Rb. Rotterdam, 18-07-2013, nr. AWB-13, 00392
ECLI:NL:RBROT:2013:5307
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
18-07-2013
- Zaaknummer
AWB-13_00392
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2013:5307, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑07‑2013; (Bodemzaak)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2015:3579, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Uitspraak 18‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Het PGB dat eiser ontving is beëindigd omdat hij niet aan zijn verantwoordingsplicht heeft voldaan. Eiser behoudt op grond van zijn indicatie wel recht op zorg in natura. Hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zorg in natura tot onaanvaardbare consequenties leidt.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/392
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser], te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. M. van der Veen,
en
de naamloze vennootschap Achmea Zorgkantoor N.V., verweerder,
gemachtigde: mr. I. Punt.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan eiser toegekende persoonsgebonden budget (PGB) met ingang van 1 mei 2012 beëindigd.
Bij besluit van 20 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn echtgenote,[voorletters + naam 1] ([naam 1]), en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door G.J.W. Groothans.
Overwegingen
1.
Eiser beschikt over een indicatie voor zorgzwaartepakket 4GGZ C met een geldigheidsduur tot 4 maart 2014. Bij definitieve toekenningsbeschikking van 22 juli 2011 heeft verweerder eiser over 2011 een netto PGB toegekend van € 47.725,84.
Bij brief van 8 augustus 2011 heeft verweerder eiser verplicht mee te werken aan een intensieve controle over de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011. Bij brief van 11 augustus 2011 heeft eiser meegedeeld dat de zorg die hij in die periode heeft ontvangen is verleend door [naam 1], dat het aantal gedeclareerde uren 70 uur per week (10 uur per dag) bedroeg, maar dat hij in werkelijkheid 24 uur per dag zorg nodig heeft. Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft verweerder de kosten voor de uren die [naam 1] heeft gewerkt boven de 40 uur per week afgekeurd en een bedrag van € 4.911,60 op de totale verantwoording in mindering gebracht. Bij brief van 8 november 2011 heeft eiser verklaard dat het aantal door [naam 1] gewerkte uren in werkelijkheid 40 per week bedroeg en dat de resterende 30 uur zorg is verleend door[voorletter + naam 2] ([naam 2]). Bij besluit van 15 januari 2012 heeft verweerder een bedrag van € 44.627,13 goedgekeurd en bepaald dat een bedrag van
€ 3.098,71 zal worden teruggevorderd. Bij besluit van 19 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de besluiten van 10 oktober 2011 en 15 januari 2012 gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het PGB over de periode van januari tot juni 2011 per abuis is goedgekeurd en dat daarom de terugvordering van € 3.098,17 komt te vervallen. Bij uitspraak van 6 december 2012 heeft de rechtbank het hiertegen door eiser ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer AWB 12/3850). Bij voorlopige toekenningsbeschikking van 23 december 2011 heeft verweerder aan eiser voor 2012 een netto PGB toegekend van € 52.505,889.
2.1.
Verweerder heeft aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde beëindiging van het PGB per 1 mei 2012 ten grondslag gelegd dat eiser onjuiste en onvolledige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de verantwoording van het PGB over 2011. Voor de motivering van het voorgaande heeft verweerder verwezen naar de beslissing op bezwaar van 19 juli 2012. Eiser heeft op grond van zijn indicatie nog wel recht op zorg in natura. Het enkele feit dat eiser dit niet wenst, is geen reden om hem toch een PGB toe te kennen. Verweerder heeft reeds in augustus 2012 contact opgenomen met de BAVO groep. De BAVO groep heeft bevestigd dat eiser niet openstaat voor zorg in natura. Ook ondersteuning vanuit Humanitas zou niet als steun worden ervaren. Verweerder is van mening dat eiser niet heeft aangetoond dat zorg in natura geen optie is. De brief van de huisarts van 16 april 2013 is niet in overeenstemming met diens eerdere brief van 16 januari 2013, waarin hij verklaart dat geregelde komst van een hulpverlener in het huis van eiser onvermijdelijk is en dat de zorg te zwaar is om alleen door zijn niet als zorgverlener geschoolde familie op te vangen. Verweerder heeft meermalen gepoogd met eiser in overleg te treden om de mogelijkheden van zorg in natura te onderzoeken en om daarin te bemiddelen, maar eiser stond niet open voor bemiddeling. De voorzieningenrechter heeft op 15 januari 2013 het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in overleg te treden om te bezien of bemiddeling van eiser naar zorg in natura zinvol zou zijn. Het verzoek om de gevraagde voorziening is afgewezen omdat eiser geen medewerking bleek te verlenen.
