Hof 's-Hertogenbosch, 25-08-2016, nr. 14/01029 en 14/01030
ECLI:NL:GHSHE:2016:3768, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
25-08-2016
- Zaaknummer
14/01029 en 14/01030
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:3768, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 25‑08‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:6819, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2017/4.23 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2017/3.6
NLF 2016/0653 met annotatie van
NTFR 2016/3066 met annotatie van Mr. R.L.G. van den Heuvel
Uitspraak 25‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Belanghebbende verkrijgt in november 2011 twee onroerende zaken die onderdeel uitmaken van een schoolwoningencomplex. Bij het ontwerp van het schoolwoningencomplex is rekening gehouden met een in de toekomst uit te voeren verbouwing van het schoolgebouw tot woningen. Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van de verkrijging van twee woningen, zodat het tarief van zes procent van toepassing is.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01029 en 14/01030
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 oktober 2014, nummers AWB 14/2440 en AWB 14/2441, in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijgingen van de onroerende zaken [a-straat] 28 en 34 te [A] . De volgens aangifte verschuldigde belasting ten bedrage van € 12.648 respectievelijk € 16.146 is op 23 december 2011 voldaan. Naar aanleiding van de tegen deze voldoeningen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur besloten van deze bedragen geen teruggaaf te verlenen.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met nummer AWB 14/2440 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en teruggaven verleend van € 8.432 (AWB 14/2440) respectievelijk € 10.764 (AWB 14/2441).
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank met nummer AWB 14/2440 staat bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 14/01029 en betreft de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van [a-straat] 28. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank met nummer AWR 14/2441 staat bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 14/01030 en betreft de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van [a-straat] 34. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof. Ter zitting heeft belanghebbende deze pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] en de heer [C] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] en de heer [E] .
1.7.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Op 6 december 1995 heeft de gemeente [A] een aanvraag ingediend om een bouwvergunning voor het bouwen van een “complex schoolwoningen”, gelegen aan de [a-straat] 28-34 te [A] (hierna: het schoolwoningencomplex). Bij de aanvraag zijn twee sets bestektekeningen ingediend, namelijk één voor de bouw van een schoolgebouw en één voor de bouw van vier zelfstandige woningen met garage.
2.2.
Op 16 februari 1996 is de bouwvergunning verleend voor het bouwen van een “complex schoolwoningen”. Aan het schoolwoningencomplex is een woonbestemming toegekend. De bestektekeningen zijn getoetst aan de eisen die de Woningwet stelt aan de bouw van woningen. Voor de bouwvergunning en het gebruik als schoolgebouw is een tijdelijke ontheffing verleend.
2.3.
De vier bouwblokken van het schoolwoningencomplex zijn bouwtechnisch door middel van een aan de voorzijde gelegen corridor (gang) met elkaar verbonden. Tussen de twee bouwblokken van het schoolwoningencomplex is een gymlokaal gebouwd.
2.4.
Vanaf januari 1997 is het schoolwoningencomplex als schoolgebouw in gebruik, als een dependance van [F-school] .
2.5.
Op 24 juli 2009 is het schoolgebouw gesloten, omdat er elders schoollokalen waren gerealiseerd.
2.6.
Vanaf 24 juli 2009 heeft het schoolwoningencomplex leeg gestaan in afwachting van verkoop. In die periode is het schoolwoningencomplex als bestemd voor bewoning te koop aangeboden.
2.7.
Op 12 juli 2011 heeft gemeente [A] een omgevingsvergunning afgegeven voor “het gedeeltelijk slopen van een schoolgebouw”.
2.8.
Op 1 november 2011 hebben de gemeente [A] en belanghebbende een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot, onder andere, [a-straat] 28 en 34. [a-straat] 28 is verkocht voor een bedrag van € 210.808 en [a-straat] 34 voor een bedrag van € 269.110.
2.9.
