Hof Den Haag, 09-09-2015, nr. 200.169.979/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:2512
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
09-09-2015
- Zaaknummer
200.169.979/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:2512, Uitspraak, Hof Den Haag, 09‑09‑2015; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Uitspraak 09‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling. Ernstige bedreiging in zeer negatief vaderbeeld dat nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige. De moeder houdt het contact tussen de gezinsvoogd en de minderjarige af.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 september 2015
Zaaknummer : 200.169.979/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-188
Zaaknummer rechtbank : C/09/481976
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.H.J. Körver te Den Haag,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming West te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.A. Wesdorp te Almere.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 15 mei 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 februari 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De raad heeft op 1 juli 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 30 juli 2015 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.
De zaak is op 19 augustus 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- -
mevrouw [naam] namens de raad;
- -
mevrouw [naam] namens de gecertificeerde instelling.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), van 16 februari 2015 tot 16 februari 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder alleen het gezag over de minderjarige heeft.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) is de appellant verplicht aan de rechter in hoger beroep een authentiek afschrift van de bestreden uitspraak over te leggen, alsmede afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken. Voor zover het verzoekschriftprocedures betreft, strekt dit voorschrift ertoe zeker te stellen dat de rechter zich adequaat op de mondelinge behandeling kan voorbereiden. Op het niet (tijdig) voldoen aan het bepaalde in art. 34, eerste lid, Rv is geen wettelijke sanctie gesteld, doch het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat de rechter op die stukken geen acht slaat (vgl. Hoge Raad 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK4856 en Hoge Raad 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5752). Het hof heeft de advocaat van de moeder ter terechtzitting voorgehouden dat hij heeft verzuimd de bijlagen behorend bij en deel uitmakend van zijn verweerschrift in eerste aanleg over te leggen aan het hof, ondanks de verplichting voortvloeiend uit artikel 34 Rv en een rappel van het hof om deze stukken in het geding te brengen in onderhavige procedure. Het hof heeft de (advocaat van de) moeder medegedeeld dat het de zaak zal beoordelen op basis van de stukken die voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn ingediend. Dit betekent dat het hof niet in staat is de eerste grief van de moeder te onderzoeken voor zover deze zich richt tegen het niet in de beoordeling betrekken van producties die kennelijk deel uit maakten van het verweerschrift in eerste aanleg. De eerste grief faalt dan ook in zoverre.
2. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 16 februari 2015 tot 16 februari 2016.
3. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De moeder voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte het – tijdens de zitting ingediende – verweerschrift van de moeder niet in de beoordeling betrokken. In het verweerschrift heeft de moeder niet alleen aangegeven waarom een ondertoezichtstelling ondoelmatig is, maar ook via welke alternatieve weg volgens deskundigen mogelijk eenzelfde resultaat kan worden bereikt. Voorts stelt de moeder dat bij de behandeling ter zitting alsmede in de bestreden beschikking ten onrechte niet nadrukkelijk is ingegaan op het feit dat de minderjarige hoogbegaafd is en dat ten onrechte niet expliciet is bevolen dat de begeleiding in het kader van de ondertoezichtstelling door een gespecialiseerde hulpverlener dient te worden aangeboden. In aansluiting daarop stelt de moeder dat er in de hele procedure van hulpverlening en rechtszaken ten onrechte niet naar de minderjarige is geluisterd en zijn mening niet is meegenomen in de besluiten die er over hem – door mensen die hem vaak nauwelijks kennen – worden genomen. De moeder voert daartoe aan dat de minderjarige heel goed kan beargumenteren wat hij wel en niet wil en dat dwang tot contact met zijn vader niet zal werken. Tot slot stelt de moeder dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige, die het goed doet op school en voldoende vriendjes en vriendinnetjes heeft. Het enige dat hem dwars zit, zijn de gerechtelijke procedures waar hij zijdelings bij betrokken wordt en waar zijn moeder last van heeft. Het conflict tussen zijn ouders zal echter niet worden opgelost door de ondertoezichtstelling, zodat niet valt in te zien wat de ondertoezichtstelling zal kunnen bijdragen aan het welzijn van de minderjarige.
6. De raad verweert zich daartegen als volgt. De ontwikkeling van de minderjarige wordt bedreigd nu hij geen contact heeft met zijn vader en hij de spanningen tussen de ouders voelt. Op die manier kan de minderjarige geen eigen visie ontwikkelen over wie zijn vader is en wat zijn vader voor hem zou kunnen betekenen. Dit is schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige, omdat hij momenteel een zeer negatief beeld over zijn vader heeft. De raad betwist dat het verweer van de moeder niet zou zijn meegenomen en wijst er in dat kader op dat de advocaat van de moeder ter terechtzitting overeenkomstig zijn verweerschrift het woord heeft gevoerd. De raad stelt voorts dat tijdens het onderzoek contact is opgenomen met de kinderpsycholoog die de minderjarige onder behandeling heeft en dat ook de gezinsvoogd inmiddels contact met die psycholoog heeft opgenomen. De kinderpsycholoog geeft aan dat omgang tussen de vader en de minderjarige mogelijk moet zijn, mits geleidelijk opgebouwd. De kinderpsycholoog geeft voorts aan dat de minderjarige zich terughoudend kan opstellen ten opzichte van contacten met de vader, omdat hij voelt en ziet dat zijn moeder niet achter die contacten staat. De raad stelt dat er met de gezinsvoogd, de kinderpsycholoog, de vader en de minderjarige gekeken moet worden naar de mogelijkheden tot omgang, die aanvankelijk eventueel onder begeleiding plaats zal moeten vinden. Dit is in het verleden in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond gekomen, zodat een gedwongen kader noodzakelijk is, aldus de raad.
