Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.76 Zelfstandigenaftrek
Geldend
Geldend van 01-01-2024 tot 01-01-2026
- Bronpublicatie:
21-12-2022, Stb. 2022, 532 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36202)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-12-2022, Stb. 2022, 532 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36202)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Winst
1.
De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
2.
Indien de ondernemer bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, bedraagt de zelfstandigenaftrek € 3.750.
3.
Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2123. De eerste volzin is niet van toepassing voor de ondernemer die met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een onderneming voortzet of mede voortzet waarbij dit voortzetten een aanvang heeft genomen in het kalenderjaar of in een van de vijf daaraan voorafgaande kalenderjaren.
4.
Indien de ondernemer bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, bedraagt de zelfstandigenaftrek 50% van het bedrag van de zelfstandigenaftrek volgens het tweede en derde lid.
5.
In afwijking in zoverre van het tweede en vierde lid bedraagt het bedrag van de zelfstandigenaftrek niet meer dan het bedrag van de winst. De eerste volzin is niet van toepassing op een ondernemer die in aanmerking komt voor de verhoging van de zelfstandigenaftrek, bedoeld in het derde lid. Indien toepassing van de eerste volzin tot een verlaging van het bedrag van de zelfstandigenaftrek leidt, wordt het bedrag waarmee de zelfstandigenaftrek is verlaagd aangemerkt als niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Indien de zelfstandigenaftrek ingevolge de eerste volzin op nihil wordt gesteld, wordt er voor de toepassing van het derde lid van uit gegaan dat de zelfstandigenaftrek in dat kalenderjaar toepassing heeft gevonden.
6.
7.
De niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt in de volgende negen kalenderjaren verrekend door in die jaren een verhoging van de zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen. Deze verhoging bedraagt maximaal het bedrag waarmee de winst de zelfstandigenaftrek van dat jaar overtreft. Verrekening van niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vindt plaats in de volgorde waarin deze niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek is ontstaan.
8.
Het verrekenen van niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek in een volgend kalenderjaar vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. In de beschikking wordt tevens vastgesteld welk bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt verrekend. De inspecteur geeft de beschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarmee de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt verrekend. Het bedrag van de verrekende niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
9.
Rechtsmiddelen tegen de beschikking, bedoeld in het achtste lid, kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van het zevende lid.
10.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winst verstaan het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer uit een of meer ondernemingen geniet.