Op 21 november 2011 heeft de gemeente [A] aan belanghebbende [a-straat] 28 en 34 geleverd. Daarbij is afgesproken dat belanghebbende de corridor en het gymlokaal zal slopen. In de akten van levering is onder meer het volgende bepaald:
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
a. koper [Hof: belanghebbende] in de gelegenheid is gesteld het (…) perceel grond (…) met het daarop staande schoolwoningencomplex, plaatselijk bekend [a-straat] 28 tot en met 34, (…) voor zijn eigen rekening, risico en verantwoordelijkheid te herontwikkelen tot vier woningen en van de hem geboden gelegenheid gebruik wenst te maken;
b. partijen zijn overeengekomen, dat koper [Hof: belanghebbende] de bouwkavels 28 t/m 34 met de daarop staande woningcasco’s op afroep middels a-b/b-c akten mag doorverkopen aan de individuele kopers.”.
2.10.
Eveneens op 21 november 2011 heeft belanghebbende [a-straat] 28 voor € 288.246,43 ‘vrij op naam’ geleverd aan de heer [G] en mevrouw [H] en [a-straat] 34 voor € 332.486,43 ‘vrij op naam’ geleverd aan de heer [J] en mevrouw [K] (de heer [G] , mevrouw [H] , de heer [J] en mevrouw [K] hierna gezamenlijk: de particuliere kopers). De particuliere kopers hebben gelijktijdig met de koopovereenkomst een aannemingsovereenkomst met [L] B.V. gesloten voor een aanneemsom van € 126.753,57 voor de verbouw van [a-straat] 28 respectievelijk € 131.513,57 voor de verbouw van [a-straat] 32. Van de aanneemsom zijn op het tijdstip van de levering geen termijnen vervallen. In de akten van levering is onder meer het volgende bepaald:
“AFLEVERING, STAAT EN GEBRUIK
Artikel 6:
1. De aflevering van het verkochte geschiedt conform het bepaalde in de aannemingsovereenkomst.
2. Koper [Hof: de particuliere kopers] is voornemens het verkochte te (doen) gebruiken als woonhuis voor eigen gebruik en bewoning. Ten aanzien van dit gebruik deelt verkoper [Hof: belanghebbende] nog mee dat het hem niet bekend is, dat dit gebruik op publiek- of privaatrechtelijke gronden niet is toegestaan.
3. De aflevering van het verkochte geschiedt leeg en ontruimd. Het verkochte is vrij van huur, pacht of enig ander gebruiksrecht.”.
2.11.
Na de levering van [a-straat] 28 en 34 aan de particuliere kopers zijn de volgende sloopwerkzaamheden uitgevoerd:
sloop van de corridor;
sloop van de teamkamer;
sloop van het lokaal, met entree, gang en toiletten tussen de bouwblokken [a-straat] 30 en 32;
sloop van het invalidentoilet in het bouwblok [a-straat] 34;
sloop van één toilet op de begane grond van elk bouwblok;
sloop van enkele muren van het klaslokaal met gang en entree tussen [a-straat] 32 en 34;
sloop aan de achterzijde van de tegels, speeltoestellen, hekwerk en fietsenstalling.
2.12.
Na de oplevering van de in 2.7 vermelde sloopwerkzaamheden zijn de volgende (ver)bouwwerkzaamheden uitgevoerd:
bouw van een keuken op de begane grond;
plaatsen van tussenmuren op de eerste etage, waardoor twee of drie slaapkamers worden gerealiseerd;
bouw van een badkamer, met douche, ligbad en wastafel;
plaatsen van nieuwe ramen in de achtergevel van de bouwblokken;
stuken van de muren om de aanhechtingssporen van de gesloopte gedeelten aan het zicht te onttrekken;
plaatsen van een tussenmuur en een garagedeur, waardoor garages worden gerealiseerd.
