Einde inhoudsopgave
Wet vervoer over zee
Artikel 16
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1994
- Bronpublicatie:
04-06-1992, Stb. 1992, 422 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 22061 Overheid.nl: 22061)
- Inwerkingtreding
01-01-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-1993, Stb. 1993, 693 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Onze Minister verleent een vergunning als bedoeld in artikel 12, eerste lid, indien naar zijn oordeel:
- a.
het vervoer waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet zal leiden tot overcapaciteit op de betreffende zeevervoermarkt en
- b.
het vervoer waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet zal geschieden tegen zodanig lage vervoertarieven of overige vervoercondities, dat deelneming aan het vervoer op de betreffende zeevervoermarkt voor andere betrokken scheepvaartondernemingen ernstig in gevaar kan worden gebracht en
- c.
het vervoer waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, niet zal worden uitgevoerd tegen zodanig hoge vervoertarieven of overige vervoercondities, dat daardoor de belangen van de verladers ernstig in gevaar kunnen worden gebracht en
- d.
andere, bij een maatregel als bedoeld in artikel 12, eerste lid, bepaalde omstandigheden afwezig zijn.
2.
Bij of krachtens een maatregel als bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan worden bepaald, welke gegevens bij het aanvragen van een vergunning dienen te worden verstrekt. Onder gegevens, waarvan de verstrekking wordt voorgeschreven, kunnen over te leggen bewijsstukken zijn begrepen.
3.
Vergunningen als bedoeld in artikel 12, eerste lid, worden verleend voor een bepaalde, daarin genoemde, termijn van ten hoogste drie jaren. Zij kunnen worden verlengd.
4.
Onze Minister kan een vergunning intrekken of wijzigen:
- a.
indien de vergunninghouder daarom verzoekt;
- b.
wegens niet uitoefenen van het vervoer;
- c.
wegens uitoefening van het vervoer in strijd met bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften;
- d.
wegens niet-inachtneming van aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen;
- e.
indien de voor de verkrijging daarvan verstrekte gegevens zo onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden bekend waren geweest;
- f.
indien een in deze wet geregeld belang dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt.
5.
Een beschikking houdende intrekking of wijziging krachtens het vierde lid onder letter f. wordt niet genomen dan nadat de vergunninghouder van het voornemen tot intrekking of wijziging en van de gronden daarvoor in kennis is gesteld en in de gelegenheid is gesteld daarover zijn zienswijze naar voren te brengen.