HR, 31-01-2012, nr. S 11/03642 H
ECLI:NL:HR:2012:BV2277
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31-01-2012
- Zaaknummer
S 11/03642 H
- LJN
BV2277
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV2277, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2012; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Herziening. De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/03642 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Groningen van 19 december 2008, nummer 18/993018-06, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. a1 "valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 1. a2 "valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 2. "oplichting, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd" en 3. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Aan de aanvrage ligt ten grondslag dat de aanvrager door de Rechtbank te Groningen is veroordeeld ter zake van de onder 1 genoemde feiten, terwijl bij vonnis van de Rechtbank te Groningen, zitting houdende te Arnhem, van 29 april 2010 het Openbaar Ministerie wegens vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van een medeverdachte van de aanvrager.
3.2. Voor zover de aanvrage berust op de stelling dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 1°, Sv geldt dat ingevolge deze bepaling als grondslag voor een herziening slechts kan dienen een door opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheid dat bij onderscheidene arresten of vonnissen bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet met elkaar zijn overeen te brengen. Dat geval doet zich hier niet voor zodat de aanvrage in zoverre niet kan worden ontvangen.
3.3.1. Voor zover de aanvrage mede mocht steunen op het bepaalde in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv verdient het volgende opmerking.
3.3.2. Ingevolge deze bepaling kunnen als grondslag voor een herziening slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.3.3. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken. De aanvrager kan niet volstaan met het aanvoeren van een novum met het doel dat de Hoge Raad daarnaar een nader onderzoek zal (doen) verrichten. Het is de aanvrager die tot op zekere hoogte aannemelijk moet maken dat en waarom de eerder oordelende rechter tot een vrijspraak of enige andere hiervoor onder 3.3.2 bedoelde beslissing zou zijn gekomen indien hij ten tijde van de behandeling van de strafzaak op de hoogte was geweest van hetgeen in de herzieningsaanvrage naar voren is gebracht (vgl. HR 18 maart 2008, LJN BA1024, rov. 6.6).
3.3.4. Als "eenige omstandigheid" als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv kan niet dienen een beslissing van een Nederlandse rechter doch slechts een omstandigheid van feitelijke aard, die "met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt", zoals in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv nader omschreven. Nu de aanvrager aan zijn verzoek niet meer ten grondslag heeft gelegd dan de beslissing tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafzaak van een medeverdachte, kan de aanvrage ook in zoverre niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 januari 2012.