ABRvS, 20-11-2019, nr. 201809013/1/R1
ECLI:NL:RVS:2019:3917
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-11-2019
- Zaaknummer
201809013/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:3917, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑11‑2019; (Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
- Vindplaatsen
TBR 2020/7 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
JOM 2020/1029
Jurisprudentie Grondzaken 2020/31 met annotatie van Loo, F.M.A. van der
JOM 2019/1029
Uitspraak 20‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Wellen Zuid" vastgesteld.
201809013/1/R1.
Datum uitspraak: 20 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Apeldoorn,
2. Stichting Omwonendenbelang AZC-GGNet, gevestigd te Apeldoorn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Wellen Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1] en Stichting Omwonendenbelang AZC-GGNet (hierna: de stichting) beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], de stichting en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2019, waar [appellant sub 1], de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.L. Weskamp, bijgestaan door P.A. Tiecken, zijn verschenen. Tevens is ter zitting het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (hierna: COA), vertegenwoordigd door mr. R. van Duffelen, [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
Inleiding, samenvatting en conclusie
1. Het COA heeft de gemeente om medewerking gevraagd voor het vestigen van een asielzoekerscentrum (hierna: azc) op een locatie aan de Deventerstraat 459 in Apeldoorn, die in eigendom is van Stichting GGNet. Het plan voorziet in de vestiging van een azc op deze locatie. Het voorziene azc zal deels worden ondergebracht in de reeds aanwezige bebouwing en deels in te realiseren bebouwing. De bestaande bebouwing was in het vorige bestemmingsplan niet voor wonen bestemd. Het gaat in eerste instantie om de huisvesting van maximaal 400 personen in de thans op de locatie aanwezige bebouwing, te verhogen tot maximaal 600 personen indien de daarvoor noodzakelijke en in het plan ook voorziene nieuwbouw gereed gekomen is.
2. [appellant sub 1] en de stichting zijn van mening dat het besluit onjuist tot stand is gekomen, dat er geschiktere alternatieve locaties zijn voor het voorziene azc, dat er in het plan een maximumaantal bewoners van het voorziene azc dient te worden opgenomen, dat het plan in strijd is met het gemeentelijk groenbeleid en dat het woon- en leefklimaat van de omwonenden van het voorziene azc onaanvaardbaar wordt aangetast. Het beroep van de stichting richt zich verder op de rechtszekerheid, de stikstofdepositie en de parkeermogelijkheden. [appellant sub 1] bestrijdt tot slot nog de plangrens.
3. De Afdeling zal achtereenvolgens ingaan op de onderwerpen totstandkoming besluit (zie overweging 5), toetsingskader (zie overweging 6), rechtszekerheid (zie overweging 7), plangrens (zie overweging 8), locatieonderzoek (zie overweging 9), maximumaantal asielzoekers (zie overweging 10), strijd met het gemeentelijk groenbeleid (zie overweging 11), stikstof (zie overweging 12), parkeren (zie overweging 13), woon- en leefklimaat (zie overweging 14), verwijzing zienswijze (zie overweging 15), conclusie (zie overweging 16) en proceskosten (zie overweging 17).
4. De Afdeling is van oordeel dat het bestreden besluit een gebrek bevat en daarom niet in stand kan blijven. De Afdeling zal de raad de gelegenheid geven het plan te wijzigen. De Afdeling zal hierna aan de hand van de bespreking van de beroepsgronden van [appellant sub 1] en de stichting uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Totstandkoming besluit
5. [appellant sub 1] stelt dat hij onvoldoende is betrokken bij het besluitvormingsproces en dat de raad niet steeds afzonderlijk in is gegaan op de zienswijze die door hem naar voren is gebracht. [appellant sub 1] heeft te weinig tijd gekregen om kennis te nemen van de Nota van zienswijzen voordat er een gesprek plaatsvond tussen de bewoners, het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) en de raad, waar hij ook niet bij aanwezig kon zijn.
