Hof 's-Hertogenbosch, 10-02-2021, nr. 20-002820-19
ECLI:NL:GHSHE:2021:454
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
10-02-2021
- Zaaknummer
20-002820-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:454, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1826
Uitspraak 10‑02‑2021
Inhoudsindicatie
gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-002820-19
Uitspraak : 10 februari 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, van 26 augustus 2019, parketnummer 02-800355-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-001214-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [straatnaam 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘mishandeling’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uur subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot een bedrag van € 150,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in de vordering ter zake van het overige gedeelte van de immateriële schade en de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard. De politierechter heeft voorts de tenuitvoerlegging gelast van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 13 oktober 2015, gewezen onder parketnummer 20-001214-14, te weten een taakstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tot slot heeft de politierechter het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met aanvulling van gronden en met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd de immateriële schade, conform de beslissing van de politierechter, toe te wijzen tot een bedrag van € 150,00 en ten aanzien van de materiële schade de gevorderde schadepost van de schoenen toe te wijzen, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Voorts heeft de advocaat-generaal oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Namens de verdachte is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Subsidiair is vrijspraak bepleit en meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair bepleit dat deze afgewezen zal worden en subsidiair bepleit dat daarop wordt beslist conform de beslissing van de politierechter. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de verdediging afwijzing bepleit, omdat tenuitvoerlegging niet meer opportuun zou zijn.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2018 te Middelburg [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) aan de pols(en) en/of de kraag vast te pakken/grijpen en/of (vervolgens) op de grond te werpen/gooien en/of (met kracht) in een houdgreep te nemen en/of de arm(en) van die [slachtoffer] (vast) te klemmen/pakken en/of aan die arm(en) te trekken en/of die [slachtoffer] over de straat/grond te sleuren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging betoogd dat het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is geweest van tunnelvisie aan de zijde van de opsporingsambtenaren. Zij zijn direct uitgegaan van het verhaal van de aangever zonder onderzoek te doen naar de visie van de verdachte. Zo heeft het politieverhoor van de verdachte niet op de juiste wijze plaatsgevonden. Tijdens het verhoor zijn namelijk enkel citaten uit de aangifte aan de verdachte voorgelegd zonder open te vragen naar zijn visie op de zaak. Het recht op een eerlijk proces is de verdachte ontnomen. Voorts is er volgens de verdediging sprake geweest van een disproportionele inzet van bevoegdheden nu verdachte een maand na het incident is aangehouden en vervolgens drie dagen in voorarrest heeft moeten doorbrengen.
De verdediging is dan ook van oordeel dat de gestelde tunnelvisie van de politie een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek oplevert. Om die reden is het recht op een eerlijk proces geschonden en dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Het hof stelt voorop dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie slechts in uitzonderlijke situaties aan de orde kan zijn. Er moet sprake zijn van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Aanwijzingen dat er sprake zou zijn van een dergelijk vormverzuim zijn het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken. Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] wegens mishandeling is door de politie een opsporingsonderzoek ingesteld. In dit onderzoek is de verdachte gehoord en heeft hij de gelegenheid gekregen over de gebeurtenis een verklaring af te leggen en te reageren op hetgeen door de aangever is verklaard. Voorts heeft de verdachte op 28 mei 2018 ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring afgelegd.
Daarna zijn op verzoek van de verdediging voorafgaand aan de behandeling van de zaak door de politierechter door de rechter-commissaris verschillende getuigen gehoord, te weten aangever [slachtoffer] , (oog)getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De verdachte heeft bij de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg ook een verklaring afgelegd. Het verwijt dat tijdens het opsporingsonderzoek bij de politie sprake is geweest van tunnelvisie acht het hof niet aannemelijk geworden. Voorts is het hof niet gebleken dat de inzet van dwangmiddelen jegens de verdachte onrechtmatig is geweest.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verwerpt het verweer.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2018 te Middelburg [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) aan de polsen vast te pakken en de arm(en) van die [slachtoffer] vast te pakken en die [slachtoffer] over de straat te sleuren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal met documentcode PL2000-2018094019 van de eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Walcheren, gesloten 3 juni 2018 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 45).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal van aangifte met bijlagen d.d. 26 april 2018, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [slachtoffer] (pagina’s 6-14):
(pagina 6)
Ik doe aangifte van mishandeling die plaatsvond op de [straatnaam 1] te Middelburg op 25 april 2018 te 19:05 uur.
