Hof Amsterdam, 24-01-2012, nr. 200.079.276/01
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8136
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-01-2012
- Magistraten
Mrs. J. Wortel, M.P. van Achterberg, E.M. Polak
- Zaaknummer
200.079.276/01
- LJN
BV8136
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8136, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑01‑2012
Uitspraak 24‑01‑2012
Mrs. J. Wortel, M.P. van Achterberg, E.M. Polak
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats] ([land]),
APPELLANT,
advocaat: mr. J.B. Vervuurt te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEÏNTIMEERDE] INVEST B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J. Hagers te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 20 december 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 29 september 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 438746 HA ZA 09-3060 gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
[appellant] heeft vijf grieven tegen het bestreden vonnis geformuleerd, (de grondslag van) zijn eis vermeerderd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] geantwoord, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd als in die memorie vermeld.
Daarna heeft [appellant] een akte genomen en producties in het geding gebracht, waarop [geïntimeerde] bij akte heeft gereageerd onder overlegging van een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.12, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Met grief 5 bestrijdt [appellant] de vaststelling onder 2.3, dat [appellant] op of rond maart 2008 het bedrag dat hij vrij beschikbaar had voor beleggingen via [geïntimeerde] heeft verhoogd tot in totaal € 3.200.000,- evenals de overweging onder 4.5 dat ‘[appellant] in maart 2008 het door [geïntimeerde] te beleggen vermogen nog heeft verhoogd met 2,2 miljoen euro’. De grief slaagt. Het voor beleggingen via [geïntimeerde] beschikbare bedrag van aanvankelijk € 1.100.000,-, is in mei 2006 verhoogd met € 500.000,-, in augustus 2006 met € 300.000,-, in september 2007 met € 300.000,- en eind februari/begin maart 2008 met € 1.000.000,-. Voor het overige bestaat over de juistheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan, aangevuld met feiten die daarnaast in hoger beroep als gesteld en niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan.
4. Beoordeling
4.1
[appellant] heeft in hoger beroep aan haar eis ook dwaling ten grondslag gelegd. Nu [geïntimeerde] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt en deze niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal het hof recht doen op de vermeerderde grondslag.
4.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1
Van 2002 tot 2007 was [appellant] in Nederland woonachtig en werkzaam als Chief Executive Officer van General Logistics Systems B.V., een onderdeel van de GLS Group. [appellant] heeft de Duitse nationaliteit.
4.2.2
[geïntimeerde] is als vergunninghoudende instelling actief op het terrein van vermogensbeheer- en advies. Zij richt zich daarbij vooral op de vermogende particulieren met ruime ervaring in beleggen. [geïntimeerde] heeft zich gespecialiseerd in beleggingen in hedgefondsen. Er kan belegd worden in een aantal door [geïntimeerde] opgerichte fondsen, de Sinanofondsen. Deze fondsen zijn zogenaamde ‘funds of hedge funds’, hetgeen inhoudt dat zij beleggen in een verzameling van hedgefondsen. Daarnaast kan belegd worden in specifieke hedgefondsen.
4.2.3
Op of omstreeks 3 november 2005 heeft [appellant] met [geïntimeerde] een vermogensbeheerovereenkomst gesloten. Op de vermogensbeheerovereenkomst zijn de door [geïntimeerde] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing verklaard. Bij de vermogensbeheerovereenkomst behoort een aantal bijlagen, waaronder een bijlage ‘Inventarisatie document’. Deze bijlage bevat een aantal ingevulde vragen op basis waarvan [geïntimeerde] het risicoprofiel van [appellant] heeft bepaald op Profiel 3. Profiel 3 staat voor een beleggingsportefeuille met een samenstelling van 15% aandelen, 10% obligaties, 30% cash en 45% alternatieve investeringen. Het bedrag dat [appellant] vrij beschikbaar had voor beleggingen via [geïntimeerde] bedroeg aanvankelijk € 1.100.000,-. Eind februari/begin maart 2008 bedroeg het beschikbare bedrag € 3.200.000,-.
4.2.4
Op 20 september 2008 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] verzocht zijn gehele portefeuille te liquideren. De liquidatie van de portefeuille liep vertraging op nu als gevolg van de financiële crisis door een aantal hedgefondsen waarin belegd was de termijn van inkoop respectievelijk de terugbetaling van deelnemingsrechten, die tot dan toe 30 tot 90 dagen bedroeg, was opgeschort tot in sommige gevallen maximaal 3 jaar. Op advies van [geïntimeerde] zijn de deelnemingsrechten in die hedgefondsen met instemming van [appellant] ingebracht in twee Sinanofondsen, het Sinano Medium Volatility en het Sinano Low Volatility.