Verder stellen [appellant sub 1] en de stichting dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor het azc voor 400 personen en voor een langere periode. Door de gemeente is toegezegd dat een draagvlakonderzoek zou worden uitgevoerd, maar dit heeft uiteindelijk op initiatief van de bewoners moeten plaatsvinden. Hieruit volgt volgens de stichting dat ruim 76% van de 970 deelnemende omwonenden tegen de komst van een azc is. [appellant sub 1] voert in dit kader aan dat de wijkraden negatief tegenover de komst van een groot azc staan. Aan hun advies is door de raad ten onrechte niet tegemoetgekomen, aldus [appellant sub 1].
5.1. De Afdeling stelt vast dat het plan is voorbereid en vastgesteld in overeenstemming met de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure.
De raad heeft in de Nota van zienswijzen op de zienswijzen van [appellant sub 1] en de stichting gereageerd. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Op de vraag of de raad in redelijkheid heeft kunnen kiezen om het voorziene azc te realiseren op de locatie aan de Deventerstraat 459, wordt onder overweging 9 ingegaan.
Afdeling 3.4 van de Awb verplicht de raad niet degenen die zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit naar voren hebben gebracht, voorafgaand aan het nemen van het definitieve besluit tevens te horen. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord omdat hij niet aanwezig kon zijn bij het gesprek tussen de bewoners, de raad en het college, overweegt de Afdeling dat dit geen gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. De raad heeft overigens aanvullend op de wettelijke bestemmingsplanprocedure meerdere bijeenkomsten gehouden en huiskamergesprekken gevoerd. De enkele omstandigheden dat niet volledig gehoor is gegeven aan de bezwaren van de omwonenden en dat [appellant sub 1] bij één van de bijeenkomsten niet aanwezig kon zijn, maakt niet dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen.
Of voldoende draagvlak voor het plan bij de omwonenden bestaat is niet van doorslaggevende betekenis. Dit betekent niet dat het aspect draagvlak geen enkele rol speelt in de besluitvorming. Het streven naar draagvlak vormt een aspect dat zich vertaalt in de belangenafweging die het bevoegd gezag bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het voorziene azc dient te maken. De vraag of de belangen van omwonenden bij de besluitvorming over het voorziene azc goed in beeld zijn gebracht en afgewogen, zal hierna aan de hand van de daarop betrekking hebbende beroepsgronden worden beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Toetsingskader
6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Rechtszekerheid
7. De stichting betoogt dat het plangebied onder het voorheen geldende bestemmingsplan niet voorzag in een azc met 400 tot 600 bewoners. Een dergelijk ingrijpende wijziging is volgens de stichting in strijd met de rechtszekerheid.
7.1. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kan worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De enkele omstandigheid dat het voorheen geldende bestemmingsplan niet voorzag in een azc, maakt niet dat het plan is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. De vraag of het nieuwe plan in overeenstemming is met de wet en de goede ruimtelijke ordening zal aan de hand van de overige beroepsgronden beoordeeld worden.
Het betoog slaagt niet.
Plangrens
8. [appellant sub 1] voert aan dat de raad ten onrechte een zogenoemd postzegelplan heeft vastgesteld om het voorziene azc mogelijk te maken. Volgens hem is het plangebied te nauw begrensd en had voor het gehele landgoed, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, een bestemmingsplan moeten worden vastgesteld. Alleen op die manier kan volgens hem een volledige belangenafweging worden gemaakt.
8.1. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een zo nauwe ruimtelijke samenhang bestaat tussen het plangebied met de daarin door het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling enerzijds en de rest van het landgoed anderzijds dat de raad daarom het resterende deel van het landgoed ook in het plan had moeten betrekken.
Het betoog slaagt niet.
Locatieonderzoek
9. [appellant sub 1] betoogt dat het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Locatie-analyse voor de vestiging van een asielzoekerscentrum in de gemeente Apeldoorn", opgesteld door Arcadis op 26 mei 2015, ondeugdelijk is, omdat het berust op onjuiste uitgangspunten. Hij stelt in dit kader dat de gevolgen van het voorziene azc voor de omwonenden niet bij het onderzoek zijn betrokken. Verder betoogt [appellant sub 1] dat de financiële onderbouwing van de keuze voor het plangebied onjuist is, omdat de bestaande bebouwing ongeschikt is om als azc te dienen. [appellant sub 1] wijst er in dit kader op dat de omstandigheden dat de muren niet zijn geïsoleerd, er geen dubbel glas aanwezig is, de indeling van de ruimten ongeschikt is, de gebouwen als monument zijn aangewezen en dat de grond vervuild is, niet zijn meegenomen in het onderzoek.