Gisteren (het hof begrijpt: 25 april 2018) ben ik omstreeks 19.00 uur gaan lopen vanaf mijn woning. Ik liep via [straatnaam 2] naar de [straatnaam 1] . Ik liep voorbij de eerste woning op de hoek. Ik zag voor de woning een voor mij onbekende man midden op de stoep staan. Ik vond zijn houding vreemd. Ik zag dat er een ladder tegen de garage aanstond. Ik zag dat de garage tegen het huis aangebouwd was.
Ik ben gewoon doorgelopen en dacht verder na over de combinatie van de man en de ladder. Halverwege de [straatnaam 1] besloot ik terug te lopen om de situatie nogmaals in ogenschouw te nemen. Ik zag dat de man die op de stoep stond zich naar mij toedraaide. Ik was voornemens om een simpele vraag te stellen, bijvoorbeeld wat hij daar zocht, of ik hem kon helpen.
(pagina 7)
Ik kreeg echter niet de kans om mijn vragen te stellen. Ik hoorde dat de man met stemverheffing tegen mij sprak. Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat ik een inbreker was.
Ik zag en voelde dat ik door de man vastgepakt werd aan mijn polsen. Ik kwam met mijn rechterknie op de grond terecht, ik voelde pijn aan mijn knie. Ik probeerde op te staan, dat lukte. Ik zette het daarop op een lopen. Ik hoorde dat de man achter mij aan rende. Enkele 10-tallen meters later werd ik ingehaald door de man. Ik weet niet precies hoe, maar de man gebruikte een of andere houdgreep waardoor hij bijna mijn armen brak. Ik kwam weer op de grond terecht.
Op dat moment zag ik dat er een man kwam aanfietsen. Ik zag dat de man op de fiets stopte. Ik sprak de man op de fiets aan. Gelijk nadat de man op de fiets weg was, voelde ik dat ik weer werd vastgepakt door de man die mij aanviel. Ik zag en voelde dat ik aan mijn armen werd getrokken. Ik lag op dat moment op straat. Ik zag en voelde dat ik over de straat werd gesleurd. Ik zag dat de man mij terug in de richting van zijn woning sleurde. Het was heel pijnlijk dat ik over de straat werd gesleurd. Ik voelde en zag dat ik over de stoep voor zijn tuin kwam. Ik zag dat ik in de tuin gesleurd werd. Ik zag dat de man mij in de richting van een tuinstoel sleepte. Ik voelde dat hij mij bij de armen pakte en mij probeerde in de stoel te zetten.
(pagina 8)
Door de val op mijn knie is mijn knie pijnlijk en ontstoken. De gewrichten en kniebanden zijn opgerekt en daardoor is er vannacht een ontsteking ontstaan.
Ik heb veel pijn ondervonden door het geweld dat op mij werd uitgeoefend.
2. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 28 november 2018, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer]:
Er stond een ladder. Ik liep door en halverwege de [straatnaam 1] wilde ik toch even checken wat er aan de hand was. In de buurt hebben wij aandacht voor elkaar. Ik zag de ladder en zag dat hij (het hof begrijpt: de verdachte) stond te kijken. De confrontatie vond plaats midden op het trottoir waar [verdachte] stond. [verdachte] begon te schreeuwen en pakte mij vast zonder enige aanleiding. Ik had nog geen woord gezegd.
Ik ben op een stoel gesleurd in de voortuin.
3. Een brief van Huisartspraktijk Dolfijn AGB code 54801 d.d. 18 juni 2018, gevoegd als bijlage 9 bij de vordering benadeelde partij, voor zover inhoudende:
Betreft: [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1950.
Bovengenoemde patiënt heeft mij geconsulteerd op 25 april 2018. Hierover schreef ik onderstaande in mijn dossier.
26.04.2018 C
S TRA: Gevallen, pijnlijke knie, kan niet lopen/komen
Gisteren in buurt aangevallen door verward persoon, politie bij geweest. Zou met knie over straat zijn gesleept.
