Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Brabant Zuid-Oost, genummerd PL2208 2013001851.
Rb. Oost-Brabant, 28-08-2013, nr. 01/855012-13
ECLI:NL:RBOBR:2013:4797
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
28-08-2013
- Zaaknummer
01/855012-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2013:4797, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 28‑08‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:5954
Uitspraak 28‑08‑2013
Inhoudsindicatie
- Bewezenverklaring van medeplegen van poging tot doodslag. Door het meerdere keren schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer door de medeverdachte waarvan verdachte zich in niet heeft gedistantieerd, terwijl verdachte de geweldpleging is begonnen en ook geweldshandelingen tegen het slachtoffer heeft verricht , is er sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Opgelegd is een jeugddetentie van 6 maanden met aftrek voorarrest waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. - De opnamen van de geweldshandelingen zijn met toestemming van de officier van justitie uitgezonden in een opsporingsprogramma. Tevens heeft de officier van justitie toestemming gegeven om de camerabeelden op internet te zetten. Met het op deze wijze integraal vrijgeven van de camerabeelden voor uitzending is een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Artikel 19 van de Wet politiegegevens bepaalt dat in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend belang, kan worden besloten tot het verstrekken van politiegegevens aan derden voor onder meer het opsporen van strafbare feiten. Verder is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het verstrekken van beelden de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal van belang. Bij de besluitvorming tot uitzending van de beelden constateert de rechtbank een aantal gebreken. De rechtbank ziet deze gebreken in de besluitvorming als onherstelbare vormverzuimen. Deze vormverzuimen en de gevolgen die de buitengewoon grote media-aandacht voor verdachte hebben gehad, leiden tot strafvermindering.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/855012-13
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1995],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 mei 2013 en 14 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 mei 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 augustus 2013 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 januari 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet tezamen met zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer] - al dan niet terwijl die [slachtoffer], roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag - meermalen, althans éénmaal, tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 287/302 jo. 45 Wetboek van Strafrecht]
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 januari 2013 te Eindhoven met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Vestdijk, althans op of aan een openbare weg, in elk geval ten aanschouwen van, althans zichtbaar voor het publiek, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, schoppen en/of trappen en/of slaan en/of duwen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer];
[artikel 141 Wetboek van Strafrecht].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag (primair).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.1.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de feiten de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte op 4 januari 2013 rond 3:30 uur na een avond stappen in Eindhoven met zeven vrienden naar de auto is gelopen. Op enig moment heeft medeverdachte [medeverdachte 1] een fietsslot van de grond opgeraapt en daarmee tegen fietsen geslagen. Een toevallige voorbijganger, het latere slachtoffer [slachtoffer], heeft daar een opmerking over gemaakt.2.Vervolgens heeft er op de kruising Oude Stadsgracht – Vestdijk een geweldsincident plaatsgevonden dat is vastgelegd door camera’s van de regionale toezichtruimte. Deze camerabeelden zijn bekeken door verbalisanten. Hun bevindingen zijn opgenomen in een proces-verbaal.3.
De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken en stelt vast dat met de in het proces-verbaal bevindingen omschreven persoon 1 [medeverdachte 1] wordt bedoeld, met persoon 2 [medeverdachte 2], persoon 3 verdachte [verdachte] en persoon 4 [medeverdachte 3].4.De verdediging heeft dit ter zitting niet betwist. In het hiernavolgende zal daarom de naam van verdachte en medeverdachten worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat op de beelden het volgende is te zien.
[slachtoffer] krijgt contact met de groep jongens, en in het bijzonder met medeverdachte [medeverdachte 1]. Verdachte benadert [slachtoffer] aan diens rechterzijde en duwt hem direct hard met beide handen tegen het bovenlichaam waardoor [slachtoffer] achterover valt. [slachtoffer] staat weer op en wordt vastgepakt door verdachte. [slachtoffer] maakt zich hieruit los. [medeverdachte 2] loopt snel in de richting van [slachtoffer] en slaat hem direct met kracht drie maal tegen zijn hoofd, waarvan in ieder geval twee slagen raak zijn. Hierdoor valt [slachtoffer] nogmaals achterover op de grond. Niet is te zien dat [slachtoffer] zichzelf in die val tracht op te vangen. [medeverdachte 2] schopt vervolgens een keer in de richting van [slachtoffer] die nog op de grond ligt en raakt daarbij zijn arm. Vervolgens loopt [medeverdachte 2] weg. Het slachtoffer krabbelt overeind en blijft op de grond zitten. Vervolgens schoppen verdachte en [medeverdachte 1] [slachtoffer] tegelijkertijd meerdere malen. Verdachte schopt tegen het been en de rug van [slachtoffer]. [medeverdachte 1] trapt verdachte tegen de rug en vervolgens meermalen met kracht tegen het achterhoofd. [slachtoffer] beweegt hierdoor met zijn bovenlichaam naar voren.