[appellant sub 1] en de stichting stellen verder dat uit het onderzoek van Arcadis niet volgt dat het plangebied het meest geschikt is. Volgens [appellant sub 1] volgt uit het onderzoek van Arcadis dat de locatie Zuidbroek geschikter is voor de vestiging van een azc. Ook de locatie aan de Christiaan Geurtsweg is volgens [appellant sub 1] een geschikt alternatief.
[appellant sub 1] betoogt verder dat het onderzoek van Arcadis niet als een objectief onderzoek kan worden beschouwd, omdat de voorzitter van de Raad van Toezicht van GGNet ook lid was van de Raad van Toezicht van het COA, de opdrachtgever van het onderzoek.
9.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In de toelichting bij het plan staat dat de keuze voor het plangebied als locatie voor het nieuwe azc is gebaseerd op een locatieonderzoek dat eind 2014 is gestart. Daaruit is een vijftal kansrijke locaties naar voren gekomen, waaronder het plangebied. Arcadis heeft vervolgens in opdracht van het COA nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van deze vijf locaties. In het onderzoek van Arcadis is geconcludeerd dat de locaties Zuidbroek en het plangebied (in het onderzoek: GGNet) de meeste potentie en kwaliteit bieden. De raad heeft het onderzoek van Arcadis mede ten grondslag gelegd aan zijn besluit.
9.2. De Afdeling stelt vast dat het betoog van [appellant sub 1] dat de gevolgen van het voorziene azc op de omwonenden niet bij het onderzoek zijn betrokken feitelijke grondslag mist. In hoofdstuk 3.2 van het onderzoek staat immers dat een van de beoordelingsaspecten is welke gevolgen de vestiging van een azc op de bepaalde plek voor de omgeving heeft. Dit aspect is vervolgens door Arcadis betrokken bij de beoordeling van de onderzochte locaties.
Het betoog dat de financiële onderbouwing in het onderzoek onjuist is omdat de door [appellant sub 1] genoemde omstandigheden niet bij het onderzoek zijn betrokken, treft ook geen doel. In hoofdstuk 3.4 van het onderzoek staat dat de financiële onderbouwing geen volwaardig financieel haalbaarheidsonderzoek betreft, maar een integrale locatie-analyse, waarbij financiën slechts één van de beoordelingsaspecten vormt. De gehanteerde kostenramingen zijn globaal en indicatief. In het onderzoek komt Arcadis tot de conclusie dat het plangebied op het gebied van financiën 3.2 punten scoort, onder meer omdat er sprake is van een gemiddeld tot hoog niveau renovatie van bestaande gebouwen. De toekomstige restwaarde wordt volgens Arcadis relatief hoog ingeschat vanwege de gunstige ligging van de locatie (stedelijke context), de ruimtelijke kwaliteit van het terrein en de cultuurhistorische waarde. De omstandigheid dat niet in detail in is gegaan op de kosten die de door [appellant sub 1] genoemde omstandigheden met zich mee kunnen brengen, maakt niet dat het onderzoek van Arcadis op het gebied van financiën ondeugdelijk is.
