Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2020, nr. 21-006204-19
ECLI:NL:GHARL:2020:5448
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-07-2020
- Zaaknummer
21-006204-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:5448, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑07‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Het hof heeft verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot (onder andere) een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht. Het beroep op noodweerexces is door het hof verworpen. Van een verdedigingswaardige aanranding van verdachte is in het onderhavige geval niet gebleken.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006204-19
Uitspraak d.d.: 14 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2019 met parketnummer 18-930077-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-254966-15, 18-920135-16, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag, tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met reclasseringstoezicht, een gebiedsverbod en een contactverbod. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het materiële deel af te wijzen en ten aanzien van de proceskosten en het immateriële deel toe te wijzen, het immateriële deel te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/254966-15 af te wijzen en de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/920135-16 toe te wijzen. Tot slot heeft de advocaat-generaal de teruggave gevorderd van het inbeslaggenomen trainingsjack aan verdachte. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M. Kuipers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren, met reclasseringstoezicht, een contactverbod en een gebiedsverbod. De rechtbank heeft tevens de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade en de proceskosten toegewezen, het immateriële deel te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/254966-15 afgewezen en de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/920135-16 toegewezen. Tot slot heeft de rechtbank teruggave gelast van de inbeslaggenomen trainingsjas aan verdachte.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
verdachte op of omstreeks 9 juni 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) met een (houten) stok, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, op of tegen diens hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 9 juni 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door die [benadeelde partij] , meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) met een (houten) stok, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, op of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 9 juni 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] , meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) met een (houten) stok, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, op of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 9 juni 2018 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] meermalen, zeer krachtig, met een houten stok op diens hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweerexces. De raadsman heeft bepleit dat zijn cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij door een hevige gemoedsbeweging te ver is gegaan in de verdediging.
Vooropgesteld moet worden dat bij een beroep op noodweer-exces naar geldend recht de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg moet zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a. bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Op 9 juni 2018 is verdachte samen met een kennis naar de woning van aangever gegaan. Ze wilden de spullen terug, die aangever volgens verdachte van hem en van zijn kennis zou hebben gestolen. Nadat verdachte en deze kennis de woning van aangever zijn binnengegaan, heeft aangever hen meermalen gesommeerd zijn woning te verlaten. Verdachte en zijn metgezel weigerden dit. Ook na een dreigement met een stanleymes door aangever weigerden zij de woning te verlaten en is verdachte de woonkamer ingelopen. In de woonkamer heeft aangever een stok gepakt en zich gekeerd tegen de beide mannen die inmiddels ook de kamer hadden betreden. Aangever heeft aangegeven zich bedreigd te hebben gevoeld geprobeerd te hebben om verdachte met behulp van deze stok zijn woning uit te krijgen. Hij heeft hem daartoe tweemaal in zijn linkerzij geraakt. Verdachte heeft daarop de stok uit de handen van aangever gerukt. Toen hij zag dat de aangever wilde wegrennen en struikelde heeft verdachte vervolgens aangever meermalen met kracht met de door hem bemachtigde stok geslagen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte het meermalen slaan van aangever met de stok niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Daarbij acht het hof van belang dat verdachte en diens metgezel zich onaangekondigd en tegen de uitdrukkelijke wil van aangever in de woonkamer van aangever bevonden. Het door aangever tweemaal raken met de stok in de linkerzij van verdachte dient naar het oordeel van het hof – in de gegeven omstandigheden – dan ook te worden aangemerkt als een gerechtvaardigde verdedigingshandeling van aangever in zijn eigen woonkamer met als doel verdachte en zijn kennis uit zijn woning te jagen. Van een verdedigingswaardige wederrechtelijke aanranding jegens verdachte was – gelet op de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder aangever deze heeft verricht – op dat moment dan ook geen sprake.
Nu naar het oordeel van het hof verdachte zich niet bevond in een noodweersituatie, slaagt reeds daarom het beroep op noodweerexces niet. Basisvoorwaarde voor een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan immers eerst sprake zijn als de verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding noodzakelijk was. Van een dergelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte was in dit geval geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
Er zijn overigens ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 9 juni 2018 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Het slachtoffer is hierbij meermalen hard op het hoofd geslagen met een houten stok.
Door het handelen van verdachte is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft hij hem pijn en letsel toegebracht. Het feit dat het geweld heeft plaatsgevonden in de eigen woning van het slachtoffer maakt dit een des te ernstiger inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, nu men zich in de eigen woning veilig moet kunnen voelen.
