Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2004
- Redactionele toelichting
Voorheen art. 10. De tekst van dit artikel is gewijzigd. Art. 11 (oud) vernummerd tot art. 12.
- Bronpublicatie:
23-09-2002, PbEG 2002, L 283 (uitgifte: 21-10-2002, regelingnummer: 2002/772/EG 2002/772/Euratom)
- Inwerkingtreding
01-04-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-05-2011, Trb. 2011, 77 (uitgifte: 03-05-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Besluitvorming
EU-recht / Instituties
1.
De verkiezingsperiode wordt voor de eerste verkiezingen nader bepaald door de Raad die, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen besluit.
2.
De latere verkiezingen vinden plaats in de overeenkomstige periode van het laatste jaar van de in artikel 3 bedoelde periode van vijf jaar.
Indien het onmogelijk blijkt de verkiezingen in de Gemeenschap in die periode te houden, stelt de Raad, met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement uiterlijk een jaar voor het einde van de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar een andere verkiezingsperiode vast, die ten vroegste twee maanden voor en uiterlijk een maand na de periode valt welke voortvloeit uit het bepaalde in de vorige alinea.
3.
Onverminderd artikel 196 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 109 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie komt het Europees Parlement van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de verkiezingsperiode.
4.
Het aftredende Europees Parlement is niet meer in functie zodra het nieuwe Europees Parlement voor het eerst bijeenkomt.