet dat een werkwijze waarbij tussen verhoren onderbrekingen zitten en waarbij in die onderbrekingen andere onderwerpen worden besproken in strijd is met de ratio van de AVR.
17. Uit de weergave van het verhoor van officier van justitie Hoekstra (onder 4.1.1) kan voorts worden afgeleid dat ook geen proces-verbaal is opgemaakt van verklaringen die andere zaken (en – strafbare – feiten) die binnen No Surrender speelden betreffen, ‘omdat deze feiten eerst nog moesten worden beoordeeld voor nader onderzoek door de recherche-officier.’ Het hof heeft in dat verband (onder 4.1.2, kopje ‘Relativiteit’) overwogen dat het verweer voor zover het op het niet opnemen van verhoren inzake andere feiten betrekking heeft geen doel treft ‘omdat artikel 359a Sv niet van toepassing is indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek’. In aanmerking genomen dat in hetgeen namens de verdachte is aangevoerd niet wordt gesteld of besloten ligt dat het niet opnemen van de verhoren voor zover deze op andere feiten betrekking hadden ‘van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit’, meen ik dat het hof het verweer ook in zoverre toereikend gemotiveerd heeft verworpen.2.
18. Los van het voorgaande heeft het hof vastgesteld dat er een tweede, zelfstandige grond is die meebrengt dat van een vormverzuim geen sprake is, althans dat daaraan geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden. De aanwijzing voorziet in de mogelijkheid om met toestemming van de officier van justitie van het protocol af te wijken. Het hof heeft vastgesteld dat van bijzondere omstandigheden sprake was die afwijking rechtvaardigden.
19. De tweede deelklacht faalt.
20. De steller van het middel voert voorts aan dat de redenen voor het afwijken van de AVR niet tijdig zijn geverbaliseerd. Dat zou, zo begrijp ik, betekenen dat ‘de geconstateerde schending van de AVR onherstelbaar is en dat het daaruit voortvloeiende ernstige en fundamentele nadeel niet is gecompenseerd in het verdere verloop van het strafproces’.
21. Het hof heeft in de tussenconclusie (onder het kopje ‘Incompleetheid opnamen, toestemming officier’) als een ‘vormverzuim’ aangemerkt dat de werkwijze en de verantwoording van de gang van zaken niet tijdig en summier geverbaliseerd is, en heeft overwogen dat het herstel daarvan onnodig en onredelijk lang op zich heeft laten wachten, welke omstandigheid volgens het hof ‘eveneens als vormverzuim kan worden gekwalificeerd’. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat dit vormverzuim evenwel ‘wat betreft ernst en nadeel voor de verdachte tot niet meer noopt dan een enkele constatering daarvan’. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat artikel 359a, eerste lid, Sv slechts een regeling treft voor het verbinden van rechtsgevolgen aan vormverzuimen ‘die niet meer kunnen worden hersteld’, dat het tweede lid bepaalt dat bij toepassing van het eerste lid rekening wordt gehouden met onder meer de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, en dat het hof (mede) uit de omstandigheid dat de gang van zaken rondom het eerste verhoor in processen-verbaal van 8 en 10 maart 2018 is uiteengezet (derhalve ruim voor de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg die uiteindelijk in maart 2019 plaatsvond), kennelijk heeft afgeleid en kunnen afleiden dat dit verzuim de (verdedigings)rechten van de verdachte niet heeft verkort.
22. Het hof heeft toereikend gemotiveerd waarom het bij de geconstateerde verzuimen met de enkele vaststelling volstaat.3.
23. De derde deelklacht faalt.
24. Het middel faalt.
Bespreking van het tweede middel
25. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet (zonder meer) uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De overwegingen waarin het hof tot uitdrukking heeft gebracht dat de verklaringen van de aangever op het punt van de betrokkenheid van de verdachte bij het aan hem tenlastegelegde feit voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd zouden onbegrijpelijk zijn althans dat oordeel niet kunnen dragen. De gestelde tegenstrijdigheden in die verklaringen zouden de kern van het aan de verdachte tenlastegelegde raken, namelijk of hij wel of niet betrokken was bij de afpersing, en niet betrekking hebben op onderdelen dan wel tegenstrijdigheden ‘op detailniveau’.
26. Het hof heeft bij de bespreking van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] overwogen dat het heeft gelet op ‘de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van de verklaringen van [slachtoffer] ’. Dat op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen maakt deze verklaringen volgens het hof op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Het hof wijst daarbij op de feilbaarheid van het menselijk geheugen, en attendeert erop dat [slachtoffer] ten tijde van het gebeuren onder invloed verkeerde van drugs en/of alcohol en behoorlijk zwaar is mishandeld. Het noemt voorts de stress en hectiek ten tijde van de eerste verhoren in verband met het overbrengen naar een safehouse. Dat is een aspect, aldus het hof, ‘dat onduidelijkheden en verschillen op detailniveau kan verklaren’.
27. Dat [slachtoffer] niet meteen alle namen heeft gegeven doet aan ‘het voorgaande’ niet af, zo overweegt het hof. De verklaring die [slachtoffer] daar zelf voor heeft gegeven, te weten dat hij in eerste instantie vooral [medeverdachte 2] voor zich zag, acht het hof plausibel. Dat bij [slachtoffer] gelet op alle emoties, het letsel, de hectiek en de bijzondere omstandigheden rond de eerste verhoren steeds meer informatie en ook gezichten en namen van betrokkenen zijn opgekomen, acht het hof ‘bepaald niet onvoorstelbaar’. Daar komt voor het hof bij dat de feiten zich afspelen tegen de achtergrond van het lidmaatschap van de motorclub No Surrender, ‘een club die bekend staat om zijn besloten karakter’ en waar een zwijgplicht geldt. Tegen die achtergrond acht het hof het aannemelijk dat [slachtoffer] ‘die de verdachten in meer of mindere mate kende, wel twee keer heeft nagedacht voordat hij de namen van zijn voormalige clubgenoten bij de politie op gaf’.