Het handelen van verdachte heeft tot zeer ernstige gevolgen geleid voor het slachtoffer. Uit diens slachtofferverklaring en de overgelegde medische stukken blijkt dat de kans bestaat dat hij blijvend letsel aan het incident zal overhouden.
Het hof houdt bij het bepalen van de straf rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 28 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten. Verdachte liep ten tijde van dit incident in twee proeftijden. Een en ander heeft verdachte er echter niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Uit het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog drs. M. van Tongeren, d.d. 31 augustus 2018 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van laagbegaafdheid, een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis, antisociaal gedrag en een stoornis in het gebruik van opioïden.
Van deze problematiek was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde en dit heeft invloed gehad op de gedragskeuzes van verdachte. Daardoor is het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het hof kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen en is van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderende mate is toe te rekenen.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 22 oktober 2019, opgesteld door mevrouw I. Venema, blijkt dat verdachte al jaren onder begeleiding van de reclassering staat. De afgelopen periode is echter duidelijk geworden dat er vanuit de reclassering geen passend kader (meer) is om verdachte de zorg te bieden die hij nodig heeft. Sinds het plegen van het delict is hij twee keer geschorst om opgenomen te kunnen worden in een begeleide woonvorm en om hernieuwde diagnostiek te krijgen. Verdachte is uit beide woonvormen weggelopen, omdat hij zich niet langer op zijn plaats voelde. Verdachte had het gevoel dat hij niet de zorg kreeg die hij nodig had en wilde zich daar niet langer aan de regels houden. Gezien het ziektebeeld (diagnose Korsakov) heeft verdachte structuur en passende zorg nodig en een woonsetting met minder vrijheden. De diagnose Korsakov maakt dat het niet langer verantwoord is om verdachte vanuit een ambulant traject binnen een begeleide woonvorm te begeleiden. Inmiddels heeft de reclassering contact met een doorzorgfunctionaris. Deze functionaris en ook de reclassering zal verdachte onder de aandacht brengen bij het Veiligheidshuis in Assen om kenbaar te maken dat verdachte zorg en aandacht nodig heeft na detentie.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting verklaard dat verdachte na zijn detentie bij zijn vader kan wonen, dit in afwachting van een eigen woning. Tevens zou er nog steeds contact zijn met de reclasseringswerker, mevrouw I. Venema. Venema is bereid verdachte te helpen met het zoeken naar een geschikte woning. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het naar omstandigheden goed met hem gaat, dat hij momenteel geen middelen en geen medicatie meer gebruikt. Verdachte heeft verklaard ook na detentie geen drugs meer te willen gebruiken.
Gelet op de forse problematiek van verdachte is het van groot belang dat verdachte na detentie de juiste zorg en begeleiding krijgt. Gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht het gerechtshof de door de rechtbank opgelegde deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, inclusief de door de rechtbank daaraan verbonden proeftijd en toezicht passend en geboden en zal deze straf aan verdachte opleggen. Het hof zal tevens, in het belang van het slachtoffer een contact- en straatverbod opleggen als bijzondere voorwaarde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.588,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.511,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering bestaat uit een bedrag van € 88,50 aan materiële schade en voor een bedrag van € 4.500,- aan immateriële schade. Daarnaast wordt een bedrag van € 11,40 gevorderd ter vergoeding van de proceskosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering met betrekking tot het immateriële deel zal worden toegewezen. Het hof zal tevens het bedrag van € 11,40, ter vergoeding van de proceskosten toewijzen.
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat het materiële deel van de vordering zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de immateriële schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging 18-254966-15
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 16 maart 2016, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, parketnummer 18-254966-15. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof d.d. 30 juni 2020 gevorderd deze vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Vordering tenuitvoerlegging 18-920135-16
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Noord-Nederland van 2 augustus 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen, parketnummer 18-920135-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof d.d. 30 juni 2020 gevorderd deze vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij VNN Drenthe, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde partij] ;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de [adres] in [plaats] waar het slachtoffer woont;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: Adidas trainingsjas.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 11,40 (elf euro en veertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 juni 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 23 oktober 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 16 maart 2016, parketnummer 18-254966-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 augustus 2016, parketnummer 18-920135-16, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 81 (eenentachtig) dagen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 14 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Heblij is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.