Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Uganda tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
Artikel 27 Bijstand bij invordering
Geldend
Geldend vanaf 10-09-2006
- Bronpublicatie:
31-08-2004, Trb. 2005, 5 (uitgifte: 13-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-09-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-09-2006, Trb. 2006, 197 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
De Verdragsluitende Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met hun onderscheiden wetgeving of administratieve praktijk, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is en op de genoemde belastingen betrekking hebbende administratieve boetes, interest en kosten.
2.
Op verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat vordert de aangezochte Verdragsluitende Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en administratieve praktijk met betrekking tot de invordering van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Staat en kunnen niet worden ingevorderd door middel van in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Staat is niet verplicht invorderingsmaatregelen te nemen waarin de wetgeving van de verzoekende Staat niet voorziet.
3.
De bepalingen van het tweede lid zijn slechts van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet worden bestreden.
Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het tweede lid slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten.
4.
De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:
- a.
indien de verzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;
- b.
indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Staten partij zijn.
5.
De executoriale titel in de verzoekende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het verzoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld dan wel vervangen door een executoriale titel in de aangezochte Staat.
6.
Op verzoek van de verzoekende Staat neemt de aangezochte Staat met het oog op de invordering van een belastingbedrag conservatoire maatregelen, zelfs indien de vordering wordt bestreden of nog niet invorderbaar is, voor zover dit is toegestaan volgens de wetgeving en de administratieve praktijk van de aangezochte Staat.
7.
Vragen betreffende het tijdvak waarbuiten niet langer kan worden ingevorderd worden beheerst door de wetgeving van de verzoekende Staat. Het verzoek om bijstand bij invordering geeft bijzonderheden aangaande dat tijdvak.
8.
Invorderingsdaden, verricht door de aangezochte Staat ingevolge een verzoek om bijstand die overeenkomstig de wetgeving van die Staat een schorsing of onderbreking van het in het zevende lid bedoelde tijdvak tot gevolg zouden hebben, worden geacht hetzelfde gevolg te hebben voor de toepassing van de wetgeving van de verzoekende Staat. De aangezochte Staat doet de verzoekende Staat mededeling van dergelijke daden.
9.
De aangezochte Staat kan uitstel van betaling of betaling in termijnen toestaan indien zijn wetgeving of zijn administratieve praktijk dit toestaat in soortgelijke omstandigheden; hij doet echter eerst de verzoekende Staat hiervan mededeling.
10.
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten stellen in onderlinge overeenstemming regels vast betreffende het minimumbedrag van belastingvorderingen waarop een verzoek om bijstand betrekking kan hebben.
11.
De Verdragsluitende Staat waarin belasting is ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel maakt het aldus ingevorderde bedrag, na aftrek, indien van toepassing, van het bedrag van de buitengewone kosten bedoeld in het twaalfde lid, onderdeel b, onverwijld over aan de Verdragsluitende Staat ten behoeve waarvan de belasting werd geïnd.
12.
Het is wel te verstaan dat, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten,
- a.
gewone kosten ontstaan voor een Verdragsluitende Staat bij het verlenen van bijstand door die Staat worden gedragen,
- b.
buitengewone kosten ontstaan voor een Verdragsluitende Staat bij het verlenen van bijstand door de andere Staat worden gedragen en worden vergoed ongeacht het namens hem door de eerstbedoelde Staat geïnde bedrag. Zodra een Verdragsluitende Staat voorziet dat mogelijk buitengewone kosten zullen ontstaan, stelt hij de andere Verdragsluitende Staat daarvan in kennis onder vermelding van het geraamde bedrag van die kosten.
13.
De verzoekende Staat zal in ieder geval verantwoordelijk blijven jegens de aangezochte Staat voor de geldelijke gevolgen van de invorderingsdaden die onterecht zijn gebleken ten aanzien van de realiteit van de betrokken belastingvordering of van de rechtsgeldigheid van de executoriale titel in de verzoekende Staat.
14.
De bevoegde autoriteiten van de Staten stellen in onderlinge overeenstemming gezamenlijk regels vast betreffende de toepassing van dit artikel.