Te zien is dat verdachte enkele passen weg loopt samen met [medeverdachte 3]. Laatstgenoemde staat tijdens de vechtpartij dichtbij het slachtoffer, maar pleegt zelf geen handelingen.
Tijdens de trappen van [medeverdachte 1] staat [slachtoffer] op en wordt dan door [medeverdachte 1] bij zijn jas vastgepakt. Op dat moment komt verdachte weer aanrennen en maakt een springende beweging in de richting van het slachtoffer. [medeverdachte 1] slingert [slachtoffer] weer op de grond en geeft wederom met kracht een schop tegen het hoofd van [slachtoffer] en raakt hem in het gelaat. Na deze trap ligt [slachtoffer] slap op de grond zonder enige beschermende of verdedigende houding aan te nemen en beweegt niet meer.
[medeverdachte 1] trapt vervolgens [slachtoffer] nogmaals met zijn rechterbeen met kracht tegen het hoofd, terwijl [slachtoffer] in kennelijke bewusteloze toestand op de grond ligt. Verdachte staat daarbij naast [medeverdachte 1]. Terwijl [medeverdachte 1] vervolgens over [slachtoffer] heen stapt, trapt hij daarbij nog een keer met de onderkant van zijn schoen op het hoofd van [slachtoffer]. Verdachte maakt eveneens een trappende beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer]. Vervolgens trapt [medeverdachte 1] nog een keer naar achteren tegen [slachtoffer] aan. Na deze trap rennen de jongens weg en laten zij [slachtoffer] in kennelijk bewusteloze toestand op de weg liggen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij die nacht met [slachtoffer] op stap was. Hij zag dat [slachtoffer] door meerdere jongens werd geschopt terwijl hij op de grond lag. Toen ze weg waren is hij naar [slachtoffer] toe gerend. Hij zag dat [slachtoffer] niet meer reageerde en bewusteloos op de grond lag. Hij zag dat zijn gezicht kapot was en dat hij bloed op zijn gezicht had. Nadat de ambulance en de politie weg waren heeft hij [slachtoffer] mee naar huis genomen en heeft hem de hele weg moeten ondersteunen. [slachtoffer] wist de weg naar huis niet, hij wist de code van zijn telefoon niet. Op advies van de ambulance heeft hij [slachtoffer] om de twee uur wakker gemaakt. [slachtoffer] heeft die dag tot 17.00 uur geslapen. Hij wist niet wat er gebeurd was.5.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een heftige vechtpartij zag. Hij zag een jongen op de weg liggen. Hij waarschuwde de ambulance. Hij zag dat de jongen lag te slapen. Hij snurkte heel hard. Het duurde lang voordat de jongen reageerde.6.
[slachtoffer] kan zich van het tegen hem gerichte geweld niets herinneren. Hij werd laat in de middag wakker en zag dat hij twee blauwe ogen, een schaafwond, een scheur boven zijn rechter wenkbrauw, een wondje op zijn linker ooglid en een rode vlek op zijn oogwit had.7.
De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag hoe de handelingen van verdachte juridisch moeten worden geduid. Aan verdachte is primair medeplegen van poging tot doodslag tenlastegelegd.
De rechtbank overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is, indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen dat gevolg zal intreden. In het onderhavige geval is dat de dood van het slachtoffer. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg veroorzaakt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van een explosie van geweld waarbij het slachtoffer [slachtoffer] in een korte tijdspanne meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen meerdere kanten van het hoofd is geschopt. Het slachtoffer is geraakt op de achterkant van het hoofd, in het gelaat en op de zijkant van het hoofd. Dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is, behoeft geen betoog. Gedurende de geweldsuitbarsting, zat of lag [slachtoffer] op de grond. Op enig moment kon hij zich niet meer verweren waarna hij nog een aantal keer tegen het hoofd werd geschopt. Het slachtoffer raakte toen kennelijk buiten bewustzijn. De trappen van medeverdachte [medeverdachte 1] tegen het hoofd van het slachtoffer, in de hiervoor omschreven context begaan, waarbij de rechtbank met name kijkt naar de intensiteit van het uitgeoefende geweld, kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van medeverdachte [medeverdachte 1], bezien in samenhang met de overige beschreven feiten en omstandigheden, van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] tenminste de aanmerkelijke kans dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou hebben, bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Dat [medeverdachte 1] – naar eigen zeggen – gymschoenen droeg, dat het letsel relatief beperkt is gebleven of dat naar dat letsel geen nader onderzoek is verricht, doet daar niet aan af. De rechtbank concludeert derhalve dat opzet op het toebrengen van dodelijk letsel in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig is en dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte deze poging tot doodslag heeft medegepleegd. Om te kunnen spreken van medeplegen moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op, in dit geval, doodslag.
