type: JMScoll:
Rb. Amsterdam, 26-03-2014, nr. C-13-545489 - HA ZA 13-750
ECLI:NL:RBAMS:2014:1529
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
26-03-2014
- Zaaknummer
C-13-545489 - HA ZA 13-750
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:1529, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 26‑03‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 26‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht; verzekeraar doet beroep op verzwijging 7:930 lid 4 BW; verzekeraar hanteert globale vragenlijst 7:928 lid 6 BW: beroep gaat niet op.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/545489 / HA ZA 13-750
Vonnis van 26 maart 2014
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. N.P.H. Vissers te Roermond,
tegen
de rechtspersoon naar Engels recht van
LONDON GENERAL INSURANCE COMPANY LIMITED,
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk),
kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. de Weerd te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en London genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 2 juli 2013 met producties,
- -
de conclusie van antwoord met producties,
- -
het tussenvonnis van 18 september 2013 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2014 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is werkzaam in de IT sector. London is een verzekeraar.
2.2.
Op 20 februari 2007 heeft [psychiater] van het Maxima Medisch Centrum te Eindhoven in een brief aan de huisarts van [eiser], [huisarts], het volgende geschreven:
“(…)
Op 25 januari 2007 zag ik op uw verwijzing bovengenoemde patient op de polikliniek Psychiatrie (…). U verwees patient met als vraagstelling: onderzoek i.v.m. klachten van onzekerheid en angst.
Anamnese van de klachten:
Patient begint het gesprek met te vertellen dat hij 5 jaar geleden een drietal contacten heeft gehad met collega [naam] op de polikliniek Psychiatrie van het Catharina-ziekenhuis. Dit omdat hij, zoals hij dat zelf noemt, ‘seksverslaafd’ was. Deze gesprekken verliepen voor patient teleurstellend. Met betrekking tot de seksverslaving vertelt patient dat hij vanaf de puberteit geobsedeerd was door seks. (…) Dit leidde tot problemen in relatie tot zijn echtgenote. Patient vermoedt dat een en ander te maken heeft met zijn jeugd (…)Moeder was een dominante vrouw, evenals zijn echtgenote. Dit laatste leidde ook tot problemen in de relatie.
Patient zegt altijd een wat verlegen, wat onzekere, angstige man te zijn geweest. Deze klachten nemen toe wanneer het hem tegenzit. Hij noemt een periode in 2004 toen hij en zijn vrouw enkele maanden uit elkaar zijn geweest. Hij had toen veel last van verlatingsangst, en was somber (veel heftiger dan nu) aldus patient. Voorts had hij kortdurend (4 weken) meer klachten in 2005 i.v.m. een dreigend ontslag. Hij gebruikte toen enkele weken een antidepressivum in lage dosering. In oktober 2006 heeft de echtgenote van patient besloten de huwelijksrelatie te beeindigen; patient vond vrij snel (…) een nieuwe vriendin (…) Hij is heel gelukkig met haar. Toch kreeg hij klachten van onzekerheid, wat gedrukte stemming, angstig. Daarnaast slecht slapen (patient slaapt overigens zijn hele leven al slecht). (…) Overigens gaat het de laatste week volgens patient beter, met name ook omdat hij beter slaapt sinds hij Trazolan gebruikt.
Patient meent geen psychiatrische ziekte te hebben. Zijn klachten komen, zo meent hij, voort uit zijn karakter. Hij wil graag therapie (noemt cognitieve therapie, of hypnose) om er achter te komen waar deze klachten vandaan komen, zodat hij niet weer een terugval zal hebben bij eventuele tegenslagen in de toekomst.
(…)
Conclusie:
Aanpassingsstoornis met angst, samenhangend met echtscheidingsproblematiek.
Beleid:
Er is geen indicatie voor psychiatrische behandeling. Patient vraagt om psycho-therapaeutische behandeling, hoewel hij daar in de loop van het gesprek weer wat aan begint te twijfelen. Ik spreek met hem af dat hij over een eventuele verwijzing voor psychotherapeutische behandeling met u zal overleggen. (…)”
2.3.
Op 28 november 2007 heeft [eiser] een vragenlijst (hierna: de vragenlijst) ingevuld voor een verzekering bij London genaamd “Postbank Woonlasten Beschermer”. De ingevulde vragenlijst luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Medische vragen
1. Heeft u een ziekte aandoening of letsel? Nee
2. Heeft u, in de laatste 12 maanden, uw werkzaamheden voor een periode
langer dan 14 dagen als gevolg van een ziekte, aandoening of letsel
moeten staken? Nee
3. Staat u onder controle van een arts/specialist? Nee
(…)”
2.4.
