Einde inhoudsopgave
Gaswet
Artikel 18h
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
01-07-2020, Stb. 2020, 262 (uitgifte: 17-07-2020, kamerstukken: 35218)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-04-2021, Stb. 2021, 176 (uitgifte: 09-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Energierecht (V)
1.
Onze Minister kan voor grote, nieuwe interconnectoren, LNG-installaties en opslaginstallaties op verzoek voor een in de ontheffing bepaalde periode ontheffing verlenen van de artikelen 2c, 3b, vierde lid, de paragrafen 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5 en de artikelen 80 tot en met 82, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de aanleg van het net of de installatie versterkt de mededinging bij de levering van gas en de leveringszekerheid,
- b.
het risico van de investering nodig voor de aanleg van het net of de installatie is zo groot dat de aanleg niet zal plaatsvinden als geen ontheffing wordt verleend,
- c.
de eigendom van het net of de installatie berust bij een ander dan de beheerder van het net of de installatie waarop het nieuwe net of de nieuwe installatie zal worden aangesloten,
- d.
de gebruikers van het net of de installatie wordt een tarief in rekening gebracht, en
- e.
de ontheffing belemmert niet de mededinging op de relevante markten waarop de investering waarschijnlijk effect zal hebben, de doelmatige werking van de interne gasmarkt of van het gastransportnet of de installatie waarop de nieuwe interconnector of de nieuwe installatie wordt aangesloten dan wel de leveringszekerheid.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanmerkelijke uitbreidingen van de capaciteit van bestaande netten of installaties en op wijzigingen van de bestaande netten of installaties die de ontwikkeling van nieuwe bronnen van gasvoorziening bevorderen.
3.
De ontheffing kan betrekking hebben op het gehele nieuwe net of de gehele nieuwe installatie onderscheidenlijk de aanmerkelijke uitbreiding of wijziging van een bestaand net of een bestaande installatie dan wel op gedeelten daarvan.
4.
Vervallen.
5.
Alvorens Onze Minister beslist op een verzoek om een ontheffing brengt de Autoriteit Consument en Markt of, indien dit voortvloeit uit artikel 36, vierde en zevende lid, van de richtlijn, Acer advies uit. Van het advies wordt uiterlijk tegelijk met de bekendmaking van het besluit op de aanvraag kennis gegeven.
6.
Indien sprake is van de aanleg van een interconnector met een andere lidstaat, overlegt Onze Minister met de bevoegde instanties in de andere lidstaten wier markten waarschijnlijk een effect zal ondervinden van de nieuwe interconnector.
6a.
Indien er sprake is van een interconnector met een derde land waarvan het eerste interconnectiepunt is gelegen op het Nederlands grondgebied, overlegt Onze Minister met de bevoegde instanties in de andere lidstaten wier markten waarschijnlijk een effect zullen ondervinden van de nieuwe interconnector, alsmede met de bevoegde instantie in het derde land wier betrokken infrastructuur gekoppeld is met de nieuwe interconnector teneinde te bewerkstelligen dat met betrekking tot de nieuwe interconnector aan de bij en krachtens deze wet gestelde eisen wordt voldaan. Indien de bevoegde instantie in het derde land niet binnen drie maanden reageert kan Onze Minister een besluit nemen op het verzoek om een ontheffing.
7.
Onze Minister verbindt voorschriften aan de ontheffing met betrekking tot de niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur, onder andere over de mechanismen voor het beheer of de toewijzing van capaciteit. Deze voorschriften bevatten in elk geval:
- a.
het voorschrift dat alle potentiële gebruikers van infrastructuur hun belangstelling aangeven alvorens de toewijzing van capaciteit in nieuwe infrastructuur, inclusief eigen gebruik, plaatsvindt;
- b.
de bepaling dat ongebruikte capaciteit op de markt moet worden aangeboden en dat gebruikers van de infrastructuur het recht krijgen door hen ingekochte capaciteit te verhandelen op de secundaire markt.
8.
Onze Minister kan voorschriften aan de ontheffing verbinden die betrekking hebben op het beheer en de toedeling van capaciteit, met dien verstande dat deze voorschriften de uitvoering van overeenkomsten voor een lange termijn niet mogen belemmeren.
9.
Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, doch uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag voor een ontheffing betrekking heeft op een interconnector, wordt de termijn voor het nemen van een besluit gerekend vanaf de datum waarop de laatste van de uit de landen betrokken regulerende instantie een verzoek om ontheffing heeft ontvangen.
10.
Indien Onze Minister een ontheffing als bedoeld in het eerste lid heeft verleend, stelt hij daarvan onverwijld de Europese Commissie in kennis, onder overlegging van alle van belang zijnde gegevens. Deze gegevens omvatten in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 36, achtste lid, van de richtlijn.
11.
Indien de termijn waarbinnen de Europese Commissie kan reageren, bedoeld in artikel 36, negende lid, van de richtlijn is verstreken zonder een besluit van de Europese Commissie, treedt een besluit als bedoeld in het eerste lid in werking op de dag na het verstrijken van deze termijn.
12.
Indien de Europese Commissie binnen de termijn waarbinnen de Europese Commissie kan reageren, bedoeld in artikel 36, negende lid, van de richtlijn een besluit neemt, treedt het besluit na aanpassing aan dit besluit in werking. Onze Minister past een besluit als bedoeld in het eerste lid aan binnen een maand na het besluit.
13.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Van een beslissing bedoeld in het twaalfde lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
14.
In afwijking van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan op de dag van inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in het eerste lid.
15.
Indien twee jaar na inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, de bouw van de infrastructuur nog niet van start is gegaan of wanneer vijf jaar na inwerkingtreding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, de infrastructuur nog niet operationeel is geworden, vervalt de ontheffing.
16.
Het eerste lid is niet van toepassing indien Onze Minister op verzoek van de houder van de ontheffing vaststelt dat vertraging het gevolg is van grote hindernissen die buiten de macht liggen van de persoon aan wie ontheffing is verleend. Onze Minister raadpleegt over dit besluit de Europese Commissie.
17.
Onze Minister kan het nemen van een besluit op een aanvraag als bedoeld in het negende lid, laatste volzin, ten hoogste eenmaal met een periode van drie maanden verlengen indien Acer met de verlenging heeft ingestemd.