Na deze (ver)bouwwerkzaamheden is de indeling van de woningen nagenoeg gelijk aan de in 2.1 vermelde bestektekeningen. De (ver)bouwwerkzaamheden hebben ongeveer een half jaar geduurd.
2.13.
Na voltooiing van de in 2.12 vermelde (ver)bouwwerkzaamheden zijn de particuliere kopers in de woningen gaan wonen. De particuliere kopers van [a-straat] 28 hebben zich op 24 mei 2012 bij de gemeente ingeschreven. De particulieren kopers van [a-straat] 32 hebben zich op 25 juni 2012 bij de gemeente ingeschreven.
2.14.
Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van [a-straat] 28 en 34 op grond van artikel 14, lid 1 van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) 6% overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of [a-straat] 28 en 34 moeten worden gekwalificeerd als woningen in de zin van artikel 14, lid 2, van de Wet BRV. De Inspecteur is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op 21 november 2011 luidde artikel 14 van de Wet BRV als volgt:
“1. De belasting bedraagt 6 percent.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging van woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, alsmede voor de verkrijging van aandelen en rechten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, voor zover deze aandelen en rechten middellijk of onmiddellijk woningen vertegenwoordigen.”
4.2.1.
Bij besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M, Stcrt. 2011, 12301 (hierna: het Besluit) heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat, vooruitlopend op de aanvaarding van het Belastingplan 2012, het tarief van de overdrachtsbelasting van twee procent bij de verkrijging van woningen met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. Aan het Besluit kan het navolgende worden ontleend:
“De maatregel ziet uitsluitend op de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die naar hun aard zijn bestemd voor bewoning door particulieren. Het maakt geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier.”.
4.2.2
Aan de toelichting op het Belastingplan 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011-2012, kamerstuk 33 003, nr. 3 (memorie van toelichting), pag. 7, 36 en 115-116), kan onder meer het navolgende worden ontleend:
“In de eerste plaats een maatregel die al wat langer publiek is: de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%. Deze maatregel is erop gericht de woningmarkt een krachtige impuls te geven.
(…).
5.1.
Tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting
De woningmarkt hapert en het vertrouwen is laag. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen kunnen hun huis niet kwijt, wat in sommige gevallen tot financiële problemen leidt. Het kabinet stelt daarom voor het tarief van de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van woningen te verlagen van 6 naar 2 procent voor de periode van één jaar. Dit past binnen het kabinetsbeleid dat erop is gericht om het vertrouwen in de woningmarkt te ondersteunen, mede door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en daarbij wel de financiële risico’s te beperken. De rem op het aantal transacties doet vooral pijn in slechte tijden. De maatregel wordt nu ingevoerd om een tijdelijk probleem te adresseren: de diepste neergang op de woningmarkt sinds begin jaren tachtig. Met de tariefsverlaging wordt beoogd om het aantrekkelijker te maken om nu een huis te kopen en daarmee een impuls te geven die de woningmarkt op dit moment goed kan gebruiken. De gedachte is dat starters in deze periode tegen gunstigere voorwaarden en lagere financiële risico’s kunnen instappen en doorstromers kunnen profiteren omdat de verkoopbaarheid van de oude woning verbetert. De impuls tot het kopen van een woning wordt daarbij vergroot door het tijdelijke karakter van de maatregel. Een positief effect van de beoogde betere doorstroming is bovendien dat het de arbeidsmobiliteit ondersteunt. Mensen kunnen gemakkelijker dicht bij hun werk gaan wonen. In de huidige fase van herstel na de crisis is dit van bijzonder belang. Ten slotte levert de maatregel een bijdrage in het proces van herstel van de financiële stabiliteit na de kredietcrisis. Er hoeft minder geld geleend te worden voor de hypotheek, wat (ook op lange termijn) in het belang is van consumenten en hypotheekverstrekkers. Om uitsteleffecten te voorkomen, is reeds eerder bij beleidsbesluit goedgekeurd dat, vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet, het tarief van de overdrachtsbelasting van 2 procent bij de verkrijging van woningen al met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. De maatregel vervalt per 1 juli 2012.
