Deze zaak hangt samen met de zaken met griffienummers 11/01738 ([medeverdachte 2]), 11/01739 ([medeverdachte 3]) en 11/02257 ([medeverdachte 4]) waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 20-11-2012, nr. 11/02167
ECLI:NL:HR:2012:BY0244
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-11-2012
- Zaaknummer
11/02167
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BY0244
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY0244, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY0244
ECLI:NL:HR:2012:BY0244, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY0244
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑11‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/02167
Mr. Hofstee
Zitting: 25 september 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]1.
1.
Verzoeker is bij arrest van 8 april 2011 door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1. "Medeplegen van witwassen", 2. "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 3. "Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.
Namens verzoeker heeft mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof verzoeker voor de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft veroordeeld over de periode van 1 december 2003 tot en met 29 oktober 2008, terwijl uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van de periode van 1 december 2003 tot en met 31 december 2006 niet blijkt dat verzoeker het aan hem onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan. In de toelichting op het middel wordt daarbij aangevoerd dat de Rechtbank van de periode vóór 1 januari 2007 heeft vrijgesproken, het ingestelde hoger beroep zich niet keerde tegen de vrijspraak van deze periode, het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zich (daardoor) niet op deze periode heeft gericht en de verdediging (dan ook) geen verweer heeft kunnen voeren met betrekking tot deze periode.
4.
Onder het hoofd "Beoordeling van de rechtbank" heeft de Rechtbank in haar vonnis onder meer overwogen:
"Feit 2
(...)
Voorts is de rechtbank van oordeel dat met de toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot wijziging van de tenlastelegging van feit 2 niet enkel de in dit feit genoemde kwekerijadressen zijn beperkt, maar daarmee ook de periode waarin de kwekerijen op deze adressen zijn geëxploiteerd. De kwekerijen die zijn opgenomen in de gewijzigde tenlastelegging zijn geëxploiteerd in de periode van 1 januari 2007 tot en met 29 oktober 2008. De periode zoals opgenomen in de tenlastelegging, 1 december 2003 tot en met 29 oktober 2008, mist derhalve feitelijke grondslag. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding de aanvangsdatum te bepalen op 1 januari 2007, nu op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat alle in de tenlastelegging gehandhaafde kwekerijadressen zien op activiteiten die op of na 1 januari 2007 zijn aangevangen.
5.
Vervolgens is de Rechtbank met betrekking tot de (na wijziging) tenlastegelegde feiten 2 en 3 tot de volgende bewezenverklaringen gekomen:
"2.
hij in de periode van 01 januari 2007 tot en met 29 oktober 2008 te Arnhem en Heteren en Ede en Apeldoorn en Elst en Bemmel tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld
- -
in de woning gelegen aan de [b-straat 1] te Huissen
- -
in de woning gelegen aan de [d-straat 1] te Elst en
- -
in de woning gelegen aan [e-straat 1] te Bemmel en
- -
in de bedrijfshal gelegen aan [f-straat 1] te Heteren en
- -
in de bedrijfshal gelegen aan de [g-straat 1] te Ede en
- -
in de bedrijfshal [h-straat 1] te Apeldoorn en
- -
in een ruimte in de bedrijfshal gelegen aan de [i-straat 1] te Heteren
een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl de verdachte opzettelijk handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 29 oktober 2008 te Arnhem en te Huissen en te Heterenen en te Ede en te Apeldoorn [en] te Elst, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf of misdrijven,als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken."
6.
Ten laste van verzoeker is door het Hof bewezen verklaard, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, dat:
"(...)
Feit 2:
hij in de periode van 01 december 2003 tot en met 29 oktober 2008 te Heteren en Ede en Elst en Bemmel, althans in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld
- -
in de woning gelegen aan de [b-straat 1] te Huissen en
- -
in de woning gelegen aan de [d-straat 1] te Elst en
- -
in de woning gelegen aan [e-straat 1] te Bemmel en
- -
in de bedrijfshal gelegen aan [f-straat 1] te Heteren en
- -
in de bedrijfshal gelegen aan de [g-straat 1] te Ede en
- -
in een ruimte in de bedrijfshal gelegen aan de [i-straat 1] te Heteren,
een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl verdachte opzettelijk handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Feit 3:
hij omstreeks de periode van 01 december 2003 tot en met 29 oktober 2008 te Arnhem en/of te Huissen en/of te Heteren en/of te Ede en/of te Apeldoorn en/of te Elst en/of te Bemmel, althans (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf of misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken."
