HR, 08-04-2011, nr. 10/00574
ECLI:NL:HR:2011:BQ0405
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2011
- Zaaknummer
10/00574
- LJN
BQ0405
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ0405, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑04‑2011; (Cassatie)
- Wetingang
art. 8:65 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2011/19.8 met annotatie van Redactie
BNB 2011/179 met annotatie van J.C.K.W. BARTEL
USZ 2011/152
JB 2011/116
NTFR 2011/855 met annotatie van Mr. P.A. Caljé
Uitspraak 08‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 8:56 Awb. Uitnodiging onderzoek ter zitting niet tijdig verzonden.
Nr. 10/00574
8 april 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 maart 2010, nr. 07/00931, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd. De boete is, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/10738) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de boete, de uitspraak van de Inspecteur in zoverre vernietigd en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Bij brief van 24 november 2009, op diezelfde datum aangetekend verzonden aan het adres a-straat 1, te Z, is belanghebbende uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting in zijn hoger beroep op 15 december 2009.
3.1.2. Het onderzoek ter zitting in het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 15 december 2009. Belanghebbende is niet verschenen.
3.1.3. Blijkens de stukken waarvan de Hoge Raad kan kennisnemen is de enveloppe waarin de uitnodiging is verzonden, op 18 december 2009, derhalve nadat het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, door het Hof retour ontvangen. Op die retour ontvangen enveloppe is door TNT Post vermeld dat de postmedewerker op 25 november 2009 geen gehoor heeft gekregen en dat de brief vervolgens niet is afgehaald.
3.1.4. Het Hof heeft vervolgens op 24 december 2009 mondeling uitspraak gedaan op het hoger beroep van belanghebbende.
3.2. Het Hof heeft overwogen dat belanghebbende, hoewel daartoe uitgenodigd bij aangetekende brief van 24 november 2009 verzonden aan het voornoemde adres, op de zitting van het Hof van 15 december 2009 waarop het hoger beroep is behandeld niet is verschenen. Tevens heeft het Hof overwogen dat de brief waarin de uitnodiging is verzonden, blijkens de gegevens van TNT Post ('track and trace') op 25 november 2009 is aangeboden.
3.3.1. Belanghebbende voert in cassatie aan dat hij de uitnodiging voor het onderzoek ter zitting in het hoger beroep nimmer heeft ontvangen en voorts dat, indien ervan moet worden uitgegaan dat toezending van de uitnodiging daadwerkelijk heeft plaatsgehad, de uitnodiging niet tijdig is gedaan.
3.3.2. Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting. Doel en strekking van dit artikel brengen mee dat partijen zó tijdig van de datum van het onderzoek ter zitting op de hoogte behoren te worden gesteld, dat zij gedurende ten minste drie weken de gelegenheid hebben zich op dit onderzoek voor te bereiden. Dat betekent dat het tijdstip van verzending redelijkerwijs moet waarborgen dat de uitnodiging uiterlijk op de eerste dag van de bedoelde termijn van drie weken partijen zal bereiken (vgl. CRvB 29 maart 1996, nr. 94/2016AWW/WAO, LJN AL0662, AB 1996/368).
3.3.3. In het onderhavige geval is de uitnodiging voor het onderzoek ter zitting in het hoger beroep van 15 december 2009 op 24 november 2009 verzonden. Het tijdstip waarop de uitnodiging heeft plaatsgevonden voldoet daarmee niet aan de hiervoor in 3.3.2 vermelde eis. De klachten slagen in zoverre. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak, waarbij belanghebbende alsnog de gelegenheid zal hebben zijn hoger beroep ter zitting toe te lichten. De klachten behoeven verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 110.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2011.