O geen schaafwonden, re knie, dik, warm. med gewichtsspleet druk pijnlijk
Discrepantie anamnese/LO
E L15.00 (Knie symptomen/klachten)
P nsaid kortduren
26.04.2018-04.05.2018 Naproxen Tablet 500mg 15 2DIT
Met vriendelijke groet,
C.A. Greeven, huisarts
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 april 2018, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 1] (pagina’s 18-19):
(pagina 18)
Ik ben woonachtig op de [straatnaam 1] te Middelburg. Gisteren, woensdag 25 april 2018, kwam ik omstreeks 19:00 uur thuis. Ik kwam net met de auto aanrijden en parkeerde mijn auto. Mijn dochter zei tegen mij ‘er liggen twee mannen op straat’. Ik zag toen ter hoogte van de [straatnaam 1] 24 twee mannen op de stoep liggen. Toen ik goed keek zag ik dat de mannen in gevecht waren. Ik zag dat een Turkse man, een bekende uit de buurt, en volgens mij bewoner van nummer 24 genaamd [verdachte] boven op een andere onbekende man zat. Ik hoorde later dat deze ‘ [slachtoffer] ’ heette. Ik zag dat de Turkse man hem vasthield aan zijn armen. Ik zag dat de man loskwam en wegliep. Ik zag dat hij een paar stappen kon doen voordat de Turkse man weer bij hem was en hem aan zijn arm mee terug trok. Ik zag dat de man zich niet kon verweren. Ik hoorde de man om hulp roepen. Ik durfde niet tussen beiden te komen en ben naar een woning verderop gelopen. Daar heb ik de bewoner geroepen en gezegd dat er een worsteling plaatsvond en dat hij ernaartoe moest.
De man die belaagd werd was al op leeftijd.
5. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 28 november 2018, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Over het incident kan ik het volgende verklaren. Ik kwam aanrijden in mijn straat. Ik zag toen twee mannen op de grond liggen, [verdachte] en nog een meneer. Ik kende die andere meneer niet. Het incident vond plaats op de stoep. Ik zag dat [verdachte] die man vastpakte. De andere meneer wilde toen wegrennen. [verdachte] heeft de man vastgepakt en meegesleurd aan zijn arm, richting de oprit. Ik ben toen direct naar [getuige 2] gelopen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2018, opgemaakt door verbalisant D. Dingemanse, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van [getuige 2] (pagina’s 20-21):
Gisteren, woensdag 25 april 2018 omstreeks 19:00 uur, kwam er een vrouw aan de deur. Ze was overstuur en huilde. Ze zei, kan je 112 bellen, er is iemand aan het vechten. Ik ben de straat opgegaan en hoorde iemand schreeuwen: “help, help”. Ik zag een iel mannetje op de grond liggen en een andere man die er overheen stond. Ik was op afstand en liep erop af. Toen ik naderde vroeg ik aan de man die werd vastgehouden: “Hoe heet u en waar woont u”. Ik hoorde hem zeggen: “Ik heet [slachtoffer] ”. Ik zag dat de man, [verdachte] , de overbuurman, het mannetje heel stevig vasthield in zijn kraag. Ik zag dat hij hem vervolgens meesleurde naar zijn oprit. Het mannetje schreeuwde en kermde: “je hebt mij pijn gedaan”. Ik zag dat als het mannetje iets wilde zeggen, [verdachte] hem dat belette door hem omhoog te trekken. De man was volkomen weerloos.
7. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 28 november 2018, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Tot het incident kon ik goed met [verdachte] overweg. U vraagt mij hoe ik bij het incident betrokken ben geraakt. De overbuurvrouw belde aan, ze was aan het huilen. Ze vertelde dat ze [verdachte] had zien vechten met een andere man. Ik keek vanaf de stoep van mijn huis daar naartoe. Meneer [slachtoffer] riep om hulp. Toen ben ik er naartoe gelopen. Op dat moment sleurde [verdachte] hem mee naar zijn oprit aan zijn kraag. Ik ging er schreeuwend naar toe. Ik vroeg aan de man hoe hij heette en waar hij woonde. Hij zei dat hij [slachtoffer] heette en dat hij in de [straatnaam 3] woonde.
