ABRvS, 13-04-2011, nr. 201009077/1/H1.
ECLI:NL:RVS:2011:BQ1029
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-04-2011
- Magistraten
Mrs. W. Konijnenbelt, P.A. Offers, C.J.M. Schuyt
- Zaaknummer
201009077/1/H1.
- LJN
BQ1029
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BQ1029, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑04‑2011
Uitspraak 13‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het dagelijks bestuur zijn besluit tot ontmanteling van een hennepkwekerij in het pand [locatie] te Rotterdam op schrift gesteld en [appellant] medegedeeld dat de kosten van deze bestuursdwang op hem zullen worden verhaald.
Mrs. W. Konijnenbelt, P.A. Offers, C.J.M. Schuyt
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2010 in zaak nr. 09/2727 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord van de gemeente Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het dagelijks bestuur zijn besluit tot ontmanteling van een hennepkwekerij in het pand [locatie] te Rotterdam op schrift gesteld en [appellant] medegedeeld dat de kosten van deze bestuursdwang op hem zullen worden verhaald.
Bij besluit van 23 juli 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2010, verzonden op 3 september 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Op 28 februari 2009 heeft het dagelijks bestuur geconstateerd dat het pand [locatie] gedeeltelijk in gebruik is ten behoeve van hennepteelt. Het heeft spoedeisende bestuursdwang uitgevoerd en de hennepkwekerij is ontmanteld.
Niet in geschil is dat [appellant] per 8 februari 2009 is geregistreerd als medehuurder van dit pand en dat hij vanaf die datum op dit adres is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
2.2.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was over te gaan tot spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hij voert aan, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010 in zaak nr. 200904109/1/H1, dat het dagelijks bestuur die bevoegdheid heeft gebaseerd op artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, terwijl een bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschrift van meer specifieke aard kan worden aangewezen op grond waarvan in afdoende mate kan worden opgetreden ter voorkoming of beëindiging van het geconstateerde gevaar, te weten artikel 1 van de Voorschriften tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling.
2.2.1.
Dit betoog mist feitelijke grondslag, omdat in het advies van de bezwaarschriftencommissie van 17 juni 2009, dat deel uitmaakt van het besluit van 23 juli 2009, niet meer artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet als grondslag van het besluit is vermeld, maar strijd met het bestemmingsplan. In dat advies is immers vermeld dat ter plaatse de woonbestemming geldt en wordt voorts gewezen op artikel 1 van de Voorschriften tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling, dat ook op het hier geldende bestemmingsplan van toepassing is.
2.2.2.
Voor zover [appellant] in dit verband betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een bevoegdheidsgebrek in een primair besluit niet krachtens artikel 6:22 van de Awb in bezwaar kan worden gepasseerd, faalt dit betoog, reeds omdat in dit geval herstel van een bevoegdheidsgebrek niet aan de orde is. Het dagelijks bestuur is ook bevoegd handhavingsbesluiten te nemen wegens strijd met artikel 1a van de Woningwet. Voorts brengen, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 juli 2004 in zaak nr. 200401584/1), de systematiek en uitgangpunten van de Awb ter zake van het beslissen op een bezwaarschrift met zich dat een primair besluit in volle omvang wordt heroverwogen en dat deze heroverweging de gelegenheid biedt fouten te herstellen. Zoals uit genoemde uitspraak volgt, kan ingevolge artikel 7:11 van de Awb in bezwaar een ander voorschrift aan een handhavingsbesluit ten grondslag worden gelegd, indien het aan de oorspronkelijke aanschrijving ten grondslag gelegde feitencomplex en de opgelegde last niet of niet te zeer worden gewijzigd. Die situatie doet zich hier voor.
2.3.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten onrechte is aangemerkt als overtreder en dat de kosten van de bestuursdwang ingevolge artikel 5:25 van de Awb derhalve niet op hem konden worden verhaald. Hij wijst er in dit verband op dat hij niet op de hoogte was of kon zijn van de hennepkwekerij, omdat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij medehuurder was geworden, feitelijk niet in het pand woonde, daarvan geen sleutel had, en zijn broer (de medehuurder) buiten zijn medeweten de woning aan derden had onderverhuurd.
2.3.1.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 oktober 2010 in zaak nr. 201000755/1/H1), dient een bestuursorgaan dat de kosten van bestuursdwang wenst te verhalen, aannemelijk te maken dat degene op wie het verhaal zoekt, als overtreder kan worden aangemerkt. Is de betrokkene de eigenaar van de woning en staat hij op het adres in kwestie ingeschreven bij de gemeentelijke bevolkingsadministratie (GBA), dan mag er in beginsel van worden uitgegaan dat de betrokkene overtreder is. Vervolgens is het aan de betrokkene om, indien daartoe aanleiding bestaat, dat uitgangspunt te weerleggen. Komt de betrokkene met feiten en omstandigheden die de aanname van overtrederschap weerleggen, dan ligt het op de weg van het bestuursorgaan daarop te reageren.
2.3.3.
In het onderhavige geval is [appellant] niet de eigenaar, maar medehuurder. Ook in dat geval mocht het dagelijks bestuur, nu [appellant] in de GBA op het adres [locatie] staat ingeschreven, er in beginsel van uitgaan dat hij overtreder is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist dat hij medehuurder van de woning was, niet alleen omdat hij in de GBA op dat adres staat ingeschreven, maar ook omdat uit de stukken is gebleken dat zowel de werkgever van [appellant] als zijn bankinstelling het adres [locatie] als postadres hebben gehanteerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur onder deze omstandigheden mocht aannemen dat [appellant] op dit adres woonachtig was, althans tot het gebruik van het pand gerechtigd was. Daarmee is hij ook verantwoordelijk voor de wijze waarop het pand daadwerkelijk werd gebruikt. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat hieraan niet afdoet dat het pand zou zijn onderverhuurd, reeds omdat ook het doen of laten gebruiken van het pand als hennepkwekerij ingevolge artikel 1 van de Voorschriften tweede verzamelherziening inzake gebruiksbepaling is verboden.
Voor zover [appellant] in dit verband betoogt dat hij niet wist, dan wel redelijkerwijs niet kon weten, dat de woning als hennepkwekerij in gebruik was, overweegt de Afdeling dat hij dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Indien [appellant] om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen elders te wonen en heeft nagelaten goede afspraken te maken met de medehuurder omtrent de mogelijkheid tot onderverhuur en het gebruik van de woning, dient dat voor zijn rekening en risico te komen.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht het dagelijks bestuur heeft gevolgd in zijn standpunt dat [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt.
2.4.
Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid de kosten op hem heeft kunnen verhalen, nu de kosten ook op de onderhuurders van de woning als overtreders konden worden verhaald.
2.4.1.
Dit betoog slaagt niet. Zoals hiervoor onder 2.3.3 is overwogen, heeft het dagelijks bestuur [appellant] terecht aangemerkt als overtreder. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb kon het dagelijks bestuur de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang derhalve op hem verhalen. Dat mogelijk ook anderen als overtreders konden worden aangemerkt doet niet af aan de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om die kosten slechts op [appellant] te verhalen. Daarbij betrekt de Afdeling tevens de omstandigheid dat de andere medehuurder naar het buitenland is vertrokken en dat de onderhuurders onvindbaar zijn gebleken voor het dagelijks bestuur. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de door het dagelijks bestuur gemaakte kosten in verband met de ontmanteling van de hennepkwekerij op [appellant] konden worden verhaald.
2.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt voorzitter
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011