Op 7 januari 2008 heeft [eiser] bij London een “Postbank Woonlasten Beschermer 0107”verzekering afgesloten met [polisnummer] (hierna: de verzekering). De bij de verzekering behorende polisvoorwaarden luiden, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
II Bepalingen in geval van arbeidsongeschiktheid.
(…)
Artikel 7: Uitkering
(…)
2. de verzekering voorziet in geval van arbeidsongeschiktheid (…) in een uitkering ter grootte van het aantal aaneengesloten perioden van 30 dagen dat verzekerde arbeidsongeschikt is geweest tot een maximum van 100 van dergelijke perioden van 30 dagen vermenigvuldigd met het verzekerd maandbedrag dat op het polisblad is vermeld, zulks met inachtneming van de maximale uitkering van EUR 100.000,- (…)
Artikel 8: Uitsluitingen van het recht op uitkering
Er bestaat geen aanspraak op uitkering in geval van arbeidsongeschiktheid indien de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, bevorderd of verergerd door:
(…)
f. de op het polisblad vermelde uitgesloten aandoening, letsel of ziekte,
(…)”
2.5.
Op 4 januari 2011 heeft [eiser] bij London melding gemaakt van arbeidsongeschiktheid. Het daartoe door hem ingevulde schadeformulier (hierna: de eerste schademelding) luidt, voor zover thans van belang, als volgt (waarbij de handgeschreven antwoorden op de vragen cursief zijn weergegeven):
“(…)
1. Bent u in loondienst Nee
2. Heeft u een uitkering aangevraagd en gekregen? Ja, ZW
3. Wat is de naam en het adres van de werkgever
werkgever failliet zie dossier UWV
(…)
4. Waaruit bestaan de klachten; sinds wanneer? Sinds jeugd
Klachten: van psychische aard
Persoonlijkheidsstoornis
5. Op welke datum heeft u zich hiervoor voor het eerst onder geneeskundige behandeling gesteld?
Huisarts op c.a. medio 2004
Specialist op c.a. januari 2007
6. Sinds wanneer heeft u uw beroepswerkzaamheden geheel/gedeeltelijk gestaakt en voor welk percentage acht u zich ongeschikt?
Sinds 3-6 2010 voor 100 % arbeidsongeschikt
(…)
11. Heeft u reeds eerder aan dezelfde klachten geleden?
Ja, van jeugd tot heden
12. Heeft u toen uw beroepswerkzaamheden gestaakt? Nee
(…)”
2.6.
Deze eerste schademelding is door London afgewezen omdat de eigen risico periode nog niet was verstreken. Op 22 juli 2011 heeft [eiser] opnieuw een formulier arbeidsongeschiktheid ingevuld (hierna: de tweede schademelding). Daarop staat, voor zover thans van belang, het volgende (waarbij de handgeschreven antwoorden op de vragen cursief zijn weergegeven):
“(…)
1. Bent u in loondienst Nee
2. Heeft u een uitkering aangevraagd en gekregen? Ja, ZW
3. Wat is de naam en het adres van de werkgever UWV
(…)
4. Waaruit bestaan de klachten; sinds wanneer? Sinds medio 2009
Klachten: persoonlijkheidsstoornis met ernstige depressieve klachten
5. Op welke datum heeft u zich hiervoor voor het eerst onder geneeskundige behandeling gesteld?
Huisarts op december 2009
Specialist op Ggze juni 2010
6. Sinds wanneer heeft u uw beroepswerkzaamheden geheel/gedeeltelijk gestaakt? En voor welk percentage acht u zich ongeschikt?
Sinds 3-6 2010 voor 100 % arbeidsongeschikt
(…)
11. Heeft u reeds eerder aan dezelfde klachten geleden?
Nee
(…)”
2.7.
Een brief gedateerd 9 augustus 2011 van klinisch psycholoog/psychotherapeut [psycholoog] (hierna: [psycholoog]) aan de medisch adviseur van London [medisch adviseur] (hierna: [medisch adviseur]) luidt, voor zover thans van belang, als volgt.
“(…)
Recentelijk (05/08/2011) ontving ik van u een schriftelijk verzoek om informatie over behandeling en klachten van [eiser]. In het navolgende zal ik uw vragen puntsgewijs beantwoorden.