(…)
Artikel XVI, onderdeel C (artikelen 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer)
Dit onderdeel regelt de verlaging van het tarief overdrachtsbelasting naar 2 procent voor de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken. Voor toepassing van het verlaagde tarief maakt het geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Ook ontneemt tijdelijke leegstand aan de onroerende zaak niet het karakter van woning. De maatregel geldt ook voor de tweede woning en de recreatiewoning, indien deze naar hun aard bestemd zijn voor bewoning. Daarnaast geldt de maatregel voor een nieuwe woning in aanbouw. Als de fundering is aangebracht is in dit kader sprake van een nieuwe woning in aanbouw. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning valt niet onder de maatregel. Als woning zijn in ieder geval niet aan te merken:
bedrijfsgebouwen en -ruimtes;
afzonderlijke garageboxen;
hotels/pensions;
asielzoekerscentra;
een onroerende zaak die bestemd is voor gebruik als een verpleeg- of verzorgingsinstelling of ziekenhuis;
internaten; en
grond bestemd voor woningbouw.
Tot de woning behoren eveneens de ondergrond en de tuin en aanhorigheden zoals garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, tuinhekken en dergelijke die zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning. In dit kader is het wel van belang dat er een woning wordt verkregen. De maatregel geldt dus bijvoorbeeld niet voor de verkrijging van een los stuk grond of een aparte verkrijging van een garage die in gebruik komen bij de woning. Indien een aanhorigheid zich niet bevindt op hetzelfde (kadastrale) perceel als de woning kan de maatregel toch toegepast worden als aan de volgende cumulatieve vereisten is voldaan: de percelen grenzen aan elkaar, de percelen zijn naar verkeersopvatting te beschouwen als één geheel en de percelen zijn tegelijkertijd aan de koper geleverd door dezelfde verkoper. De maatregel geldt dus niet voor de verkrijging van een garagebox die niet grenst aan het perceel van de woning. Echter, een garage die tot hetzelfde gebouwencomplex als de woning behoort en tegelijkertijd met de woning van dezelfde verkoper is verkregen, wordt wel tot de woning gerekend. Voor onroerende zaken die niet geheel naar hun aard zijn bestemd voor bewoning geldt dat uitsluitend op de waarde van het deel dat voor bewoning is bestemd het tarief van 2 procent wordt toegepast. Als de onroerende zaak qua oppervlakte voor 90 procent of meer naar zijn aard bestemd is voor bewoning, kan voor de verkrijging van de gehele onroerende zaak het tarief van 2 procent worden toegepast. De tariefverlaging geldt ook voor de verkrijging van aandelen in onroerendezaaklichamen en rechten van lidmaatschap van verenigingen of coöperaties als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de WBR. Voor deze verkrijgingen geldt het tarief van 2 procent voor zover deze aandelen en rechten middellijk of onmiddellijk woningen vertegenwoordigen. Het tarief van 2 procent kan uitsluitend worden toegepast op de waarde als bedoeld in artikel 10 van de WBR voor zover die waarde betrekking heeft op woningen.
4.3.
De Inspecteur stelt dat [a-straat] 28 en 34 niet kunnen worden gekwalificeerd als woningen, zodat het tarief van zes procent van toepassing is. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan en stelt zich op het standpunt dat het tarief van twee procent van toepassing is.
4.4.
Het Hof stelt voorop dat voor de kwalificatie als woning is vereist dat een onroerende zaak naar zijn aard is bestemd voor bewoning. Het Hof verwijst naar de in 4.2.2 aangehaalde passage uit de toelichting op het Belastingplan 2012. De vraag is derhalve of [a-straat] 28 en 34 op het moment van verkrijging door belanghebbende naar hun aard zijn bestemd voor bewoning.
