HR, 03-11-2009, nr. 08/01712 P
ECLI:NL:HR:2009:BJ6953
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-11-2009
- Zaaknummer
08/01712 P
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BJ6953
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ6953, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑11‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ6953
ECLI:NL:PHR:2009:BJ6953, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ6953
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. De volledige toerekening van het verkregen w.v.v. is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat in de strafzaak ten laste van betrokkene bewezen is verklaard dat hij de hennepplanten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft geteeld (vgl. HR LJN BD4860).
3 november 2009
Strafkamer
nr. 08/01712 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 oktober 2007, nummer 21/001951-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het onbegrijpelijk is dat het Hof het wederrechtelijk verkregen voordeel volledig aan de betrokkene heeft toegerekend.
2.2. In de hoofdzaak heeft het Hof ten laste van de betrokkene onder 1 bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 24 september 2006 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de [a-straat 1], een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 15 oktober 2007 (parketnummer 21-001819-07) terzake van onder meer het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, veroordeeld tot straf.
De raadsman heeft ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - betoogd dat niet kan worden geconstateerd dat er een tweetal oogsten heeft plaatsgevonden. De raadsman voert daartoe aan dat hoewel er stof op de lampen en vervuilde koolstoffilters zijn aangetroffen niet kan worden vastgesteld hoe lang en wanneer deze in deze woning precies zijn gebruikt, omdat ze tweedehands kunnen zijn aangeschaft.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte was in de periode 1 maart 2006 tot en met 24 september 2006 huurder van de woning waarin de kwekerij is aangetroffen. Verdachte heeft op 27 oktober 2006 bij de politie verklaard dat hij het idee had dat er zich een hennepkwekerij in de woning bevond en aldus hennep werd gekweekt. Het hof is deswege van oordeel dat er vanaf 1 maart 2006 hennep werd gekweekt. Het hof overweegt voorts dat er in een periode van 6 maanden minimaal 2 maal geoogst kan worden. Dat er stof op de lampen en vervuilde koolstoffilters zijn aangetroffen geeft aan dat er meerdere oogsten zijn geweest. Dat de vervuiling van deze attributen niet in de woning maar elders zou hebben plaatsgevonden is niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van EUR 49.381,68 (negenenveertigduizenddriehonderdeenentachtig euro en achtenzestig eurocenten).
Deze schatting wordt ontleend aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bij deze schatting wordt als uitgangspunt genomen dat per oogst, telkens 420 planten met een opbrengst van 29,6 gram is geoogst. Tevens is aannemelijk dat 2 maal is geoogst. De verkoopprijs per kilogram wordt op € 2,37 per kilogram gesteld. Voorts moet worden aangenomen dat kosten zijn gemaakt. Zo zijn er afschrijvingskosten van € 600,00 voor de totale hoeveelheid van 420 planten, variabele kosten van 4,40 per plant en huisvestingskosten van € 5.250,00 ten behoeve van de gehele oogst.
Berekening
Bruto-opbrengst
Aantal oogsten 2
Aantal planten 420
Opbrengst (gram) per plant 29,6
Totaal aantal gram 24.684 [de Hoge Raad leest: 24.864]
Prijs per gram (€) 2,37
Totale opbrengst (€) 58.972,68 [de Hoge Raad leest: 58.927,68]
Kosten
Afschrijvingskosten (€) 600,00
Variabele kosten (€) (420 planten x 2 oogsten x € 4,40 kosten plant) 3.696,00
Huisvestingskosten (€)5.250,00
Totale kosten (€)9.546,00
Netto-opbrengst (€) 49.381,68"
2.4. Het Hof heeft geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in zijn geheel aan de betrokkene moet worden toegerekend. Dit oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat ten laste van de betrokkene bewezen is verklaard dat hij de hennepplanten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft geteeld (vgl. HR 11 november 2008, LJN BD4860, NJ 2008, 596). Voor zover het middel hierover klaagt is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 november 2009.
Conclusie 01‑09‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene = verzoeker]
1.
Het gerechtshof te Arnhem, heeft bij arrest van 15 oktober 2007 aan verzoeker de verplichting opgelegd om een bedrag van € 49.381, 68 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.
Namens verzoeker heeft mr. M.W.G.J. IJseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur één middel bestaande uit 3 subklachten van cassatie voorgesteld.
3.
De eerste klacht houdt in dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat het hof in de hoofdzaak heeft vastgesteld dat het feit is gepleegd door twee personen. Het berekende voordeel had volgens de steller van het middel ponds-ponds gelijk verdeeld moeten worden.
4.
Deze klacht betreft een verweer dat thans voor het eerst in cassatie wordt aangevoerd en daarom buiten bespreking moet blijven.
5.
In de tweede plaats klaagt het middel over 's hofs vaststelling dat er twee oogsten hebben plaatsgevonden.
6.
's Hofs vaststelling dat er twee oogsten hebben plaatsgevonden, is blijkens het arrest gebaseerd op een aantal omstandigheden. De tijd dat de hennepplantage in werking is geweest, de gemiddelde oogsttijd, de grootte van de aangetroffen hennepplanten, het aantreffen van verdroogde hennepbladeren en het stof op de apparatuur. Dat het hof alléén is uitgegaan van het op de apparatuur aangetroffen stof zou zijn uitgegaan mist derhalve feitelijke grondslag. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is 's hofs oordeel dat er (tenminste) tweemaal is geoogst niet onbegrijpelijk.
7.
Ten slotte bevat het middel de klacht dat het hof slechts € 10.000 als voordeel had mogen rekenen nu dat het bedrag is dat aan verzoeker is kwijtgescholden in ruil voor het op zijn naam stellen van de hennepplantage. Ook dit verweer is in feitelijke aanleg niet gevoerd zodat het eveneens tardief is.
8.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G