4.2.5
Bij brief van 3 juli 2009 wordt namens [appellant] de vermogensbeheerovereenkomst per 1 augustus 2009 beëindigd.
4.3
[appellant] heeft een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde]. De in hoger beroep vermeerderde vordering strekt, kort gezegd, primair tot verklaring voor recht dat de vermogensbeheerovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling alsmede tot (gedeeltelijke) vernietiging van de vermogensbeheerovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 592.266,71, met rente en nakosten, en subsidiair tot verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de vermogensbeheerovereenkomst en/of onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, alsmede tot vernietiging van de artikelen 16 en 18 Algemene Voorwaarden op grond van artikel 6:233 sub b BW dan wel artikel 6:233 sub a BW althans tot ontzegging van het beroep van [geïntimeerde] op die bepalingen en tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 918.644,90, met rente en nakosten. [appellant] heeft in eerste aanleg veroordeling tot betaling van € 1.695.000,- gevorderd. [appellant] heeft de primaire vordering voor het eerst in hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de (subsidiaire) vorderingen van [appellant] afgewezen.
4.4
[appellant] heeft in hoger beroep aan zijn eis ook dwaling ten grondslag gelegd. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] hem pas op 4 november 2008 telefonisch heeft meegedeeld dat een aantal hedgefondsen waarin [geïntimeerde] voor [appellant] had belegd, de inkoop respectievelijk de terugbetaling van deelnemingsrechten voor een langere periode had opgeschort. Voorts informeerde [geïntimeerde] [appellant] pas op 20 september 2008 dat hedgefondsen een inkooptermijn van tussen de 30 en 90 dagen hanteren. [appellant] verkreeg door deze mededelingen van [geïntimeerde] voor het eerst wetenschap van
- (i)
de lengte van de werkelijke termijn waarbinnen zijn deelnemingsrechten in hedgefondsen zouden worden ingekocht (30 tot 90 dagen) en
- (ii)
de mogelijkheid van opschorting van inkoopverzoeken c.q. uitbetalingen daarvan door de beheerders van hedgefondsen.
[appellant] verkeerde voordien in de onjuiste veronderstelling dat hij zijn deelnemingsrechten op elk moment en binnen een korte termijn kon vervreemden ter beperking van beleggingsverliezen bij eventuele dalende koersen. Had [appellant] geweten dat de verkoop van het merendeel van de beleggingen in zijn portefeuille, anders dan een portefeuille die voor het overgrote deel uit beursgenoteerde effecten bestaat, in het gunstigste geval enkele maanden zou duren, dan had hij de vermogensbeheerovereenkomst niet gesloten, althans niet onder dezelfde condities, aldus [appellant]. Dienaangaande geldt het volgende.
Inkooptermijn van 30 tot 90 dagen
4.5
Teneinde te voorkomen dat [appellant] de vermogensbeheerovereenkomst onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken zou aangaan, mocht van hem worden verwacht dat hij zich redelijke inspanningen getroostte om het bepaalde in de vermogensbeheerovereenkomst en daaruit voor hem voortvloeiende risico's te begrijpen, in ieder geval door zorgvuldig kennis te nemen van de inhoud van de vermogensbeheerovereenkomst met bijlage(n) en de toepasselijke algemene voorwaarden. Indien die stukken onduidelijkheden bevatten, mocht van hem worden verlangd daarover vragen te stellen. Dat lag in zijn geval des te meer voor de hand, nu [appellant] stelt, hetgeen [geïntimeerde] overigens betwist, dat hij de Nederlandse taal niet beheerste.
4.6
Bij de vermogensbeheerovereenkomst behoort ook een door [appellant] getekende bijlage ‘Risico's van effecten’, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
‘Alternatieve Investeringen:
Alternatieve investeringen (AI) zijn er in allerlei soorten en vormen. Variërend van onroerend goed, Hedgefondsen tot en met Private Equity. Een kenmerk van al deze beleggingsvormen is dat ze een karakter hebben die ongelijk is aan die van de aandelen- en obligatiemarkt. Het kan dus zijn dat deze beleggingen dalen als de eerder genoemde markten stijgen. En vice versa. Dit kenmerk is uitermate geschikt om het algehele risico in de portefeuille te verlagen.