Ik heb gezien dat [verdachte] meneer [slachtoffer] vast had bij zijn kraag en zijn armen. Ik heb gezien dat hij (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) over de stoep is gesleept, een meter of 15.
Ik kende meneer [slachtoffer] niet voor dit incident.
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 mei 2018, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] , [straatnaam 1] 4334 EJ Middelburg (pagina’s 35-40);
(pagina 37)
Ik ben wel achter hem (hof: de man) aangerend.
Ik heb de man bij de armen gepakt.
(pagina 38)
Ik heb hem bij zijn bovenarm gepakt.
Ik heb de man naar beneden gedrukt.
Ik had de man even niet in het zicht, toen nam die man ineens de benen. Ik ben er toen achteraan gerend. Ik heb hem toen om de hoek weer ingehaald. Ik heb hem toen weer bij zijn arm gepakt.
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting van politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, d.d. 26 augustus 2019, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik heb hem wel vastgepakt. Ik heb aangever wel vastgehouden. Hij is daarna weggelopen. Ongeveer 30 meter verder heb ik hem vastgepakt. Ik heb hem bij zijn arm vastgepakt.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De verdediging heeft bepleit dat sprake is geweest van een burgeraanhouding door de verdachte op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering, wegens belediging en discriminatie. Dat sprake was van een burgeraanhouding volgt volgens de verdachte uit de verklaring van [getuige 2] . Zo heeft [getuige 2] verklaard dat verdachte [slachtoffer] vasthield zodat hij niet zou vluchten. Voorts blijkt dit uit het feit dat de verdachte zelf de politie heeft laten bellen. Nu de verdachte terecht is overgegaan tot een burgeraanhouding, ontvalt de wederrechtelijkheid en dient de verdachte daarom te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat de getuigenverklaringen zeer gekleurd zijn en beperkt bruikbaar zijn voor het bewijs nu het niet gaat om onafhankelijke getuigen. Volgens de verdediging is er sprake van twee getuigen die in het dagelijks leven veelvuldig met elkaar omgaan en die als een van de weinigen in de straat een probleem hebben met de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat een zogenaamde burgeraanhouding ex artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering bij ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad is toegestaan en dat een burgeraanhouding, als daarvoor een grond zou zijn, op een proportionele wijze dient plaats te vinden.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van een redelijke verdenking van een strafbaar feit waarvoor [slachtoffer] aangehouden mocht te worden. Het enkele feit dat [slachtoffer] vanaf de straat naar het huis van de verdachte kijkt, doorloopt en later terugloopt omdat hij een voor hem verdachte situatie constateert, is onvoldoende om te spreken van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit die een burgeraanhouding kan rechtvaardigen.
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever. Het hof gaat dan ook uit van deze verklaringen, welke ook ondersteund worden door de medische informatie betreffende het letsel, dat op de daaropvolgende dag door een arts is vastgesteld en door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
Aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn in eerste aanleg ook bij de rechter-commissaris gehoord en hebben hun eerdere verklaringen in grote lijnen bevestigd. Ook ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Gelet op het vorenstaande is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – indien en voor zover een het hof tot een bewezenverklaring komt – verzocht het gestelde vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te verdisconteren in de strafmaat.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer heeft daardoor pijn ondervonden en letsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het hof rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor geweldsgerelateerde delicten is veroordeeld. De verdachte liep voorts nog in een proeftijd, bij arrest van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 13 oktober 2015, onherroepelijk op 24 januari 2017, is hij veroordeeld ter zake van mishandeling tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken. Het hof heeft daarbij acht geslagen op het voortgangsverslag van de reclassering d.d. 23 juli 2019.
Nu het hof – anders dan de verdediging – niet van oordeel is dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering ziet het hof in dat verband geen aanleiding tot strafvermindering.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.024,14, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 424,14 aan materiële schade en een bedrag van € 600,- aan immateriële schade.