28. Uit ’s hofs overwegingen volgt daarmee dat het hof het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] niet alleen heeft gestoeld op de vaststelling dat het slechts om tegenstrijdigheden op onderdelen of detailniveau zou gaan. Het hof heeft ook gewezen op oorzaken voor de verschillen tussen de verklaringen die het plausibel respectievelijk bepaald niet onvoorstelbaar acht. En het heeft vastgesteld dat de verdachte een bijzondere reden kan hebben gehad om de namen van de betrokkenen pas in een later stadium door te geven; een reden die de betrouwbaarheid van deze latere opgave van namen naar ’s hofs kennelijk en niet onbegrijpelijk oordeel niet verminderde.
29. De centrale klacht dat het hof de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar heeft geacht op de enkele grond dat het om tegenstrijdigheden op onderdelen of detailniveau zou gaan, mist derhalve feitelijke grondslag.
30. ’s Hofs overwegingen komen ook in het licht van hetgeen daar in de toelichting op het middel nog meer in het bijzonder tegen wordt aangevoerd niet onbegrijpelijk voor. Dat de aangever de verdachte in zijn ‘uitgebreide en gedetailleerde aangifte van 9 november 2016’ nog niet noemt als één van de betrokkenen bij de jegens hem gepleegde afpersing maar tijdens het verhoor van 21 november 2016 wel, past bij de argumenten die het hof voor het later noemen van namen geeft. Dat de aangever bij de rechter-commissaris op 14 december 2017 heeft verklaard dat hij met de ‘gezette man’ waar hij op 9 november 2016 over heeft verklaard niet doelde op de verdachte, terwijl hij bij de politie eerder anders had verklaard, verandert het beeld evenmin: ook het terugkomen op een eerder genoemde naam kan ingegeven zijn door hetgeen verdachte bekend was omtrent No Surrender. Het hof heeft kennelijk geoordeeld en kunnen oordelen dat deze later bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring niet aan de betrouwbaarheid van de eerder door de aangever bij de politie afgelegde verklaring afdoet.
31. Ik merk voorts nog op dat uit ’s hofs bewijsoverwegingen blijkt dat het hof de bewezenverklaring niet alleen op de verklaringen van [slachtoffer] heeft gebaseerd, maar dat het hof – ook wat de betrokkenheid van de verdachte betreft – steunbewijs in kaart heeft gebracht. Ik wijs er daarbij in het bijzonder op dat [betrokkene 2] over één van de personen die hij bij de Papiermolen heeft gezien verklaart dat hij [verdachte] heet, en dat hij hem wel eens met een hesje van No Surrender heeft gezien. [betrokkene 2] heeft deze ‘ [verdachte] ’ van een foto herkend als de verdachte en verteld dat de verdachte ‘wel eens bij zijn vader thuis was geweest’ en dat hij degene was ‘die op de bewuste avond zijn vader meetrok’. Relevant is voorts een opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 8] in de PI de Marwei waarin [medeverdachte 2] onder meer vertelt dat ‘ [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [verdachte] ’ in de bus zaten en dat [verdachte] ‘zijn hele bus schoongemaakt’ had. Het hof vermeldt ook dat op 8 november 2016 een VW-busje (kennelijk de VW Transporter van verdachte) waarmee enkele mannen naar de woning van [slachtoffer] waren gereden kort nadien werd gecontroleerd en dat de verdachte daar met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] in zat. Uit telefoongegevens van 7 november 2016 blijkt voorts dat (de telefoon van) verdachte tussen 21:16:11 en 21:33:26, kort voor de mishandeling, contact had met (de telefoon van) [medeverdachte 4] , die kennelijk werd opgepikt. Het hof vermeldt voorts mastgegevens die op aanwezigheid van (de telefoon van) de verdachte bij de gebeurtenissen op 7 november 2016 duiden.
32. Het middel faalt.
Afronding
33. Beide middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
34. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑07‑2023
Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169 m.nt. Jörg, rov. 2.2.2.
Ik wijs in dit verband nog op HR 14 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:240. In de betreffende strafzaak was bepleit dat het niet auditief registreren van het verhoor van aangeefster tot bewijsuitsluiting van die aangifte diende te leiden. Het hof had dat verweer verworpen en er daarbij op gewezen dat de verdediging de gelegenheid had gehad om aangeefster tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris te bevragen. A-G Frielink meende dat ‘s hofs kennelijk oordeel dat het proces niet in strijd was met art. 6 EVRM niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigde, niet onbegrijpelijk was, noch ontoereikend gemotiveerd. Hij wees erop ‘dat het verplicht opnemen van het verhoor van aangeefster is bedoeld als een hulpmiddel om de verklaring van aangeefster op een later moment in het strafproces te kunnen toetsen. De mogelijkheid tot toetsing is in het onderhavige geval geboden door een ander hulpmiddel: het verhoor van aangeefster bij de rechter-commissaris’ (randnummer 2.9). Uw Raad verwierp het cassatieberoep met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.