7.
Deze bewezenverklaringen steunen op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv.
8.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, voorts nog het volgende overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
(...)
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt het hof in het bijzonder het volgende.
Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat gedurende de tenlastegelegde periode sprake is van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Tot die organisatie behoorden in ieder geval verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4].
De organisatie was gericht op de professionele hennepteelt. Dat de organisatie een duurzaam karakter had, leidt het hof af uit het feit dat het samenwerkingsverband meerdere jaren heeft bestaan. Binnen de organisatie was voorts sprake van een zekere verdeling van de werkzaamheden.
De rol van verdachte was onder andere gelegen in het regelen van personeel met betrekking tot de hennepkwekerijen, het betalen van personeel voor hun werkzaamheden in de hennepkwekerijen en het betalen van de huur van de kweeklocaties."
9.
Anders dan de Rechtbank, heeft het Hof de bewezenverklaringen van de (na wijziging) tenlastegelegde feiten 2 en 3 niet toegesneden op de periode van 01 januari 2007 tot en met 29 oktober 2008. Verder kan uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inderdaad niet worden afgeleid dat verzoeker in de periode van 1 december 2003 tot en met 31 december 2006 de aan hem onder 2 en 3 (na wijziging) tenlastegelegde feiten heeft begaan.
10.
De vraag is of daaruit volgt dat 's Hofs bewezenverklaringen van de feiten 2 en 3 niet naar de eis der wet met redenen zijn omkleed, zoals de steller van het middel betoogt.
11.
Wat feit 2 betreft, heeft het volgende te gelden. Vooreerst merk ik op dat de wijziging tenlastelegging ten opzichte van de inleidende dagvaarding enkel een beperking van het aantal geëxploiteerde kwekerijadressen in feit 2 inhoudt en geen betrekking heeft op de periode waarbinnen verzoeker en zijn medeverdachten hennep zouden hebben geteeld.2. Wel heeft de Rechtbank met het oog op die beperking de pleegperiode in haar bewezenverklaringen van de feiten 2 en 3 ingeperkt door de aanvangsdatum te bepalen op 1 januari 2007. Daarbij heeft de Rechtbank expliciet vastgesteld dat alle in de tenlastelegging gehandhaafde kwekerijadressen zien op activiteiten die op of na 1 januari 2007 zijn aangevangen. Blijkens haar bewezenverklaring van feit 2 zijn deze gehandhaafde kwekerijadressen op één na dezelfde als die welke in 's Hofs bewezenverklaarde feit 2 zijn opgesomd. De enige afwijking betreft het kwekerijadres in de bedrijfshal [h-straat 1] te Apeldoorn. Maar dit verschil levert geen nadeel voor verzoeker op, nu anders dan de Rechtbank het Hof dit adres in feit 2 niet bewezen heeft verklaard.
12.
Met betrekking tot feit 3 is door het Hof bewezen verklaard dat verzoeker in de periode van 1 december 2003 tot en met 29 oktober 2008 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Het valt op dat het Hof in de bewezenverklaring van feit 3 de plaatsnaam Bemmel heeft laten staan, zulks in tegenstelling tot de Rechtbank. Dat de Rechtbank deze plaatsnaam in het door haar bewezenverklaarde feit 3 heeft 'gestreept' lijkt mij niet juist, nu zij in feit 2 heeft bewezen verklaard dat verzoeker tezamen en in vereniging met anderen hennep heeft geteeld in de woning gelegen aan [e-straat 1] te Bemmel. Zo ook het Hof in het door hem bewezenverklaarde feit 2. In het licht daarvan is het dan ook begrijpelijk dat het Hof ook dit kwekerijadres onder feit 3 in zijn bewezenverklaring heeft betrokken. Met verwijzing naar hetgeen ik hiervoor onder 11 heb opgemerkt, kan ook van dit adres worden gezegd dat het is te situeren in de periode van 1 januari 2007 tot en met 29 oktober 2008. Daaraan voeg ik toe dat, nu de Rechtbank het adres te Bemmel (wel) in feit 2 heeft bewezen verklaard, de verdediging ook ten aanzien van dit adres in hoger beroep verweer heeft kunnen voeren, welk verweer dan in zoverre tegelijkertijd het tenlastegelegde feit 3 zou betreffen. En gezien de aan het proces-verbaal terechtzitting van het Hof d.d. 25 maart 2011 gehechte pleitnota heeft de raadsman van verzoeker verweer gevoerd ten aanzien van het adres [e-straat 1] te Bemmel.