1. Heeft patiënt mij voor de klacht/aandoening (persoonlijkheidsstoornis, depressie) geconsulteerd?
Ruim een jaar geleden is cliënt naar de GGzE verwezen voor een meer intensieve behandeling. Na een intake alhier werd hij, gezien de aard van zijn klachten, geïndiceerd voor een intensieve groepspsychotherapeutische behandeling. Cliënt presenteerde een reeks van klachten welke vooral liggen op het gebied van de omgang met andere mensen en zijn gebrek aan zelfwaardering samenhangend met een groot gevoel van ervaren onzekerheid. Het structureel ervaren gevoel tekort te schieten heeft geresulteerd in een langdurige sombere stemming en sociaal isolement. Het geheel aan klachten valt te verklaren vanuit een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling.
2. Sinds wanneer bestaat deze klacht?
Vanaf de vroege adolescentie is sprake van een groot ervaren gevoel van onzekerheid en falen. Bij toename van verantwoordelijkheden en verandering van rollen is dit gevoel verder versterkt en hebben gevoelens van somberheid zich steeds meer verankerd in zijn wezen. De bestaande klachten bij cliënt zijn reeds langdurig (tientallen jaren) aanwezig.
(…)
4. Behandeling en beloop?
Sinds 2010 tot op heden neemt cliënt deel aan een tweedaags psychotherapeutisch groepsprogramma waarbij de focus van de behandeling ligt bij de genoemde persoonlijkheidsproblematiek. (…)
5. Heeft patiënt dezelfde klacht gehad binnen 1 jaar voor de ingangsdatum van de dekking (07/01/2008)?
Daarvoor zou ik graag verwijzen naar het antwoord op vraag 2.
Heeft patiënt mij in deze periode voor dezelfde klacht geconsulteerd?
Cliënte is bekend bij de GGzE vanaf het najaar van 2009. In het voorjaar van 2010 is hij voor het eerst door ons gezien.
(…)”
2.8.
Een brief van de Afdeling Schadebehandeling van London aan [eiser], gedateerd 16 september 2011 luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Wij ontvingen een schadeformulier waarmee u aanspraak maakt op (…) verzekering in verband met uw arbeidsongeschiktheid sinds 3 juni 2010 wegens ‘persoonlijkheidsstoornis met ernstige depressieve klachten’.
Onze medisch adviseur heeft uw dossier beoordeeld en daartoe informatie opgevraagd bij uw huisarts en psycholoog. Uit de verkregen informatie blijkt dat de klachten waardoor u arbeidsongeschikt bent reeds bestonden voor de aanvraagdatum van de verzekering. Alle gezondheidsvragen heeft u bij de aanvraag van uw verzekering echter met nee beantwoord. Indien u één van de vragen met ja had beantwoord dan zou u een uitgebreid medisch acceptatieformulier in hebben moeten vullen. De hierboven genoemde klachten zouden van dekking zijn uitgesloten. Gelet op het voorgaande kunnen wij uw aanspraak niet honoreren. (…)”
2.9.
Een brief gedateerd 10 oktober 2011 van [psycholoog] aan de advocaat van [eiser] luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…)
Naar aanleiding van uw mail, aangaande de weigering van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van [eiser], doe ik u hierbij een aanvulling op mijn brief aan (…) [medisch adviseur], toekomen, Dit betreft een aanvulling op de brief van 09/08/2011.
In deze brief geef ik antwoord op een aantal vragen(…), waaronder de vraag sinds wanneer de klacht bestaat (vraag 2). (…) In mijn antwoord geef ik aan dat vanaf de vroege adolescentie sprake is van een groot ervaren gevoel van onzekerheid en falen, dat somberheid steeds meer verankerd is geraakt in zijn wezen en dat de bestaande klachten bij cliënt reeds langdurig (tientallen jaren) aanwezig zijn.
Echter dat ik als professional na een uitgebreid anamnetisch interview tot deze constatering kom en daaraan gekoppeld een diagnose stel die inhoudt dat er van een langdurig patroon sprake is, hoeft niet perse iets te zeggen over de ervaring van klachten of lijdensdruk van desbetreffend persoon. Zeker in het geval dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis (wat geconstateerd is bij [eiser]), zijn de klachten zodanig verbonden met de persoonlijkheidsontwikkeling dat cliënten de problemen niet als klachten ervaren, maar veeleer als een onderdeel van hun identiteit. (…)”
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – samengevat – (i) een verklaring voor recht dat de door London gebezigde grond voor afwijzing van de aanvraag van [eiser] om uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid op grond van de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst niet kan worden gehandhaafd en aldus komt te vervallen; (ii) een verklaring voor recht dat [eiser] met ingang van 3 juni 2011 recht heeft op uitkering door London aan [eiser] op grond van de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst en dat London gehouden is met ingang van 3 juni 2011 over iedere periode van dertig dagen tot aan de dag van het rechtsgeldige einde van dit recht op uitkering een bedrag van € 1.200,00 aan [eiser] te voldoen; (iii) veroordeling van London tot betaling aan [eiser] van € 28.800,00, vermeerderd met wettelijke rente; (iv) veroordeling van London tot betaling aan [eiser] van € 1.200,00 per dertig dagen periode vanaf 3 juli 2013 tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van het recht op uitkering, te vermeerderen met wettelijke rente; en (v) veroordeling van London in de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente en (vi) de proces- en nakosten, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt kort gezegd aan zijn vordering ten grondslag dat London hem ten onrechte uitkering onder zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft ontzegd. Anders dan London stelt heeft [eiser] destijds de aanvraag volledig en naar waarheid ingevuld. Overeenkomstig de polisvoorwaarden stelt [eiser] recht te hebben op een maximale uitkering van € 100.000,00.
