Rb. Arnhem, 06-12-2001, nr. Awb 01/497
ECLI:NL:RBARN:2001:AD6869
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
06-12-2001
- Zaaknummer
Awb 01/497
- LJN
AD6869
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2001:AD6869, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 06‑12‑2001; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2003:AF4735
- Wetingang
art. 8:4 Algemene wet bestuursrecht; art. 2 Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993
Uitspraak 06‑12‑2001
Inhoudsindicatie
Hoger beroep bij ABRS, zie AF4735
Partij(en)
Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: Awb 01/497
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A,
wonende te B, eiser,
en
de Commissie van beroep Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993
te 's-Gravenhage, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 31 januari 2001.
2. Procesverloop
Eiser heeft op 12 mei 2000 het praktijkexamen Rij-instructeur categorie E achter B, deel 2, ingevolge de Wet rijonderricht motorrijtuigen afgelegd. Bij besluit van gelijke datum heeft de examencommissie van het Exameninstituut Innovam (hierna: de examencommissie) eiser een onvoldoende voor dit examen gegeven en beslist dat eiser is afgewezen.
Tegen dit besluit heeft mr. R.P.M. Heijkamp, thans advocaat te Ede, namens eiser op 26 mei 2000 administratief beroep ingesteld.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder beslist dat het besluit van 12 mei 2000 niet in stand blijft en dat het Exameninstituut Innovam eiser opnieuw dient op te roepen voor het kosteloos afleggen van het betreffende examen-onderdeel.
Tegen dit besluit heeft mr. Heijkamp, voornoemd, namens eiser op 14 maart 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 14 mei 2001.
Verweerder heeft op 11 juni 2001 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 oktober 2001.
Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Heijkamp. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W.H.M.A. Pluimakers, voorzitter van verweerder.
3. Overwegingen
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en sub a, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen (Wrm) wijst de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) een instituut aan dat is belast met het afnemen van het examen rijinstructeur.
Het Examencentrum Innovam is middels artikel 2:1 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen als zodanig aangewezen.
Tegen een besluit van het instituut kan een belanghebbende ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wrm administratief beroep instellen bij de in het tweede lid bedoelde commissie.
Deze commissie bestaat blijkens artikel 3, tweede lid, van de Wrm uit drie leden en drie plaatsvervangende leden, die door de Minister worden benoemd en ontslagen.
De Minister stelt ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Wrm een reglement van orde vast met betrekking tot de door de commissie te volgen procedure.
Op 23 oktober 1995 heeft de Minister bedoeld Reglement vastgesteld.
Ingevolge artikel 8:4, aanhef en sub e van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst.
Standpunten van partijen
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat niet is uit te sluiten dat eiser tijdens het examen op 12 mei 2000 niet voldoende heeft gepresteerd tengevolge van de tijdsdruk waarvoor eiser zich geplaatst zag. Gelet hierop heeft verweerder besloten dat de beslissing van de examencommissie niet in stand dient te blijven, dat deze commissie eiser opnieuw dient op te roepen voor het examen rij-instructeur motorrijtuigen categorie E achter B, deel 2 "het geven van een praktische les" en dat eiser kosteloos opnieuw dit examen mag doen. In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd niet zelf in de plaats te kunnen treden van de examencommissie. Artikel 7:25 van de Awb dwingt volgens verweerder niet tot het vaststellen van een vervangende examenuitslag indien het administratief beroep gegrond wordt geoordeeld. Verweerder heeft in dat verband aangevoerd in casu niet zelf te kunnen beoordelen of eiser aan de gestelde eisen voldoet, aangezien zij zelf geen examens kan afnemen.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat verweerder, na gegrondverklaring van het administratief beroep, zelf een nieuw besluit had moeten nemen, inhoudende een verklaring dat eiser geslaagd is voor het genoemde examen. Eiser stelt niet te zijn gebaat bij het besluit van verweerder, nu de gevolgen van het primaire besluit onverkort in stand blijven. Hij heeft in dit verband gewezen op het feit dat hij voor het nieuwe examen kostbare lessen moet volgen en een examenvoertuig moet huren.
Inhoudelijke overwegingen
Aan de orde is het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 31 januari 2001. Voorafgaand aan een (eventuele) beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit dient te worden beoordeeld of het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en sub e van de Awb, ontvankelijk is te achten.
Aan de orde is derhalve de vraag of het besluit van verweerder van 31 januari 2001 moet worden gekwalificeerd als (kort gezegd) een beoordeling van het kennen of kunnen van eiser.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft in enkele uitspraken op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) nadere invulling gegeven aan het criterium van artikel 8:4, aanhef en sub e, van de Awb. Naar het oordeel van de ABRS zijn besluiten die door universitaire Colleges van beroep voor de examens in administratief beroep worden genomen niet op een lijn te stellen met beoordelingen inzake het kennen of kunnen van de betrokkene, aangezien de WHW aan deze Colleges de bevoegd-heid onthoudt om bij gegrondverklaring van het beroep en het geheel of gedeeltelijk vernietigen van de primaire beslissing zelf in de plaats van die beslissing een nieuwe beslissing te nemen. De ABRS leidde daaruit af dat besluiten van de Colleges niet behoren tot die, bedoeld in artikel 8:4, aanhef en sub e, van de Awb (ABRS 24 juli 1998, JB 1998/201 en ABRS 26 april 1999, AB 1999/231).
In de Wet rijonderricht motorrijtuigen noch in de daarop gebaseerde regelingen of in enige andere wettelijke regeling is de beslissingsbevoegdheid van verweerder beperkt op een wijze zoals in de WHW. Dit betekent dat het verweerder volgens de tekst van de wet vrij staat bij een gegrondverklaring van het administratief beroep en een vernietiging van het primaire besluit zelf een nieuwe beslissing inzake de examenuitslag van betrokkene te nemen. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat in de praktijk in bepaalde situaties daadwerkelijk een vervangende examenuitslag wordt vastgesteld.
Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat de besluiten van verweerder moeten worden gekwalificeerd als een beoordeling van het kennen of kunnen van de betrokkene. Tegen deze besluiten kan derhalve in verband met het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en sub e van de Awb geen beroep bij de rechtbank worden ingesteld.
Het beroep dient mitsdien niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskosten-veroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. H.J.A.M. van Geest, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2001 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Vermeulen als griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 6 december 2001
Coll:
[Redactie: LJN 4735
(...)
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 6 december 2001, Awb 01/497;
verklaart de rechtbank onbevoegd van het beroep kennis te nemen;
veroordeelt de Commissie van beroep Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 123,09; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) te worden betaald aan appellant;
gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoedt.
(...)
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003]