CRvB, 16-10-2013, nr. 12-3780 WW
ECLI:NL:CRVB:2013:2085
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-10-2013
- Zaaknummer
12-3780 WW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:2085, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑10‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 27a Werkloosheidswet
- Vindplaatsen
AB 2014/84 met annotatie van R. Stijnen
USZ 2013/344
Uitspraak 16‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit heeft het Uwv appellante een boete opgelegd. Volgens het Uwv is appellante te verwijten dat zij het Uwv niet correct heeft geïnformeerd over de door haar gewerkte uren en over de opgenomen en aan haar door Randstad uitbetaalde vakantie-uren. De opgelegde boete is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige ten aanzien van appellante gebleken omstandigheden.
12/3780 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van2 mei 2012, 12/1298 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.H.W. Verberne hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op een zogenoemd wijzigingsformulier WW van 27 mei 2011 heeft appellante gemeld vanaf 26 mei 2011 via een uitzendbureau te zijn gaan werken in een patroon van acht uren per dag van maandag tot en met donderdag en vier uren per dag op vrijdag. Op 9 augustus 2011 heeft appellante telefonisch aan het Uwv gemeld dat de opdracht vanuit het uitzendbureau per 15 augustus 2011 wordt beëindigd en dat zij een vakantie heeft gepland van 13 augustus 2011 tot en met 4 september 2011. Het Uwv heeft op basis van deze melding appellante bericht dat zij vanaf 15 augustus 2011 recht had op vakantie met behoud van WW-uitkering. Over de weken 33, 34 en 35 (15 augustus tot en met 4 september) van 2011 heeft Randstad Uitzendbureau B.V. (Randstad) loon aan appellante uitbetaald.
1.2. Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante met ingang van 28 februari 2011 herzien en een bedrag van € 525,70 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering van appellante teruggevorderd. Appellante heeft haar bezwaar tegen dit besluit ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 1 november 2011 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd van € 52,-. Bij besluit van 6 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 november 2011 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is appellante te verwijten dat zij het Uwv niet correct heeft geïnformeerd over de door haar gewerkte uren en over de opgenomen en aan haar door Randstad uitbetaalde vakantieuren.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank staat met de intrekking van het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2011 in rechte vast dat appellante het Uwv niet juist heeft geïnformeerd over haar werkzaamheden voor Randstad. Nu de schending van de inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW appellante kan worden verweten heeft het Uwv de boete van € 52,- terecht opgelegd. De rechtbank heeft deze boete als niet onevenredig beoordeeld. Van verminderde verwijtbaarheid of van dringende redenen op grond waarvan het Uwv van het opleggen van de boete had moeten afzien, is de rechtbank niet gebleken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat in haar geval in het geheel niet van verwijtbaarheid kan worden gesproken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding zijn de volgende bepalingen van de WW en het Boetebesluit socialezekerheidswetten, zoals deze golden ten tijde in geding, van belang:
Artikel 25
De werknemer is verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op de uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. (…)
Artikel 27a
1.
Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste € 2.269,- ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25 van deze wet.
2.
Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van een verplichting als bedoeld in artikel 25 van deze wet indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
3.
Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. (…)
5.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 2
1.
De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 52,- wordt vastgesteld. (…)
4.2.
Met de intrekking van het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2011 zijn de herziening en de hoogte van het teruggevorderde bedrag in rechte onaantastbaar geworden, maar niet de feiten die daaraan ten grondslag zijn gelegd. In het kader van de oplegging van de boete kunnen die feiten, de gestelde overtreding van de inlichtingenplicht en het door appellante gestelde ontbreken van verwijtbaarheid in volle omvang worden beoordeeld. Behalve dat sprake moet zijn van een verwijtbare overtreding van de inlichtingenplicht, is ook vereist dat appellante daarvan subjectief een verwijt kan worden gemaakt. Bovendien zal de boete moeten worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij geldt dat de bestuursrechter niet, zoals de rechtbank heeft gedaan, beoordeelt of de opgelegde boete niet onevenredig is, maar zonder terughoudendheid toetst of het boetebesluit voldoet aan de genoemde eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie (zie onder meer CRvB 11 maart 2009, LJN BH7780, en CRvB 27 mei 2010, LJN BM5914).
4.3.
Appellante heeft niet gemeld dat zij in de week van 28 februari tot en met 6 maart 2011 tweeëneenhalf uur heeft gewerkt. Op het wijzigingsformulier van (vrijdag) 27 mei 2011 heeft zij niet vermeld dat zij op die vrijdag één uur extra (vijf in plaats van de opgegeven vier uren) heeft gewerkt. Ten slotte heeft zij niet de uitbetaling van loon aan haar door Randstad gemeld over de periode van 15 augustus tot en met 4 september 2011. Op grond van deze feiten staat vast dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft overtreden.
4.4.
Het Uwv heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat appellante van deze overtreding ook subjectief een verwijt kan worden gemaakt en in dat verband verwezen naar de brochure “Een WW-uitkering en nu?” en naar zijn besluit van 14 januari 2011, waarin appellante is geïnformeerd over haar verplichting dat zij elke wijziging in haar situatie of inkomen aan het Uwv moet doorgeven. Dit standpunt wordt onderschreven. De beroepsgrond dat de rechtbank heeft miskend dat van verwijtbaarheid in het geheel geen sprake is, slaagt dus niet. Evenmin is in dit geval sprake van verminderde verwijtbaarheid. Het Uwv was verplicht appellante een boete op te leggen.
4.5.
De opgelegde boete van € 52,- is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige ten aanzien van appellante gebleken omstandigheden.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
IvR