Over de stelling van [appellant sub 1] en de stichting dat uit het onderzoek van Arcadis niet volgt dat het plangebied het meest geschikt is, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat in het onderzoek van Arcadis onder meer als uitgangspunt is genomen dat de locatie van het voorziene azc een minimum opvangcapaciteit van 600 personen dient te hebben en dat de locatie de mogelijkheid moet hebben om tot de kernvoorraad van het COA te behoren. Hiervoor moet er sprake zijn van een gebruiksperiode van 15 jaar. Doorslaggevend voor de keuze van de raad om het plangebied te kiezen als locatie voor het nieuwe azc is volgens de raad geweest dat een azc op deze locatie kan fungeren als een kernlocatie voor de duur van 20 jaar. Dit is volgens het onderzoek van Arcadis op de locatie Zuidbroek niet mogelijk, omdat de gronden op die locatie deels in particuliere eigendom zijn en die locatie voor de duur van maximaal 10 jaar kan worden gehuurd. Het derde scenario - het spreiden van de asielzoekers over meerdere locaties - is volgens het onderzoek van Arcadis minder gunstig, omdat in dat geval bepaalde voorzieningen moeten worden gedeeld door beide locaties. In hetgeen [appellant sub 1] en de stichting naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de hiervoor vermelde uitgangspunten. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] en de stichting niet kunnen worden gevolgd in de stelling dat het plangebied niet het meest geschikt is van de onderzochte locaties. Over het door [appellant sub 1] naar voren gebrachte alternatief aan de Christiaan Geurtsweg, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] geen argumenten naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van de stelling dat de locatie aan de Christiaan Geurtsweg een beter alternatief is dan het plangebied.
De Afdeling ziet ook geen grond voor het oordeel dat het onderzoek van Arcadis niet kan worden beschouwd als een objectief onderzoek. De omstandigheid dat ten tijde van het onderzoek een lid van de Raad van Toezicht van het COA tevens voorzitter was van de Raad van Toezicht van GGNet is op zich beschouwd hiervoor onvoldoende. Nu er geen andere omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan vanwege de kwaliteit van evenbedoelde persoon moet worden getwijfeld aan de objectiviteit van het onderzoek van Arcadis, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het door Arcadis opgestelde rapport niet aan het plan ten grondslag had mogen leggen.
Het betoog slaagt niet.
Maximumaantal asielzoekers
10. [appellant sub 1] en de stichting betogen dat ten onrechte geen maximumaantal bewoners van het azc is opgenomen in de planregels. Zij zijn van opvatting dat de capaciteit in ieder geval beperkt had moeten worden tot 600.
10.1. De Afdeling stelt voorop dat de gebruiksmogelijkheden beperkt worden door de in het plan opgenomen bouwvlakken. De Afdeling is niet gebleken van wettelijke voorschriften met betrekking tot de omvang van de woonruimte voor een asielzoeker. Dit betekent dat het plan zich niet verzet tegen opvang van meer dan 600 asielzoekers. Uit hetgeen de raad en het COA ter zitting hebben verklaard, blijkt dat vooralsnog een opvang van meer dan 600 asielzoekers niet is beoogd. Dit is ook in overeenstemming met de bestuursovereenkomst tussen de gemeente Apeldoorn en het COA, ondertekend op onderscheidenlijk 30 maart 2017 en 11 april 2017. De Afdeling gaat ervan uit dat de raad door een maximum van 600 asielzoekers niet te vermelden in het plan, met het plan meer mogelijk heeft gemaakt dan beoogd. Dit is in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel. De Afdeling zal de raad op onder 16 vermelde wijze de gelegenheid geven het plan op dit punt te wijzigen. In de hierna opgenomen overwegingen over de aanvaardbaarheid van het plan gaat de Afdeling ervan uit dat het plan is beperkt tot een maximum van 600 asielzoekers.
Het betoog slaagt.
Strijd met het gemeentelijk groenbeleid
11. [appellant sub 1] en de stichting voeren aan dat er bij de totstandkoming van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de aanwezige natuurwaarden in het gebied. Het plan is volgens appellanten in strijd met "De Groene mal van Apeldoorn" (hierna: de Groene Mal), waarin het gemeentelijke groenbeleid is neergelegd en waarin het gemeentebestuur stelt dat behoud en versterking van groen in de stad hoge prioriteit heeft. Volgens [appellant sub 1] betekent het realiseren van een azc voor 600 personen het einde van het park.
11.1. De raad stelt dat de locatie geen deel uitmaakt van de Groene Mal met uitzondering van de bomenrij langs de Deventerstraat, die in het plan wordt beschermd doordat hieraan de aanduiding "overige zone - cultuurhistorisch gebied" en "overige zone - bijzondere boom" is toegekend.
