Uitkeringswet gewezen militairen
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2003. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2001
- Bronpublicatie:
21-11-2002, Stb. 2003, 8 (uitgifte: 01-01-2003, kamerstukken: 28269)
- Inwerkingtreding
01-06-2003, terugwerkend tot: 01-01-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-01-2003, Stb. 2003, 73 (uitgifte: 01-01-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid werkloosheid / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
1.
De inkomsten die de gewezen militair, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, geniet of gaat genieten in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag van het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend, worden gedurende de eerste twee jaren, te rekenen vanaf de dag, waarop de uitkering is ingegaan of had kunnen ingaan, met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben, dan wel over de maand waarop deze inkomsten daarvoor in aanmerking kunnen worden gebracht. Deze verrekening geschiedt aldus, dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag, waarmede de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de laatstelijk genoten bezoldiging overschrijdt.
2.
Met arbeid of bedrijf, aangevangen met ingang van of na de dag, waarop het ontslag is ingegaan, wordt gelijkgesteld arbeid of bedrijf, aangevangen tijdens non-activiteit, vakantieverlof of ander verlof of verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag. Onder ander verlof als bedoeld in de vorige volzin, wordt voor de toepassing van dit artikel mede begrepen de tijd van ontheffing uit de functie, als bedoeld in het Koninklijk besluit van 2 juni 1969, Stb. 231.
3.
Wanneer de gewezen militair, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, arbeid of bedrijf heeft aangevangen voor het tijdstip van zijn ontslag en na dat tijdstip uit die arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer inkomsten gaat genieten, worden die inkomsten of die meerdere inkomsten in aanmerking genomen voor de toepassing van het eerste lid, tenzij deze aannemelijk maakt, dat die inkomsten, die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan niet het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag, in welk geval die inkomsten, die meerdere inkomsten of dat gedeelte daarvan niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het eerste lid.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als inkomsten aangemerkt hetgeen is verkregen uit dienstbetrekking bij het Ministerie van Defensie of door werkzaamheden die zijn voorbehouden aan:
- a.
personeel ter zake van het geven van feitelijk onderricht in de onderwijssector;
- b.
medisch en paramedisch personeel voor het verrichten van feitelijke werkzaamheden in de zorgsector;
- c.
executief politie- dan wel douanepersoneel.
5.
Voor de toepassing van dit artikel wordt een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen aangemerkt als inkomsten in verband met arbeid.
6.
Onverminderd het vierde en vijfde lid stelt Onze Minister nadere regelen voor hetgeen bij de toepassing van dit artikel al dan niet als inkomsten wordt begrepen. Daarbij kan Onze Minister bij ministeriële regeling tevens:
- a.
de in het vierde lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde beroepsgroepen nader duiden;
- b.
voor gevallen of groepen van gevallen een termijn, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag bepalen, waarover ten minste arbeid of bedrijf, als bedoeld in het derde lid, moet zijn verricht of uitgeoefend.
7.
In naar het oordeel van Onze Minister bijzondere gevallen, waarin toepassing van dit artikel voor het aanmerken als inkomsten en de berekening daarvan tot een onredelijke uitkomst zou leiden, kan hij van het bepaalde in dit artikel ten gunste van de gewezen militair afwijken.