4.5.
De Inspecteur heeft in dat kader de volgende omstandigheden geschetst. In de nieuwbouwwijk “ [M] ” in [A] was in de jaren ’90 behoefte aan een basisschool. In deze wijk was toentertijd een tijdelijke piek van kinderen in de basisschoolleeftijd. Verwacht werd dat in de loop van de tijd het aantal jonge kinderen in de wijk zou afnemen, omdat de gezinnen in de wijk zouden blijven wonen. Derhalve bestond behoefte aan een tijdelijke school. In dat kader is het schoolwoningcomplex gebouwd volgens het concept ‘schoolwoningen’. Dit ontwerp houdt in dat bij het ontwerp reeds rekening wordt gehouden met een in de toekomst uit te voeren verbouwing van het schoolgebouw tot woningen. Het schoolwoningencomplex heeft alle kenmerken en faciliteiten, waaraan een schoolgebouw voor normaal gebruik als school moet voldoen.
4.6.
Belanghebbende heeft de door de Inspecteur geschetste omstandigheden, zoals vermeld in 4.5, niet weersproken, zodat het Hof deze omstandigheden als vaststaand aanneemt.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat uit de in 4.5 vermelde omstandigheden moet worden afgeleid dat het schoolwoningencomplex constructie-technisch is gebouwd als schoolgebouw. Het schoolwoningencomplex is ook daadwerkelijk in gebruik genomen als school. Gedurende de leegstand in de jaren 2009-2011 is het schoolwoningencomplex een schoolgebouw gebleven.
4.8.
De vraag of [a-straat] 28 en 34 naar hun aard zijn bestemd voor bewoning, moet worden beoordeeld naar het moment van de verkrijging van deze onroerende zaken door belanghebbende. In dat kader acht het Hof van belang dat op het moment van de verkrijging door belanghebbende de in 2.11 en 2.12 vermelde sloop- en (ver)bouwwerkzaamheden aan het schoolwoningencomplex nog moesten worden uitgevoerd. Ten tijde van de verkrijging waren de corridor, het gymlokaal en de speelplaats nog aanwezig (zie 2.11). Hieruit leidt het Hof af dat [a-straat] 28 en 34 op het moment van verkrijging door belanghebbende naar hun aard niet bestemd waren voor bewoning. Hieraan doet niet af dat bouwtechnisch en in het bestemmingsplan er rekening mee is gehouden dat het schoolwoningencomplex in de toekomst als woningen in gebruik zou worden genomen. Een (voorzienbare) toekomstige of uiteindelijke bestemming van het schoolwoningencomplex ten tijde van de bouw ervan alsmede de bedoeling van belanghebbende of van de particuliere kopers is niet relevant. Van belang is immers aard van de bestemming ten tijde van de verkrijging van het schoolgebouwencomplex door belanghebbende.
4.9.
Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van een casco woning in aanbouw. Het Hof is van oordeel dat een woning in aanbouw naar zijn aard in beginsel niet is bestemd voor bewoning. Weliswaar zijn op deze hoofdregel in de toelichting op het Belastingplan 2012 (zie 4.2.2) uitzonderingen gemaakt, maar deze uitzonderingen dienen strikt te worden uitgelegd. Het moet dan gaan om een nieuwe woning in aanbouw, waarvan de fundering is aangebracht. Het verlaagde tarief is niet van toepassing op de verkrijging van een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning. Naar het oordeel van het Hof doet deze laatste situatie zich nu juist in het onderhavige geval voor. Derhalve is naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval geen sprake van een (casco) woning in aanbouw.
4.10.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat [a-straat] 28 en 34 ten tijde van de verkrijging door belanghebbende naar hun aard niet bestemd waren voor bewoning. Derhalve is het tarief van zes procent van toepassing.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het hoger beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank; en
- -
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 25 augustus 2016 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, P.C. van der Vegt en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.