CRvB, 26-06-2018, nr. 17/4879 PW
ECLI:NL:CRVB:2018:1932
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
26-06-2018
- Zaaknummer
17/4879 PW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2018:1932, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 26‑06‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Te laat bezwaar. De verzending van de besluiten staat vast. Het vermoeden van ontvangst is niet voldoende ontzenuwd.
17. 4879 PW
Datum uitspraak: 26 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juni 2017, 16/9066 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G. Evers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Namens appellant is
mr. Evers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. Groen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college de bijstand van appellant over de periode
1 september 2012 tot en met 31 mei 2013 herzien en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 7.902,18 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van
1 januari 2014 heeft het college het teruggevorderde bedrag gebruteerd en het saldo van de terugvordering per 1 januari 2014 vastgesteld op € 6.382,43. Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college appellant een boete opgelegd van € 7.910,-. Bij brief van 9 september 2016 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 19 november 2013, 1 januari 2014 en 21 januari 2014 (besluiten).
1.2.
Bij besluit van 3 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij weliswaar te laat bezwaar heeft ingediend, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat ten tijde van het verzenden van de besluiten een verbouwing heeft plaatsgevonden van zijn woning, waardoor hij de besluiten niet heeft ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Appellant betwist niet dat het college de besluiten op onderscheidenlijk 20 november 2013, 28 januari 2014 en 22 januari 2014 per post heeft verzonden naar het adres van appellant. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Indien het college de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van appellant voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient hij feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.3.
Met de enkele niet onderbouwde stelling dat ten tijde van de verzending van de besluiten door een verbouwing aan de buitenkant van de woning van appellant de brievenbus niet goed zichtbaar was en dat het niet uitgesloten is dat de postbode de brieven in de brievenbus van de buren heeft gedeponeerd, heeft appellant het vermoeden van ontvangst van dat besluit niet ontzenuwd, zoals bedoeld in 4.2. In wat appellant heeft aangevoerd is dan ook geen reden gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J. Tuit
sg