11.2. Artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:
"De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen, waaronder de bescherming van waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bijzondere boom';"
Artikel 9, lid 9.1, van de planregels luidt:
"9.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bijzondere boom' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen."
Artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch gebied' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen: de waardevolle park- en tuinaanleg;"
11.3. Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal. Volgens de toelichting op het plan wil Apeldoorn zich door middel van de Groene Mal profileren als groene stad.
In de Groene Mal staat dat de Deventerstraat, op de afbeelding aangemerkt met nummer 14, één van de locaties is waar de lanenstructuur dient te worden verbeterd. In de toelichting op het plan staat dat de groene dooradering langs de Deventerstraat door het plan niet onevenredig wordt aangetast, omdat de voorziene nieuwbouw daar niet zal worden gerealiseerd. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat de Groene Mal ziet op de bomenrij langs de Deventerstraat, maar niet op de overige delen van het plangebied.
[appellant sub 1] heeft niet geconcretiseerd welke in de Groene Mal aangewezen natuurwaarden zullen worden aangetast door het voorziene azc.
De Afdeling is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het plan niet in strijd is met de Groene Mal. De raad heeft overigens nog gesteld dat de voorziene nieuwbouw zal worden ingepast tussen bestaande gebouwen op de gronden waar in het verleden reeds gebouwen stonden. In het plan is aan de gronden tussen de bestaande bebouwing en de voorziene nieuwbouw waar nu bomen staan, de functieaanduiding "overige zone - bijzondere boom" toegekend. Artikelen 4, lid 4.1, aanhef en onder a, 9, lid 9.1 en 11, lid 11.1 aanhef en onder a, van de planregels waarborgen dat deze bomen behouden zullen blijven.
Het betoog slaagt niet.
Stikstof
12. De stichting betoogt dat het plan in strijd is met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) vanwege de stikstofdepositie door de nieuwbouw waarin het plan voorziet.
12.1. Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
12.2. De stichting komt op voor de belangen van de omwonenden van het plangebied. De bepalingen in de Wnb strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Uit de rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1371) volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
In het rapport "Quickscan GGNet terrein Apeldoorn", opgesteld door Arcadis op 31 oktober 2017, staat dat het plangebied op een afstand van ongeveer 4 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "De Veluwe" is gelegen. De stichting heeft deze afstand niet betwist. De omwonenden voor wie de stichting opkomt wonen op een vergelijkbare afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Gelet op deze afstand, maakt het Natura 2000-gebied "De Veluwe" geen deel uit van de directe leefomgeving van de omwonenden van het plangebied. Er bestaat geen verwevenheid tussen het belang van de stichting bij het behoud van de woonomgeving in de nabijheid van het azc en het belang dat de Wnb beoogt te beschermen. De betrokken normen van de Wnb strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van de stichting. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat het bestreden besluit als gevolg van het door de stichting ingestelde beroep, voor zover dat ziet op de gevolgen van het plan op het Natura 2000-gebied "De Veluwe", wordt vernietigd.
Parkeren
13. De stichting betoogt dat er onvoldoende parkeerplaatsen in het plangebied zijn om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte van de bezoekers van het azc.
13.1. In de toelichting op het plan staat dat de verwachting is dat dagelijks 30 tot 40 personen met de auto van en naar het voorziene azc zullen reizen. In de toelichting staat verder dat deze auto’s gebruik kunnen maken van de 83 aanwezige parkeerplaatsen. Omdat de stichting de stelling dat de huidige parkeervoorzieningen niet toereikend zijn, niet nader heeft geconcretiseerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
14. [appellant sub 1] betoogt dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal worden aangetast als gevolg van het voorziene azc. [appellant sub 1] stelt in dit kader dat de sociale veiligheid in de buurt zal afnemen door mogelijke confrontaties tussen de bewoners van het azc en patiënten van GGNet, door de toename van criminaliteit en door overlast ter plaatse van het schelpenpad aan de Homerusstraat in de nabijheid van zijn woning vanwege een toename van het aantal voetgangers en fietsers.
De stichting voert aan dat het woon- en leefklimaat van de omwonenden van het azc onaanvaardbaar zal worden aangetast, omdat de bestaande ontsluitingsweg van het terrein niet geschikt is om de toenemende verkeersbewegingen door de werknemers van het azc en de bezorgdiensten te faciliteren.
