Hof Den Haag, 25-09-2013, nr. BK-13-00008
ECLI:NL:GHDHA:2013:3825
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-09-2013
- Zaaknummer
BK-13-00008
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:3825, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑09‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2014/7.3 met annotatie van Redactie
Uitspraak 25‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/00008
Uitspraak d.d. 25 september 2013
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oud-Beijerland, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 11 december 2012, nummer AWB 12/816, betreffende na te vermelden beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), vastgesteld op € 263.000 per 1 januari 2011. Deze beschikking geldt voor het kalenderjaar 2012.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2012, wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning, een aanslag opgelegd in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Oud-Beijerland naar een heffingsmaatstaf van € 263.000.
1.3. Het aanslagbiljet waaruit van de vorenvermelde beschikking en aanslag blijkt, is gedagtekend 29 februari 2012.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij twee in een geschrift, gedagtekend 29 juni 2012, vervatte uitspraken heeft de Inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de beschikking gewijzigd in die zin dat de vastgestelde waarde is verminderd tot op € 250.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en een kostenvergoeding toegekend van € 247,75 (1 punt x 218 x 1 (wegingsfactor) + 29,75 voor het bijwonen van de zitting door de taxateur).
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht is geheven van € 42. De rechtbank heeft
- het beroep gegrond verklaard;
- het bestreden besluit vernietigd voor zover het de proceskostenbeslissing betreft;
- bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bevolen dat de gemeente Oud-Beijerland aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 vergoedt en
- de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten, welke kosten worden begroot op € 43,70 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht is geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 augustus 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is slechts de vergoeding van de kosten voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar in geschil.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbenden strekt tot vergoeding van de kosten in bezwaar tot een bedrag van € 436.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6.
De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als ”eiser” en de Inspecteur als ”verweerder” heeft aangeduid:
“1. Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat hij op de hoorzitting in bezwaar is vertegenwoordigd door een taxateur, die zijn gemachtigde via het recht van substitutie verving. Ten onrechte is voor het bijwonen van de zitting 0,5 x het uurtarief van een taxateur toegekend (€ 29,75). De taxateur trad immers op als professioneel rechtsbijstandverlener en de vergoeding had dus daarnaar berekend moeten worden. Verweerder bestrijdt dit. De taxateur is in het verslag van de hoorzitting niet als rechtsbijstandverlener aangeduid en heeft op die zitting ook geen juridische inbreng gehad. De rechtbank volgt het standpunt van eiser. Op de hoorzitting is met het recht van substitutie bijstand verleend door een, evenals gemachtigde aan [A] verbonden, taxateur, die in veel woz-zaken optreedt en naast vastgoedkennis mag worden bekend verondersteld met relevante juridische vragen die in dit soort zaken - overigens niet vaak - spelen. Gelet op de inhoud van een doorsnee woz-zaak kan iemand met deze achtergrond zeker zo effectief bijstand verlenen als een jurist. De hoedanigheid van jurist is ook geen vereiste voor het kunnen optreden als professioneel rechtsbijstandverlener. Ook materie-deskundigen met enige juridische kennis, zoals accountants en belastingconsulenten, kunnen dat in bepaalde gevallen. De beroepsgrond slaagt dan ook.
2.
Voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar moet toegekend worden € 218,- x wegingsfactor 1,5 : 15 met een minimum van (de reeds toegekende) € 29,75. Tijdens de hoorzitting is, zoals verweerder ook heeft betoogd, gemachtigde opgetreden in zaken tegen heffingsambtenaren in 15 verschillende gemeenten met een, gezien het verslag van de hoorzitting, per zaak zeer beperkte behandelduur. Conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) wordt dan ook uitgegaan van meer dan 4 samenhangende zaken en dus een gezamenlijke wegingsfactor van 1,5.
3.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
4.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit betreft de kosten van de door de gemachtigde van eiser beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor de indiening van het beroepschrift bedragen deze kosten € 437,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 437,- en een wegingsfactor 0,5 voor de zwaarte van de zaak). Voor het instellen van beroep en het door de gemachtigde verschijnen ter zitting zal de rechtbank, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb, de onderhavige zaak beschouwen als een samenhangende zaak met de zaken met de kenmerken AWB 12/798, 12/799, 12/800, 12/811, 12/812, 12/813, 12/814, 12/815, 12/817, 12/818, 12/819, 12/820, 12/821 en 12/822. De beroepen zijn op dezelfde dag ingediend en op dezelfde dag ter zitting behandeld. Die behandeling betrof hetzelfde geschilpunt, te weten de hoogte van de door de eisers gemaakte proceskosten. De werkzaamheden van de gemachtigde konden daarvoor nagenoeg identiek zijn. De rechtbank stelt de vergoeding voor het door de gemachtigde verschijnen ter zitting voor deze vijftien zaken daarom vast op in totaal € 655,50
(1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 437,- en een wegingsfactor 0,5 voor de zwaarte van de zaak en een wegingsfactor 1,5 voor samenhang). Daarvan wordt één-vijftiende deel, te weten € 43,70, aan de onderhavige zaak toegekend.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt onder meer dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb – voor zover van belang – wordt het bedrag van de kosten bij uitspraak als volgt vastgesteld: ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Het derde lid van artikel 2 bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
Ingevolge artikel 3 van het Bpb worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn.
