Het cassatieverzoekschrift is op 29 juli 2009 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
HR, 05-03-2010, nr. 09/03008
ECLI:NL:HR:2010:BK9173
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
05-03-2010
- Zaaknummer
09/03008
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BK9173
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK9173, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK9173
ECLI:NL:PHR:2010:BK9173, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK9173
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑03‑2010
5 maart 2010
Eerste Kamer
09/03008
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 27 maart 2009 gedateerd verzoekschrift heeft [verzoeker] zich gewend tot de rechtbank Arnhem en verzocht ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 mei 2009 het verzoek afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 23 juli 2009 heeft het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 maart 2010.
Conclusie 08‑01‑2010
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
Deze schuldsaneringszaak leent zich voor een verkorte conclusie.
1.1
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 25 mei 2009 is het verzoek van verzoeker tot cassatie, [verzoeker], tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het gerechtshof te Arnhem heeft [verzoeker] bij arrest van 23 juli 2009 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep op de grond dat zijn tijdig ingediende verzoekschrift geen beroepsgronden bevat en dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.
1.2
[Verzoeker] heeft onder aanvoering van twee cassatiemiddelen tijdig1. beroep in cassatie tegen dit arrest ingediend.
1.3
1.4
In de door [verzoeker] ter adstructie aangehaalde passages in zijn beroepschrift (resp. onder 2 en het petitum) is het volgende opgenomen:
‘Appellant kan zich niet verenigen met het vonnis van de rechtbank Arnhem van 25 mei 2009 en dit is de reden dat appellant dit beroepschrift indient. Het vonnis van de rechtbank dateert van 25 mei 2009 en dit beroepschrift dateert van 2 juni 2009, zodat dit beroepschrift tijdig is ingediend.
(…)
Appellant zich wendt tot het gerechtshof met het verzoek de beslissing van de rechtbank te Arnhem d.d. 25 mei 2009 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat appellant zal worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen.’
1.5
Het oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting nu in de geciteerde passages geen andere beroepsgrond is vermeld dan dat verzoeker zich niet kan verenigen met het beroepen vonnis. Niet gezegd kan worden dat aldus de bezwaren tegen het vonnis zijn uiteengezet2.. Het beroepschrift is mitsdien niet met redenen omkleed3..
1.6
Het middel bevat daarnaast de subsidiaire klacht dat [verzoeker] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard gelet op de zeer uitzonderlijke omstandigheden van het geval, te weten ‘de korte appeltermijn, en het niet beschikbaar zijn van de tekst van de benodigde stukken/overleg met de rechtzoekende/verzoeker, het niet aanwezig zijn van Tolk en Vertaaldienst en het feit dat de advocaat van [verzoeker] ervaring had met het hof Arnhem’.
De klacht, die (deels) een herhaling is van hetgeen bij het hof is betoogd en waarop het hof een gemotiveerde beslissing heeft gegeven (rov. 3.3), voldoet niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv.
1.7
1.8
Ook deze klacht is al in de procedure bij het hof aan de orde geweest. Dienaangaande heeft het hof geoordeeld (rov. 3.2) dat het enkele feit dat het hof in een andere zaak, waarin eveneens de gronden voor het beroep in het beroepschrift ontbraken, abusievelijk daaraan is voorbij gegaan en ten onrechte is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, niet betekent dat het hof deze omissie in daarop volgende soortgelijke gevallen dient voort te zetten door aan dit wettelijk vereiste niet langer de consequentie van een niet-ontvankelijkheid te verbinden. Dit oordeel is juist.
1.9
Nu beide middelen falen, dient het beroep te worden verworpen, hetgeen m.i. met toepassing van art. 81 RO kan geschieden.
2. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G