3.3.
London voert als primair verweer dat zij niet gehouden is tot uitkering over te gaan, omdat de klachten als gevolg waarvan [eiser] arbeidsongeschikt is geworden reeds bestonden toen hij de verzekering aanging, hetgeen [eiser] ten onrechte niet op de vragenlijst had ingevuld. Dit heeft tot gevolg dat er geen uitkering hoeft plaats te vinden, op grond van artikel 7:930 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair verzoekt London de rechtbank een deskundige te benoemen om te onderzoeken of de arbeidsongeschiktheid van [eiser] is ontstaan, bevorderd of verergerd door een reeds voor het sluiten van de verzekering bestaande aandoening, letsel of ziekte.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat op het polisblad geen aandoening, letsel of ziekte staat vermeld die van verzekering is uitgesloten. Tussen partijen is in geschil of de klachten als gevolg waarvan [eiser] arbeidsongeschikt is geworden reeds bestonden toen hij de verzekering afsloot en of [eiser] dit ten onrechte niet op het aanvraagformulier heeft gemeld. Op grond van artikel 7:928 lid 1 BW is een verzekeringnemer verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen.
4.2.
London stelt dat [eiser] in elk geval twee van de drie gestelde vragen op het aanvraagformulier met “ja” had moeten beantwoorden. Zij stelt voorts dat als [eiser] dat had gedaan, London aanvullende vragen zou hebben gesteld en dat zij de klachten van [eiser] vervolgens op het polisblad zou hebben vermeld als zijnde een van de verzekering uitgesloten aandoening, letsel of ziekte. Op grond van artikel 7:930 lid 4 BW is de verzekeraar geen uitkering verschuldigd indien zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. Van die situatie is hier sprake, aldus London.
4.3.
[eiser] stelt dat hij nooit heeft getwijfeld over wat hij heeft ingevuld op de vrganelijst en dat hij de vragen correct en volledig heeft beantwoord. Naar zijn overtuiging leed hij niet aan een ziekte, aandoening of letsel en stond hij evenmin onder controle van een arts of specialist. Er is niet gevraagd of hij in het verleden een ziekte, aandoening of letsel heeft gehad. Evenmin is gevraagd naar bezoeken aan artsen in het verleden of naar medicijngebruik. Bovendien is pas na de aanvraag door [psycholoog] een persoonlijkheidsstoornis vastgesteld en dit is dus ook pas op dat moment aan [eiser] medegedeeld. [eiser] was derhalve ten tijde van het afsluiten van de verzekering niet bekend met een persoonlijkheidsstoornis, aldus nog steeds [eiser].
4.4.
De rechtbank volgt London niet in haar stelling dat [eiser] in de gegeven omstandigheden op de vragenlijst vragen met “ja” had moeten beantwoorden. Zij neemt daarbij in aanmerking de omstandigheid dat London er naar eigen zeggen voor heeft gekozen de vragen op de vragenlijst vrij algemeen te formuleren. Op grond van lid 6 van artikel 7:928 kan een verzekeraar, indien de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, zich er niet op beroepen dat vragen niet zijn beantwoord of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Naar het oordeel van de rechtbank is van opzet tot misleiding van London bij [eiser] niet gebleken. Dat [eiser] bij de eerste schademelding heeft opgeschreven dat hij vanaf zijn jeugd kampt met klachten maakt dit niet anders, nu [eiser] ook onbetwist heeft gesteld dat hij de brief van [psychiater] aan zijn huisarts (zie hiervoor onder 2.2) niet vóór de verzekeringsaanvraag heeft gezien en de diagnose persoonlijkheidsstoornis pas in 2010 door [psycholoog] is gesteld. Dat bij het stellen van die diagnose door een medisch specialist is opgemerkt dat deze stoornis bij [eiser] al tientallen jaren aanwezig zou zijn, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat [eiser] de vragenlijst anders had dienen in te vullen. De rechtbank hecht daarbij ook waarde aan de onbetwist gebleven opmerking van [psycholoog] dat de klachten in geval van een persoonlijkheidsstoornis zodanig zijn verbonden met de persoonlijkheidsontwikkeling van een persoon, dat deze niet zonder meer als klachten worden ervaren, maar meer als onderdeel van de identiteit.