7. De gecertificeerde instelling voert aan dat er geen zicht is op de mate waarin de minderjarige is beschadigd door de wijze waarop zijn ouders uiteen zijn gegaan, noch op welke spanningen het ontbreken en weer opstarten van omgang met de vader veroorzaakt. De gecertificeerde instelling wijst erop dat uit begeleide omgangstrajecten in het verleden geen enkele aanwijzing naar voren is gekomen dat het niet goed zou zijn voor de minderjarige om contact met zijn vader te hebben. De enige contra-indicatie voor omgang is de ernstige weerstand van de moeder jegens de vader. Ook de kinderpsycholoog bij wie de minderjarige onder behandeling is (geweest), ziet geen contra-indicaties voor omgang, zolang met de minderjarige in gesprek wordt gegaan om die contacten vorm te geven en het tempo van de minderjarige gerespecteerd wordt. De gecertificeerde instelling onderschrijft het belang van een gefaseerde en voorzichtige opbouw van contact tussen de vader en de minderjarige, omdat de minderjarige erg loyaal is naar de moeder en er sprake zou kunnen zijn van een loyaliteitsconflict. De school van de minderjarige geeft weliswaar aan dat de minderjarige een slimme jongen is, maar dat noch in het gesprek met de gezinsvoogd, noch in stukken van de school is gesteld dat de minderjarige hoogbegaafd is en daarom een speciaal kind zou zijn dat bijzondere behandeling nodig heeft. De gezinsvoogd wijst er in dit kader op dat de moeder tot aan de mondelinge behandeling van deze zaak alle contact tussen de gezinsvoogd en de minderjarige heeft tegengehouden, waardoor zij zich geen zelfstandig beeld over de minderjarige heeft kunnen vormen.
8. De vader stelt dat hij de minderjarige voor Moederdag 2009 dagelijks zag, en hem nadien slechts enkele keren een uurtje onder begeleiding heeft gezien. De vader wijt het ontbreken van contact aan de grote weerstand die de moeder jegens hem koestert en vreest dat het ontbreken van een band met zijn vader de emotionele ontwikkeling van de minderjarige zal schaden.
9. Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), aanwezig zijn. Uit dat artikel volgt dat een minderjarige onder toezicht gesteld kan worden indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
10. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof zijn door de moeder in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daartoe het volgende in aanmerking. De ontwikkeling van de minderjarige wordt ernstig bedreigd door zijn zeer negatieve vaderbeeld, dat op termijn zeer nadelige gevolgen zal kunnen hebben voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, in die zin dat het zal kunnen leiden tot een (zeer) negatief zelfbeeld. Het zeer negatieve vaderbeeld wordt door de moeder – bewust of onbewust – in stand gehouden en de minderjarige krijgt door het ontbreken van ieder contact met zijn vader geen gelegenheid om een eigen beeld van zijn vader te vormen. De moeder heeft weliswaar in het vrijwillig kader hulpverlening voor de minderjarige ingeschakeld, maar deze hulpverlening zag niet op het wegnemen van de hiervoor geschetste ontwikkelingsbedreiging. De moeder staat zeer afwijzend tegenover hulpverlening die daarop wel ziet, te weten diverse ingezette omgangstrajecten en de ondertoezichtstelling, en deze hulpverlening heeft dan ook tot op heden de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige niet weg kunnen nemen. Het hof is voorts van oordeel dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder binnen een voor de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Uit het vorenstaande volgt dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan.
11. Ten aanzien van de grieven van de moeder dat haar verweer in eerste aanleg onvoldoende is meegenomen, dat er te weinig rekening mee is gehouden dat de minderjarige hoogbegaafd is en dat er onvoldoende naar de minderjarige is geluisterd, overweegt het hof als volgt. Uit de bestreden beschikking en het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de advocaat van de moeder conform zijn verweerschrift heeft gepleit en dat de kinderrechter ter terechtzitting heeft verwezen naar stellingen uit het verweerschrift van de moeder. Naar het oordeel van het hof staat derhalve niet vast dat dit verweer niet of onvoldoende zou zijn meegenomen bij de beslissing van de kinderrechter. Dat de minderjarige hoogbegaafd zou zijn en om die reden een gespecialiseerde hulpverlener nodig zou hebben, is naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende aangetoond. Ten aanzien van de grief dat er onvoldoende naar de minderjarige is geluisterd, overweegt het hof als volgt. De minderjarige is op 30 oktober 2014 uitgebreid gesproken door een raadsonderzoeker, en een weergave van dat gesprek is neergelegd in het raadsrapport van 16 december 2014, dat heeft geleid tot een beschermingsonderzoek en uiteindelijk tot onderhavige ondertoezichtstelling. Dat de minderjarige door de gecertificeerde instelling nog niet is gehoord, is het gevolg van de weigerachtige houding van de moeder. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niets erop wijst dat de gecertificeerde instelling, in de persoon van de gezinsvoogd, niet in staat zou zijn naar de minderjarige te luisteren of zijn mening zou veronachtzamen, temeer daar de gezinsvoogd ter terechtzitting het belang van een gefaseerde en voorzichtige opbouw van contact tussen de vader en de minderjarige heeft onderschreven en zich bewust heeft getoond van het advies van de kinderpsycholoog om ten aanzien van de opbouw van het contact met de vader met de minderjarige in gesprek te gaan om de contacten vorm te geven en het tempo van de minderjarige te respecteren. Uit het vorenstaande volgt dat de grieven van de moeder falen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking bekrachtigen.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, Van Kempen en Warnaar, bijgestaan door mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2015.