De risico's van beleggingen in deze vormen kunnen enerzijds liggen in de enigszins beperkte liquiditeit, anderzijds kunnen er ook risico's liggen in het feit dat er vaak gebruik wordt gemaakt van een ‘leverage’ ofwel hefboomwerking. Een stijging kan versneld werken, een daling in negatieve gevallen ook.’
In de aangehaalde tekst wordt gewezen op de enigszins beperkte liquiditeit van (onder meer) hedgefondsen. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] daarover vragen aan [geïntimeerde] heeft gesteld. Daarnaast heeft [I.O.] van [geïntimeerde] op 12 maart 2010, tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg, verklaard, zo blijkt uit het proces-verbaal: ‘De heer [appellant] was ervan op de hoogte dat de redemptions (de termijn van inkoop participaties door betreffende hedge funds) 1 tot 3 maanden was. Die termijn staat altijd op de fact sheets die door hem zijn getekend.’ [appellant] heeft de verklaring van [I.O.] niet gemotiveerd betwist. Voorts mocht van [appellant] verwacht worden dat hij zorgvuldig kennis nam van de inhoud van de in de Engelse taal luidende fact sheets, te meer daar [appellant] in zijn aan [I.O.] gerichte brief van 11 november 2008 schrijft: ‘Anlässlich der Investitionsphase haben Sie sogenannte Fact Sheets übermittelt, aus denen die Entwicklung der Vergangenheit hervorging und die wesentlichen Terms & Conditions der zu erwerbenden Fonds aufgelistet waren.’ Een en ander betekent dat [geïntimeerde] [appellant] niet, zoals hij stelt, pas eind september 2008 over de inkooptermijn van 30 tot 90 dagen heeft geïnformeerd, maar reeds vanaf november 2005 door het verstrekken van de fact sheets. Nu [appellant] niet eerder dan in december 2010 (in de appeldagvaarding) een beroep op dwaling heeft gedaan, is op grond van het bepaalde in artikel 3:52 lid 1 onder c BW de rechtvordering tot vernietiging van de vermogensbeheerovereenkomst verjaard.
Verlenging/opschorting van inkooptermijn
4.7
[appellant] erkent dat [geïntimeerde] de wereldwijde kredietcrisis ten tijde van het sluiten van de vermogensbeheerovereenkomst niet heeft kunnen voorzien. Vast staat dat als gevolg van die onvoorzienbare omstandigheid de beheerders van een groot aantal hedgefondsen de normale inkooptermijn hebben verlengd dan wel opgeschort. Gezien die uitzonderlijke omstandigheid behoefde [geïntimeerde] bij het sluiten van de vermogensbeheerovereenkomst met die verlenging dan wel opschorting geen rekening te houden. Bijgevolg rustte op [geïntimeerde] niet de verplichting [appellant] over de mogelijkheid van verlenging en/of opschorting van die termijn in te lichten. Er is derhalve geen sprake van dwaling in de zin van het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 onder a en b BW en evenmin van wederzijdse dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 onder c BW.
4.8
Uit het bovenstaande volgt dat de vermogensbeheerovereenkomst niet onder invloed van dwaling tot stand is gekomen dan wel dat het beroep op dwaling is verjaard.
4.9
Grief 1 strekt ten betoge dat [geïntimeerde] [appellant] onvoldoende heeft geïnformeerd over en gewaarschuwd voor de (kenmerkende) risico's van het beleggen in hedgefondsen.
4.10
[appellant] noemt als kenmerkende risico's van beleggingen in hedgefondsen
- (i)
dat zij doorgaans niet onder toezicht vallen van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) of van een buitenlandse toezichthouder,
- (ii)
dat hedgefondsen een inkooptermijn van 30 tot 90 dagen hanteren en
- (iii)
dat hedgefondsen de inkooptermijn kunnen opschorten.
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] op grond van de op haar rustende bijzonder zorgplicht hem had moet informeren over en waarschuwen voor de kenmerkende risico's. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft [appellant] op grond van onvolledige informatie ‘ingestemd’ met de beleggingsvoorstellen van [geïntimeerde].