13.
Volledigheidshalve heb ik nagegaan of alle in de door het Hof bewezenverklaarde feiten 2 en 3 genoemde kwekerijadressen en plaatsnamen door de daarvoor gebezigde bewijsmiddelen worden 'gedekt' en blijkens die gebezigde bewijsmiddelen te relateren zijn aan de periode van 1 januari 2007 tot en met 29 oktober 2008. Dat is naar mijn bevinding het geval.3.
14.
Naar het mij voorkomt vloeit uit het voorgaande voort dat de in het middel vervatte klacht aangaande de door het Hof bewezenverklaarde periode in de feiten 2 en 3 niet het beoogde doel treft. Daarbij neem ik in aanmerking dat het Hof de grondslag van de gewijzigde tenlastelegging niet heeft verlaten en dat de verdediging ook in hoger beroep verweer heeft kunnen voeren - en blijkens de aan het proces-verbaal terechtzitting van het Hof van 25 maart 2011 gehechte pleitnota ook heeft gevoerd - ten aanzien van alle onder feit 2 respectievelijk feit 3 tenlastegelegde kwekerijadressen.
15.
Ten overvloede merk ik het volgende op. Ik heb mij afgevraagd of de door het Hof in de feiten 2 en 3 bewezenverklaarde periode ten nadele van verzoeker heeft gestrekt bij de door het Hof opgelegde straf. In zijn strafmotivering overweegt het Hof in het bijzonder dat verzoeker in een periode van "meerdere jaren" kennelijk bedrijfsmatig met de professionele teelt van hennep bezig is geweest. Nu echter daaromtrent het middel geen klacht bevat en het Hof daarbij niet wijst op de periode van 1 december 2003 tot en met 29 oktober 2008, kan het er mijns inziens in cassatie voor worden gehouden dat het Hof daarbij het oog heeft op de periode waarbinnen de door het Hof bewezenverklaarde kwekerijadressen te situeren zijn, de periode dus van 1 januari 2007 tot en met 29 oktober 2008.
16.
Het middel faalt en kan lijkt mij worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
17.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
18.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑11‑2012
Gezegd kan worden dat de in de tenlastelegging omschreven periode nogal ruim genomen is en dat meer precisie mogelijk was geweest. Ik acht dit verder niet bezwaarlijk nu door de opgave van de kwekerijadressen voor verzoeker voldoende duidelijk is op welke hem verweten feiten wordt gedoeld. Overigens is met betrekking tot de tijdsbepaling in de tenlastelegging (na wijziging) op de terechtzitting van het Hof door de verdediging geen verweer gevoerd. Ook de steller van het middel laat dit punt - betreffende de tenlastelegging - onbesproken.
Dat geldt ook voor het in feit 3 bewezenverklaarde adres in Apeldoorn (hetgeen ook al is vastgesteld door de Rechtbank in haar vonnis). Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij sinds januari 2008 [medeverdachte 2] heeft geholpen met de opbouw van hennepkwekerijen en dat hij ook in Apeldoorn is geweest (dat toen nog leeg was; bewijsmiddel 33). Voorts wijs ik erop dat de raadsman blijkens zijn meergenoemde pleitnota in hoger beroep tevens verweer heeft gevoerd aangaande het adres [h-straat 1] te Apeldoorn.
Uitspraak 20‑11‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO
Partij(en)
20 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/02167
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 april 2011, nummer 21/004996-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 november 2012.