2.2.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting van 6 juni 2013 uiteengezet dat samen met de budgethouder wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn. Uitgangspunt is dat zorg in natura voorliggend is op het verstrekken van een PGB. Als echter komt vast te staan dat de zorg het beste door de familie kan worden gegeven, wordt naar een passende oplossing gezocht. Die oplossing zou er bijvoorbeeld in kunnen bestaan dat een deel van de zorg wordt verstrekt in de vorm van zorg in natura en een deel in de vorm van een PGB. Om te kunnen vaststellen wat de specifieke zorgbehoefte is dient wel eerst een onderzoek plaats te vinden. De afdeling Zorgtoewijzing speelt daarin een bemiddelende rol. Eiser heeft tot op heden elke medewerking geweigerd.
3.
Namens eiser is betoogd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het PGB is beëindigd en dat zorg in natura geen optie is, omdat eiser mensen buiten het eigen gezin niet vertrouwt en hij agressief reageert richting zorgverleners van buitenaf. In het verleden is een poging tot het verlenen van zorg in natura gedaan, maar deze is mislukt. Eiser heeft 24 uur per dag zorg nodig, die enkel kan worden verleend door [naam 1]. Door de beëindiging van het PGB is een ernstige financiële situatie ontstaan. Namens eiser zijn ter onderbouwing van zijn standpunt brieven van zijn behandelend psychiater en van zijn huisarts overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a tot en met m, van de Regeling Subsidies AWBZ (de Regeling), zoals die luidde ten tijde van belang, is bepaald welke verplichtingen de verzekerde worden opgelegd bij de verlening van een netto PGB. Op grond van onderdeel e legt de verzekerde door middel van invulling en ondertekening van een daartoe door het zorgkantoor toegezonden formulier verantwoording af over de besteding van het verleende PGB.
4.2.
Op grond van artikel 2.6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling, zoals die luidde ten tijde van belang, kan de verleningsbeschikking worden ingetrokken met ingang van de dag waarop de verzekerde de bij of krachtens artikel 2.6.9 opgelegde verplichtingen niet nakomt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser in 2011 niet aan zijn verantwoordingsplicht heeft voldaan en dat het bestreden besluit, onder verwijzing naar de beslissing op bezwaar van 19 juli 2012, voorzien is van een deugdelijke motivering. Vaststaat dat eiser het verantwoordingsformulier niet naar waarheid heeft ingevuld. Eiser heeft in eerste instantie aangegeven dat [naam 1] 70 uur per week zorg had verleend. Toen verweerder eiser erop wees dat [naam 1] op grond van de Arbeidstijdenwet maximaal 40 uur per week zorg mocht verlenen op basis van het PGB, heeft eiser verklaard dat de resterende 30 uur zorg is verleend door [naam 2]. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [naam 2] daadwerkelijk AWBZ-zorg aan eiser heeft verleend, nu in het dossier juiste kwitanties, declaratieformulieren, rekeningafschriften en een omschrijving van de geleverde zorg ontbreken. Voorts blijkt uit de door verweerder in de beroepsprocedure in het geding gebrachte stukken dat [naam 1] en [naam 2] op dezelfde tijdstippen zorg hebben verleend aan meerdere budgethouders.
4.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot beëindiging van het PGB gebruik heeft kunnen maken. Niet in geschil is dat eiser op grond van zijn indicatie recht heeft op zorg. Het enkele feit dat eiser geen zorg in natura wenst te ontvangen maakt niet dat verweerder hem toch een PGB dient toe te kennen. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zorg in natura tot onaanvaardbare consequenties leidt. Het PGB is niet bedoeld als aanvulling op het gezinsinkomen, maar voor het inkopen van kwalitatief verantwoorde zorg. Met de omstandigheid dat eiser met zijn gezin door het wegvallen van het PGB in een financieel nadeliger positie komt te verkeren, behoefde verweerder dan ook geen rekening te houden. Om te kunnen vaststellen dat zorg in natura voor eiser geen adequate oplossing is, dient zijn specifieke zorgbehoefte in kaart te worden gebracht. Dit is alleen mogelijk als eiser zijn medewerking verleent aan een onderzoek door verweerder. Nu eiser tot nu toe heeft geweigerd aan een dergelijk onderzoek mee te werken, heeft verweerder niet kunnen vaststellen of er aanleiding bestaat om (een deel van) de te verlenen zorg door naaste familieleden in plaats van professionele zorgverleners te laten verlenen. De verklaringen van de psychiater en de huisarts bieden onvoldoende grondslag voor het oordeel dat thans, zonder nader onderzoek, kan worden vastgesteld dat zorg in natura onmogelijk is.
5.
Het beroep is ongegrond.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, en mr. M. G.L. de Vette en mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.