4.11
Wat betreft het onder
- (i)
genoemde kenmerkende risico licht [appellant] niet toe welke schade hij heeft geleden als gevolg van het ontbreken van genoemd toezicht op de hedgefondsen waarin werd belegd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Wat betreft het onder
- (ii)
genoemde risico geldt het volgende. In het onder 4.6 aangehaalde gedeelte van de bij de vermogensbeheerovereenkomst behorende bijlage ‘Risico's van effecten’ wordt gewezen op de enigszins beperkte liquiditeit van (onder meer) hedgefondsen. Onder 4.6 is reeds overwogen dat in de door [geïntimeerde] aan [appellant] verstrekte en door hem getekende fact sheets van de hedgefondsen waarin [geïntimeerde] voor [appellant] belegde een inkooptermijn van 30 tot 90 dagen is opgenomen. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat voor [appellant] duidelijk moet zijn geweest dat deelnemingsrechten in hedgefondsen minder liquide zijn dan beursgenoteerde aandelen. Wat betreft het onder
- (iii)
genoemde kenmerkende risico van opschorting van de inkooptermijnen is van belang dat [geïntimeerde] dat probleem heeft opgelost door de desbetreffende deelnemingsrechten in te brengen in twee Sinanofondsen.
Aldus is voorkomen dat de liquidatie van de beleggingsportefeuille van [appellant] werd bemoeilijkt door de opschorting van inkooptermijnen. Voorts is onvoldoende gesteld of gebleken dat [appellant] door de inbreng in de Sinanofondsen schade heeft geleden. Uit het vorenstaande volgt dat wat betreft de kenmerkende risico's, anders dan [appellant] stelt, niet gezegd kan worden dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende informatie- en waarschuwingsplicht. De grief faalt.
4.12
Met grief 2 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank in het bestreden vonnis onder 4.5 dat niet valt in te zien waarom en op grond waarvan de beleggingsportefeuille niet passend was. [geïntimeerde] had zich vanwege de discrepantie tussen enerzijds de lage risicobereidheid van [appellant] en anderzijds een rendementsverwachting van 10% per jaar, nader dienen te verdiepen in de risicobereidheid van [appellant]. Haar zou dan zijn gebleken dat [appellant] een beperkte risicobereidheid had. Voorts waren de beleggingsvoorstellen van [geïntimeerde] niet in overeenstemming met Profiel 3, aldus nog steeds [appellant]. Dienaangaande geldt het volgende.
4.13
Vanaf het begin van de vermogensbeheerrelatie in november 2005 heeft [geïntimeerde] het overgrote deel van het beschikbare vermogen voor [appellant] belegd in hedgefondsen. In het beleggingsvoorstel van [geïntimeerde] van 3 november 2005 (productie 13 bij inleidende dagvaarding) dat [appellant] voor akkoord heeft getekend, stelde [geïntimeerde] voor (van het beschikbare vermogen van € 1,1 miljoen) € 1,0 miljoen in elf met namen genoemde hedgefondsen te beleggen. Ook de latere stortingen van in totaal € 2,1 miljoen zijn met toestemming van [appellant] belegd in hedgefondsen. De toestemming van [appellant] was steeds nodig, omdat in de vermogensbeheerovereenkomst [appellant] geen volmacht aan [geïntimeerde] heeft verleend voor het in zijn naam verrichten van aan- en verkooporders. [geïntimeerde] heeft [appellant] steeds op de hoogte gehouden van zijn beleggingen door het toesturen van zogenoemde ‘statements’. [appellant] heeft in vier jaar tijd 64 ‘statements’ ontvangen. Voorts staat vast dat [appellant] het verloop van zijn portefeuille ‘on line’ bij Theodoor Gilissen volgde en dat hij de portefeuille op reguliere basis met [I.O.] en [R.B.] van [geïntimeerde] besprak. Tijdens die besprekingen werden, indien [appellant] dat vroeg, ook de statements toegelicht en werd aanvullende informatie over het verloop van de beleggingen verstrekt. Ook staat als onvoldoende betwist vast dat een bedrag van € 300.000,- dat aanvankelijk was belegd in aandelen op verzoek van [appellant] alsnog is belegd in hedgefondsen. In het door [appellant] ondertekende ‘Inventarisatie document’ was vastgelegd dat [appellant] was ingedeeld in Profiel 3 en welk beleggingsbeleid daarbij hoorde, zodat (ook) [appellant] wist welke ‘beleggingsrestricties’ voor hem golden. Voorts heeft [geïntimeerde] onbetwist gesteld dat alle hedgefondsen waarin voor [appellant] werd belegd voorafgaand daaraan met hem zijn doorgenomen, evenals de strategie achter de beleggingen. Onder de geschetste omstandigheden mocht [geïntimeerde] er redelijkerwijs van uitgaan dat [appellant] ermee instemde dat het betrokken vermogen (vrijwel) geheel werd belegd in hedgefondsen en dat dit overeenstemde met de bedoelingen van [appellant]. [appellant] kan zich daarom achteraf niet erop beroepen dat de samenstelling van de portefeuille niet in overeenstemming was met zijn risicobereidheid en afweek van zijn risicoprofiel.