7.2. De rechtbank heeft bij de berekening van de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is geweest van vijftien samenhangende zaken.
7.3. Vast staat dat geen sprake is van vijftien aanslagen gericht tegen eenzelfde belanghebbende. Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar blijkt dat op die hoorzitting objecten of clusters van objecten in vijftien verschillende gemeenten zijn behandeld, waarbij telkens sprake was van afzonderlijke aanslagen en afzonderlijke belanghebbenden. Het verslag van de hoorzitting vermeldt ook per object of cluster van objecten verschillende geschilpunten, die kennelijk achtereenvolgens aan de orde zijn geweest, zodat per object of cluster van objecten moet worden gesproken van een individuele behandeling.
7.4. In die situatie is geen sprake van nagenoeg identieke besluiten en daarmee ook niet van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. Het Bpb geeft geen aanknopingspunt voor het aannemen van samenhang tussen de zaken omdat telkens de waardevaststelling op grond van de Wet WOZ aan de orde was en voor alle belanghebbenden dezelfde gemachtigde optrad. Ditzelfde geldt voor het gegeven dat de behandeling van de zaken op grond van praktische overwegingen en in overleg met de gemachtigde van belanghebbenden op één zitting plaatsvond.
7.5. De Inspecteur heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011, nr. 10/00652, LJN BQ0415 een beroep gedaan op bijzondere omstandigheden.
7.6. Dit beroep wordt verworpen. Uit de Nota van Toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden in het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke omstandigheden strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, aldus deze toelichting. Verder wordt aldaar opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering.
Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden door de rechter terughoudend te worden toegepast.
7.7. In de onderhavige zaak is de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase in geschil. In die fase betrof het de bepaling van de waarde van een aantal verschillende onroerende zaken, waardoor de proceshandelingen per object of cluster van objecten waren afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak. Uitgaande van de terughoudendheid die bij de toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb geboden is, bestaat geen aanleiding in een situatie als in deze zaak aan de orde, aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat de gemachtigde zichzelf (en daarmee belanghebbenden) reiskosten en reistijd bespaart vergeleken met de situatie waarin voor elke belanghebbende individueel een zitting gepland zou zijn, is ontoereikend voor het aannemen van bijzondere omstandigheden. Derhalve had de rechtbank voor het bijwonen van de hoorzitting ook een kostenvergoeding van 1 punt toe moeten kennen.
7.8. Dat betekent dat het hoger beroep gegrond is. Beslist zal worden zoals hierna vermeld.
Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Bij de weging van de zaak in hoger beroep neemt het Hof in aanmerking dat het hoger beroep in de onderhavige zaak op dezelfde dag is ingediend als het hoger beroep in zaak 13/00009 en dat de hoger beroepen op dezelfde dag ter zitting zijn behandeld. Die behandeling betrof hetzelfde geschilpunt, te weten de vraag of in die zaken met betrekking tot de behandeling van de twee op dezelfde hoorzitting behandelde bezwaarschriften sprake was van samenhangende zaken. De werkzaamheden van de gemachtigde waren nagenoeg identiek. Het Hof ziet hierin aanleiding de wegingsfactor voor de zaak in hoger beroep op 0,25 te stellen.
De hoogte van de door de rechtbank toegekende proceskosten voor de behandeling van het beroep is niet in geschil. Het Hof ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
8.2. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 118 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 472 x 0,25 (gewicht van de zaak)€ 43,70 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en€ 470 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (2 punten à € 235 x 1 (gewicht van de zaak), in totaal € 631,70.
Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
8.3. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 42, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 115 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover het de proceskostenbeslissing betreft;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 631,70, voor zover hij deze nog niet heeft voldaan;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 157 aan griffierecht te vergoeden, voor zover hij dit bedrag nog niet heeft vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, M.C.M. van Dijk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier H.S. Sterkenburg. De beslissing is op 25 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.