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven zijn gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
Bewezenverklaard is kort gezegd dat de verdachte de benadeelde partij op 25 april 2018 heeft mishandeld. De benadeelde partij heeft gesteld dat hij hierdoor materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schade
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit als bedoeld in artikel 361, tweede lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Indien daarvan sprake is komen ingevolge artikel 6:96, tweede lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht.
De gevorderde materiële schade valt uiteen in de volgende posten:
€ 13,48 aan wettelijk eigen risico
€ 260,50 aan kosten voor de fysiotherapeut
€ 44,95 aan de kosten voor hoesfolio voor de iPhone
€ 105,21 aan kosten voor een nieuw paar schoenen
Ad a.
Op basis van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij op 26 april 2018 door de huisarts Naproxen 500mg tabletten voorgeschreven heeft gekregen. Uit het declaratieoverzicht betreffende declaratie ingediend bij de zorgverlener volgt dat de ‘Naproxen tablet 500mg’ niet is vergoed en dat de benadeelde partij hiervoor zijn eigen risico heeft moeten aanspreken. Het bedrag van € 13,48 zal dan ook worden toegewezen.
Ad b.
Op basis van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij onder behandeling is geweest bij de fysiotherapeut. Ter onderbouwing is een drietal facturen overgelegd. Het hof zal de kosten vermeld op de factuur d.d. 31 juli 2018 van € 100,50 toewijzen, nu die kosten door de benadeelde partij gemaakt zijn in verband met (de gevolgen van) het bewezenverklaarde feit.
Echter, gelet op de data van de andere twee facturen, gedateerd 19 maart 2019 en 10 mei 2019, kan het hof niet zonder meer vaststellen dat die facturen nog in (voldoende) verband staan met het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel, € 160,00, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren nu het verband met het bewezenverklaarde feit niet zonder nader onderzoek is vast te stellen, en nader onderzoek in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Ad c.
Het hof zal de kosten voor het hoesfolio voor de iPhone afwijzen gelet op de vrijspraak omtrent het op de grond werpen/gooien van de benadeelde partij waarbij volgens de benadeelde partij zijn telefoon op de grond is gevallen.
Ad d.
Op basis van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat de schoenen van de benadeelde partij door het over de grond sleuren zijn beschadigd. Gelet op het feit dat de schoenen ten tijde van het bewezenverklaarde een jaar oud waren zal het hof twee derde van de gevorderde schade voor de schoenen, rekening houdend met de afschrijving, toewijzen, tot een bedrag van € 70,14. Het overige deel, een bedrag van € 35,07, zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat er immateriële schade is geleden. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 150,00. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Totale schade en (aanvangsdatum) wettelijke rente
Het hof zal de hiervoor genoemde totale schade vaststellen op een bedrag van € 334,12. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, ter zake van de immateriële schade vanaf 25 april 2018 en ter zake van de materiële schade vanaf 9 juli 2019 (de datum van het indienen van de vordering), tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 334,12. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2018 ter zake van de immateriële schade en vanaf 9 juli 2019 ter zake van de materiële schade, tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2019 tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, van 13 oktober 2015 onder parketnummer 20-001214-14 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen van oordeel, welk arrest op 24 januari 2017 onherroepelijk is geworden, dat – nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt – de gehele tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf op zijn plaats is.
Het hof ziet geen reden om de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf niet te gelasten. De verdachte was immers een gewaarschuwd man en hij wist wat de consequenties zouden zijn als hij zich gedurende de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit schuldig zou maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 334,12 (driehonderdvierendertig euro en twaalf cent) bestaande uit € 184,12 (honderdvierentachtig euro en twaalf cent) aan materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2018 ter zake van de immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019 ter zake van de materiële schade, (telkens) tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 530,02 (vijfhonderddertig euro en twee cent) bestaande uit € 80,02 (tachtig euro en twee cent) materiële schade en € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) immateriële schade af;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 334,12 (driehonderdvierendertig euro en twaalf cent) bestaande uit € 184,12 (honderdvierentachtig euro en twaalf cent) aan materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2018 ter zake van de immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019 ter zake van de materiële schade, (telkens) tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2015, parketnummer 20-001214-14, te weten van:
taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. W.T.H. Peute, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 10 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.