4.14
Met grief 3 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank in het bestreden vonnis onder 4.4 dat in het midden kan blijven of [appellant] ervaring had met beleggen. [appellant] betoogt dat de rechtbank had moeten beoordelen of [appellant] beschikte over beleggingskennis waardoor hij zich bewust was van de aan zijn beleggingen in hedgefondsen verbonden (kenmerkende) risico's. De grief faalt.
4.15
Ten tijde van het aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst belegde [appellant] dan wel had [appellant] belegd in onroerend goed in Duitsland, in Duitse scheepvaart c.v.'s en op basis van vermogensbeheer in aandelen bij ABN AMRO Bank, Merrill Lynch en Julius Bear, hetgeen bij ([I.O.] van) [geïntimeerde] bekend was. In 2001 had [appellant] aan den lijve ondervonden dat effecten (aanzienlijk) in waarde kunnen dalen. [appellant] had derhalve ten tijde van het aangaan van de vermogensbeheerovereenkomst relevante ervaring met beleggingen opgedaan. Daaruit volgt dat vraag 2 ‘Heeft u ervaring met beleggen?’ van het ‘Cliëntenprofiel’ met de omcirkeling van ‘a. Nee, ik heb nooit belegd’ niet correct is ingevuld. Voorts bekleedde [appellant] een hoge functie, Chief Executive Officer, bij General Logistics Systems B.V.; zijn bruto jaarinkomen bedroeg ruim € 1,1 miljoen. Niet alleen op grond van zijn zojuist genoemde ervaring als belegger maar ook op grond van zijn (top)functie en het daaraan te relateren denkniveau moet [appellant] in staat worden geacht zijn beleggingen in hedgefondsen en de daaraan verbonden risico's te overzien en te begrijpen. In dat verband is nog van belang dat [appellant] de beschikking had over de fact sheets van de hedgefondsen waarin [geïntimeerde] voor [appellant] belegde. Die fact sheets bevatten in de woorden van [appellant] ‘die wesentlichen Terms & Conditions der zu erwerbenden Fonds’. Voorts werd [appellant], zo volgt uit hetgeen onder 4.13 is overwogen, steeds uitvoerig geïnformeerd over de beleggingen, zowel voordat in een bepaald hedgefonds werd belegd als gedurende de tijd dat in daarin werd belegd.
4.16
Met grief 4 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank in het bestreden vonnis onder 4.5 dat tot de zomer van 2008 het door [geïntimeerde] gevoerde vermogensbeheer niet op bezwaren van [appellant] stuitte. [appellant] betoogt dat hij weldegelijk eerder dan de zomer van 2008 bij [geïntimeerde] heeft geklaagd over de wijze waarop [geïntimeerde] de vermogensbeheerovereenkomst uitvoerde, in het bijzonder over het gebrek aan transparantie van de verstrekte informatie. Voorts betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vermogensbeheerder, omdat
- (1)
[geïntimeerde] de toegezegde Engelse vertaling van de vermogensbeheerovereenkomst niet aan [appellant] heeft verstrekt;
- (2)
[geïntimeerde] geen transparante en begrijpelijke informatie met betrekking tot zijn beleggingsportefeuille aan [appellant] heeft verstrekt;
- (3)
[geïntimeerde] [appellant] onvoldoende heeft geïnformeerd over de in zijn naam gesloten valuta forwardcontracten waarop [appellant] substantiële verliezen heeft geleden;
- (4)
[geïntimeerde] [appellant] niet heeft geïnformeerd over de bij haar als beheerder van de Sinanofondsen bestaande belangenconflicten;
- (5)
[geïntimeerde] [appellant] niet correct en volledig heeft geïnformeerd over de omslachtige inkoopregeling van de twee Sinanofondsen en
- (6)
[geïntimeerde] onvoldoende zorg heeft betracht om [appellant]s inkoopverzoeken ten aanzien van deze twee Sinanofondsen tijdig af te handelen.
