Einde inhoudsopgave
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Artikel 1018c [Procesinleiding. Register]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Redactionele toelichting
Het inwerkingtredingsbesluit is gecorrigeerd via een verbeterblad (20-12-2019).
- Bronpublicatie:
20-03-2019, Stb. 2019, 130 (uitgifte: 01-04-2019, kamerstukken: 34608)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2019, Stb. 2019, 447 (uitgifte: 04-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vervoersrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
1.
Onverminderd artikel 30a, derde lid, vermeldt de procesinleiding waarmee de collectieve vordering bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld:
- a.
een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de collectieve vordering betrekking heeft;
- b.
een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt;
- c.
een omschrijving van de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn;
- d.
een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of van de gronden waarop het zesde lid van dat artikel van toepassing is;
- e.
de gegevens die de rechter in staat stellen om voor deze collectieve vordering een Exclusieve Belangenbehartiger aan te wijzen, voor het geval andere collectieve vorderingen voor dezelfde gebeurtenis overeenkomstig artikel 1018d worden ingesteld.
2.
Op straffe van niet ontvankelijkheid maakt eiser binnen twee dagen na indiening van de procesinleiding daarvan aantekening in het centraal register voor collectieve acties als bedoeld in artikel 305a, zevende lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De aantekening gaat vergezeld van een uittreksel van de procesinleiding.
3.
Tenzij de rechter eiser aanstonds niet ontvankelijk verklaart overeenkomstig het tweede lid, houdt hij de zaak aan totdat een termijn van drie maanden na aantekening in het register, bedoeld in het tweede lid, is verstreken. Tenzij ingevolge artikel 1018d, tweede lid, deze termijn is verlengd of een andere collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen is ingesteld, wordt na het verstrijken van de termijn de behandeling van de zaak voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.
4.
Naast de gegevens, bedoeld in artikel 111, tweede lid, vermeldt de griffier in het oproepingsbericht de verplichting van de eiser om van de zaak aantekening te maken in het register, bedoeld in het tweede lid, en de daaraan verbonden gevolgen ingevolge dit artikel. In afwijking van artikel 111, tweede lid, onder c, ligt de dag waarop de verweerder ten laatste zijn verweerschrift kan indienen zes weken nadat de in het derde lid bedoelde termijn is verstreken.
5.
Inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering vindt slechts plaats indien en nadat de rechter heeft beslist:
- a.
dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of dat niet aan deze eisen behoeft te worden voldaan op grond van het zesde lid van dit artikel;
- b.
dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben;
- c.
dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment van indiening van de procesinleiding.
In afwijking van artikel 30i, vierde lid, mag de verweerder volstaan met de verweren die betrekking hebben op het onder a tot en met c genoemde, totdat hierover is beslist.
6.
Indien een collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen wordt ingesteld na het aanhangig worden van de collectieve vordering bedoeld in het eerste lid maar voordat de termijn bedoeld in artikel 1018d is aangevangen, wordt de zaak, zo nodig na verwijzing, gevoegd met de reeds aanhangige collectieve vordering als bedoeld in het tweede lid, onder a.