Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen
Artikel 34 Verhouding tot andere rechtsinstrumenten
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2019
- Bronpublicatie:
28-06-2006, PbEU 2006, L 292 (uitgifte: 21-10-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-09-2019, PbEU 2019, L 230 (uitgifte: 06-09-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Onverminderd de toepassing daarvan in de betrekkingen tussen de staten en derde staten, treden de bepalingen van deze overeenkomst vanaf de inwerkingtreding ervan in de plaats van de overeenkomstige bepalingen van de ter zake van uitlevering toepasselijke verdragen in de betrekkingen tussen IJsland en Noorwegen, enerzijds, en de lidstaten, anderzijds:
- a)
het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957, het Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 15 oktober 1975, het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 17 maart 1978 en, voor zover het op uitlevering betrekking heeft, het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977, als gewijzigd bij het Protocol van 2003 wanneer dit in werking treedt;
- b)
titel III, hoofdstuk 4, van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen;
- c)
de Schengen gerelateerde bepalingen van de EU-overeenkomsten betreffende uitlevering van 1995 en 1996 voor zover zij in werking zijn.
2.
De staten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op het tijdstip van de sluiting van deze overeenkomst van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze verder reiken dan de doelstellingen van deze overeenkomst en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van personen tegen wie een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken. De overeenkomstsluitende partijen geven elkaar kennis van iedere overeenkomst of regeling.
3.
De staten kunnen vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten voor zover deze verder reiken dan de voorschriften van deze overeenkomst en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van personen tegen wie een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken, met name door de vaststelling van kortere dan de in artikel 20 gestelde termijnen, door uitbreiding van de in artikel 3, lid 4, vastgelegde lijst van strafbare feiten, door verdere beperking van de in de artikelen 4 en 5 bedoelde weigeringsgronden, of door verlaging van de in artikel 3, lid 1 of lid 4, bepaalde drempel.
De in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten laten in ieder geval de betrekkingen met de staten die daarbij geen partij zijn, onverlet.
Binnen drie maanden na de ondertekening daarvan geven de overeenkomstsluitende partijen elkaar ook kennis van iedere nieuwe overeenkomst of regeling als bedoeld in de eerste alinea.
4.
Voor zover de in lid 1 vermelde verdragen of overeenkomsten van toepassing zijn op buiten deze overeenkomst vallende gebiedsdelen van een staat of gebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen worden behartigd door een staat, blijven zij de betrekkingen tussen deze gebieden en gebiedsdelen en de overige staten beheersen.