4.17
Wat betreft het onder (1) genoemde verwijt licht [appellant] niet toe in hoeverre de uitlatingen die [I.O.] en [S.K.] tijdens het gesprek op 3 november 2005 hebben gedaan en waarop [appellant], zo schrijft hij in zijn gespreksnotitie van dezelfde datum, heeft vertrouwd, verschillen van hetgeen is vastgelegd in de vermogensbeheerovereenkomst en wat in dat verband de meerwaarde van de Engelse vertaling zou zijn geweest. Ten aanzien van het onder (2) genoemde verwijt heeft [appellant] tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg verklaard dat de overzichten van de beleggingsportefeuille alleen een totaalbedrag gaven en dat hij separaat van [I.O.] inzicht in de totstandkoming van dat bedrag kreeg. In het licht van die verklaring heeft [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerde] geen transparante en begrijpelijke informatie aan [appellant] heeft verstrekt, mede gezien de onder 4.13 vastgestelde feiten, onvoldoende toegelicht en gaat het hof daaraan voorbij. Het onder (3) genoemde verwijt inzake valuta forwardcontracten licht [appellant] niet nader toe, zodat het hof ook daaraan als onvoldoende toegelicht voorbij moet gaan. Aan de onder (4), (5) en (6) genoemde verwijten die alle betrekking hebben op de Sinanofondsen, gaat het hof voorbij omdat onvoldoende gesteld of gebleken is dat [appellant] door die tekortkomingen, aannemende dat deze vast zouden komen te staan, schade heeft geleden.
4.18
Verder stelt [appellant] dat [geïntimeerde], in strijd met zijn uitdrukkelijke instructie van 18 september 2008 tot onmiddellijke liquidatie van zijn portefeuille, in februari 2009 nog deelnemingsrechten in een drietal hedgefondsen heeft aangekocht voor een totaal bedrag van € 154.727,32. Nu [geïntimeerde] genoemde stelling gemotiveerd betwist en [appellant] ter zake geen bewijs heeft aangeboden, is hetgeen [appellant] stelt niet komen vast te staan. Bovendien blijkt uit het rapport van Ernst & Young Advisory B.V. van 9 december 2010 (productie 36 bij memorie van grieven) waarnaar [appellant] verwijst, dat genoemde deelnemingsrechten zijn ingebracht in één van de Sinanofondsen en op 23 juni 2010 zijn verkocht. Dat [appellant] door de gestelde aankopen schade heeft geleden volgt daaruit niet. Uit het vorenstaande volgt dat de vierde grief faalt.
4.19
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. Tot en met 31 december 2007 is, zo volgt uit de som van de eerste negen bedragen in de laatste kolom ‘Netto waardeverandering’ van het in de conclusie van antwoord onder 21 gegeven cijfermatige overzicht van het portefeuilleverloop, de portefeuille € 543.025,- in waarde gestegen. In 2008 is de portefeuille in totaal € 1.124.368,- in waarde gedaald, hetgeen neerkomt op een verlies van 30%, uitgaande van de waarde van de portefeuille op 31 december 2007, € 2.743.024,-, vermeerderd met de storting van € 1.000.000,- in februari/maart 2008. In het licht van het feit dat de AEX in 2008 als gevolg van de wereldwijde kredietcrisis een verlies kende van 52% is onvoldoende gesteld of gebleken dat, indien het bedrag van € 3,2 miljoen was belegd in liquide beursgenoteerde aandelen, het verlies geringer zou zijn geweest dan 30%.
4.20
Gezien het voorgaande heeft [geïntimeerde] geen belang bij de behandeling van hetgeen zij verder nog heeft aangevoerd.
4.21
[appellant] heeft geen — voldoende concrete — feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beoordeling kunnen leiden. Aan zijn bewijsaanbod komt derhalve geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat dit aanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
5. Slotsom en kosten
Grief 5 slaagt, maar leidt niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. De overige grieven falen en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding, zoals [geïntimeerde] verzoekt, bij de proceskostenveroordeling rekening te houden met artikel 21 Rv, reeds niet omdat [geïntimeerde] niet toelicht welke stellingen van [appellant] volgens haar in strijd zouden zijn met de bewijsstukken.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 4.650,- aan verschotten en € 3.895,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 februari 2012 tot de dag der voldoening;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Wortel, M.P. van Achterberg en E.M. Polak en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 januari 2012 door de rolraadsheer.