14.1. In het rapport "Risicoanalyse en monitoring leefbaarheid en veiligheid rondom AZC Apeldoorn" van 17 mei 2017, opgesteld door Bureau Beke, zijn de gevolgen en mogelijke risico’s van het voorziene azc in het plangebied onderzocht.
In het rapport staat onder meer dat de interactie tussen bewoners van het voorziene azc en bewoners van GGNet, criminaliteit en geweld als aannemelijke en urgente risico’s worden beschouwd. In het rapport concludeert Bureau Beke verder dat overlast op en rondom de looproutes voor zal komen en dat de situatie rondom het schelpenpad extra scanning behoeft vanwege de looproute richting de achtergelegen winkelcentra en de kinderboerderij. Bureau Beke adviseert om de situatie periodiek te scannen, geen looproutes af te sluiten en zogeheten "oplossingsrichtingen" te realiseren. De oplossingsrichtingen zijn volgens Bureau Beke voldoende om de risico’s bij aanvang van het voorziene azc te beheersen.
14.2. De Afdeling stelt voorop dat de eventuele toename van criminaliteit en overlast als gevolg van het voorziene azc een kwestie is van handhaving van de openbare orde en niet aan de orde is bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Overigens heeft de raad toegelicht dat conform het advies van Bureau Beke vanaf de opening van het azc monitoring van het gebied zal plaatsvinden en in dat verband mogelijke problemen in kaart zullen worden gebracht. Over de vrees voor confrontaties tussen de bewoners van het azc en de bewoners van GGNet, heeft de raad ter zitting toegelicht dat GGNet de locatie in de periode van 2021-2022 geheel zal verlaten.
Over de toename van het autoverkeer staat in de toelichting op het plan dat gebruik kan worden gemaakt van de aanwezige wegenstructuur en dat het niet nodig is de ontsluiting aan te passen. Op basis van ervaringen van het COA bij azc’s van vergelijkbare omvang, kan volgens de plantoelichting worden gesteld dat circa 30-40 personen per dag met de auto zullen komen. Deze verkeerstoename heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet onaanvaardbaar kunnen achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de bestaande situatie al sprake is van autoverkeer van en naar de vestiging van GGNet en niet is gesteld dat de huidige wegenstructuur een dergelijke toename van het autoverkeer niet kan verwerken.
Wat betreft de toename van het gebruik van het schelpenpad aan de Homerusstraat staat in het rapport van Bureau Beke dat er voor voetgangers van en naar het voorziene azc meerdere ontsluitingswegen zijn en dat van het schelpenpad nu al gebruik wordt gemaakt door voetgangers van en naar de vestiging van GGNet. Dat het plan uitgaande van 600 asielzoekers leidt tot een zodanige overbelasting van het schelpenpad dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] onaanvaardbaar wordt aangetast, acht de Afdeling niet aannemelijk. Hierbij wordt aangetekend dat, zoals hiervoor is overwogen, overlast een kwestie van handhaving van de openbare orde is.
De betogen slagen niet.
Verwijzing zienswijze
15. [appellant sub 1] en de stichting hebben zich in de beroepschriften voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] en de stichting hebben in de beroepschriften, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
16. Gelet op het in 10.1 geconstateerde gebrek, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
16.1. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak het in 10.1. geconstateerde gebrek te herstellen. De raad kan dit doen door in het plan het maximumaantal asielzoekers van 600 voor te schrijven dan wel een ander besluit te nemen. Indien de raad huisvesting van meer dan 600 asielzoekers mogelijk wenst te maken, zal hij de ruimtelijke gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden nader moeten onderzoeken.
16.2. De raad dient de Afdeling, [appellant sub 1], de stichting en het COA de uitkomst van de opdracht mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Bij de voorbereiding ervan hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.
16.3. Nadat de raad een nieuw besluit zal hebben genomen, zullen [appellant sub 1], de stichting en het COA door de Afdeling in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
Proceskosten
17. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Apeldoorn op:
- om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Loo
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019
418-927.