RvdW 2022/356:In de uitoefening van beroep of bedrijf telen van groot aantal hennepplanten (art. 11 lid 3 en 11 lid 5 jo. 3 onder B Opiumwet) en diefstal van elektriciteit d.m.v. verbreking (art. 311 lid 1 sub 5 Sr). Redelijke termijn in hoger beroep. Kon hof volstaan met constatering dat redelijke termijn is overschreden? Verdachte is ttz. in h.b. niet verschenen en tegen hem is verstek verleend, terwijl dagvaarding in h.b. niet aan verdachte in persoon is betekend. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197, RvdW 2021/221, m.b.t. beoordelingskader overschrijding redelijke termijn in eerste aanleg en h.b. en vraag welk rechtsgevolg daaraan dient te worden verbonden. Hof heeft tijdsverloop van behandeling van zaak in e.a. en in h.b. afzonderlijk onderzocht en vastgesteld dat redelijke termijn in fase van behandeling in h.b. is overschreden met bijna 11 maanden. In zoverre heeft hof beoordelingskader niet miskend. ’s Hofs oordeel dat overschrijding van redelijke termijn in h.b. geen aanleiding geeft tot strafvermindering is echter niet zonder meer begrijpelijk. Weliswaar kunnen bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat wordt volstaan met vaststelling dat redelijke termijn is overschreden maar door hof in aanmerking genomen omstandigheden zijn daarvoor niet toereikend, nu overschrijding van redelijke termijn in h.b. met bijna 11 maanden niet onder ‘beperkte overschrijding’ valt en totale duur van berechting in feitelijke aanleg niet is afgerond binnen totaal van de voor elk van procesfasen geldende termijnen. HR doet zaak zelf af en vermindert aan verdachte opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden met 1 week.