4.5.
Anders dan London stelt kan de omstandigheid dat [eiser] tien maanden voorafgaand aan de verzekeringsaanvraag een psychiater heeft gesproken, die na dat gesprek heeft geconcludeerd dat er geen indicatie is voor een psychiatrische behandeling, naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als “onder controle staan van een arts/specialist” zoals bedoeld in vraag 3 van het aanvraagformulier. Als London op de hoogte had willen zijn gebracht van dit gesprek, dan had het op haar weg gelegen haar vragenlijst anders in te kleden en bijvoorbeeld ook naar afspraken in het verleden te vragen. Nu London er voor heeft gekozen de vragenlijst globaal te houden met een “ja/nee” karakter, kan het [eiser] niet worden verweten dat hij bij de beantwoording van de vragen de eerdere bezoeken aan een psycholoog niet heeft vermeld.
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen om te onderzoeken of de arbeidsongeschiktheid van [eiser] is ontstaan, bevorderd of verergerd door een reeds voor het sluiten van de verzekering bestaande aandoening, letsel of ziekte. London heeft onvoldoende toegelicht hoe een deskundigenrapport van een psychiater in de gegeven omstandigheden tot een ander oordeel zou kunnen leiden wat betreft de vraag of [eiser] de vragenlijst anders had moeten invullen.
4.7.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het beroep van London op artikel 7:930 BW niet opgaat en de door [eiser] onder (i) gevorderde verklaring voor recht derhalve toewijsbaar is. Datzelfde geldt voor de vorderingen (ii) tot en met (iv), nu London, anders dan door te stellen dat [eiser] het aanvraagformulier niet naar waarheid heeft ingevuld, onvoldoende heeft betwist dat [eiser] recht heeft op uitkering onder de verzekering, zoals door [eiser] is gevorderd. Nu London verder geen gemotiveerde verweren heeft gevoerd tegen de vorderingen van [eiser], kunnen deze worden toegewezen als hierna te vermelden.
4.8.
Wat betreft het gevorderde bedrag van € 1.190,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, overweegt de rechtbank als volgt. [eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en hij heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is onvoldoende betwist dat aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente, nu daartegen door London geen verweer is gevoerd.
4.9.
London zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
dagvaarding: € 99,35
griffierecht: € 842,00
salaris advocaat: € 1.158,00 (2 punten x tarief € 579,00)
Totaal: € 2.099,35
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als onbetwist worden toegewezen, evenals de gevorderde nakosten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de door London bij brief van 16 september 2011 (en opeenvolgende brieven zoals overgelegd in deze procedure) gebezigde grond voor afwijzing van de aanvraag van [eiser] om uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid op grond van de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst in de gegeven omstandigheden niet kan worden gehandhaafd;
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser] met ingang van 3 juni 2011 recht heeft op uitkering door London aan [eiser] op grond van de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst en dat London gehouden is met ingang van 3 juni 2011 over iedere periode van dertig dagen tot aan de dag van het rechtsgeldige einde van dit recht op uitkering een bedrag van € 1.200,00 aan [eiser] te voldoen;
5.3.
veroordeelt London tot betaling aan [eiser] van € 28.800,00 (achtentwintigduizend achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over de per ommekomst van de onderscheiden elkaar opvolgende dertig dagen perioden met ingang van 3 juli 2011 verschuldigde bedragen, te rekenen vanaf de datum waarop uitbetaling moest plaatsvinden tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt London tot betaling aan [eiser] van € 1.200,00 per dertig dagen periode vanaf 3 juli 2013 tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van het recht op uitkering, te betalen telkens aan het einde van die dertig dagen periode en te vermeerderen met de wettelijke rente over iedere onderscheiden betaling die niet tijdig plaatsvindt vanaf het moment waarop die had moeten plaatsvinden;
5.5.
veroordeelt London tot betaling aan [eiser] van € 1.190,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt London in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.099,35, te vermeerderen met de wettelijke rente, met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis;
5.7.
veroordeelt London in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat London niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.8.
verklaart de veroordelingen onder 5.3 tot en met 5.7 uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.W. Pieters en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑03‑2014