Uit de beelden blijkt genoegzaam dat verdachte begint met de geweldpleging door [slachtoffer] met kracht omver te duwen. Verdachte bevindt zich vervolgens op zeer korte afstand van [slachtoffer] op het moment dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd aan trapt. Verdachte heeft dit zien gebeuren en heeft zich toen niet gedistantieerd, terwijl dat wel mogelijk was. Hij liep immers al weg van het slachtoffer. Tijdens de geweldsexplosie van [medeverdachte 1] neemt verdachte vervolgens nogmaals actief deel aan de geweldshandelingen en maakt een springende beweging in de richting van het slachtoffer die op dat moment door [medeverdachte 1] op de grond wordt geslingerd. Verdachte lijkt [medeverdachte 1] te willen helpen het slachtoffer op de grond te gooien. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij is terug gegaan om [medeverdachte 1] weg te halen, maar de rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, gelet op de omstandigheid dat verdachte nog een trappende beweging in de richting van het hoofd van het slachtoffer maakt wanneer deze op de grond ligt. Verdachte is uiteindelijk de laatste persoon die wegloopt bij het slachtoffer. Door zo te handelen heeft verdachte doelbewust deelgenomen aan de ernstige geweldshandelingen die op dat moment gaande waren en door medeverdachte [medeverdachte 1] werden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] ten aanzien van de poging tot doodslag.
De rechtbank concludeert derhalve dat medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 04 januari 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen met zijn mededader, die [slachtoffer] - terwijl die [slachtoffer]
, roerloos, in een kwetsbare positie op de grond lag - meermalen, tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting ten aanzien van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag een jeugddetentie geëist voor de duur van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. De schriftelijk ingediende vordering houdt in een strafeis van jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren en aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Een kopie van de schriftelijke vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat strafvermindering niet aan de orde is. Bij de beslissing om de beelden uit te zenden is een belangenafweging gemaakt waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht zijn genomen. Gelet op de ernst van het feit is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Eerst nadat uitzending van de beelden binnen de politieorganisatie niet tot resultaat leidde en andere effectieve mogelijkheden om tot snelle identificatie van de verdachten te komen ontbraken, zijn de beelden in het opsporingsprogramma Bureau Brabant getoond. Daarmee is volgens de officier van justitie ook voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.
De officier van justitie is van mening dat de grote belangstelling op het internet en in de andere media voor de ernstige mishandeling en daarmee samenhangend ook voor de verdachten, het directe gevolg is van het buitenproportionele geweld dat door de verdachten is gebruikt. Bovendien hebben de verdachten er zelf voor gekozen om zich niet te melden bij de politie, waardoor uitzending van de beelden noodzakelijk was om achter de identiteit van de verdachten te komen.
Verder stelt de officier van justitie dat de beslissing tot het uitzenden van de beelden weliswaar niet zoals is voorgeschreven in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving, is genomen door de hoofdofficier van justitie, maar omdat de officier van justitie bij het vrijgeven van de beelden wel de juiste afweging heeft gemaakt en de persofficier van justitie als gemandateerde functionaris tot eenzelfde beslissing zou zijn gekomen, is de verdachte door dit vormverzuim niet in zijn belang geschaad en kan dat zonder gevolg blijven.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte reeds zeer zwaar gestraft is door de enorme belangstelling van de media en de sociale media. Verdachte en zijn familie hebben deze belangstelling als zeer belastend ervaren. Verdachte en zijn ouders hebben zich ook zeer bedreigd gevoeld.
De raadsman verwijt de officier van justitie dat met het vrijgeven van de beelden onvoldoende rekening is gehouden met de jonge leeftijd van de verdachten. Het strafprocesrecht is er op gericht om de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige zoveel mogelijk te bescherming. Met uitzending van het opsporingsbericht heeft de officier van justitie daar afbreuk aan gedaan.
De raadsman heeft namens verdachte verzocht de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te beperken tot de reeds ondergane voorlopige hechtenis en een forse werkstraf aan verdachte op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met het volgende.
Verdachte heeft nadat een vriend van hem op baldadig gedrag werd aangesproken door [slachtoffer], tezamen met [medeverdachte 1] buitensporig gewelddadig daarop gereageerd. Verdachte is begonnen met de geweldshandelingen, hij heeft het slachtoffer als eerste agressief tegen de grond geduwd en heeft het slachtoffer samen met [medeverdachte 1] meermalen getrapt. Verdachte heeft terwijl zijn mededader [medeverdachte 1] [slachtoffer] meermalen hard tegen het hoofd trapte, deze daarvan niet geprobeerd te weerhouden, maar is zelf nog in de richting van [slachtoffer] gesprongen. Verdachte maakt zelfs nog een trappende beweging naar het kennelijk bewusteloos op de grond liggende slachtoffer en is als laatste bij hem. Verdachte heeft zich voorts totaal niet om het slachtoffer bekommerd, maar heeft hem hulpeloos en kennelijk buiten bewustzijn achtergelaten en is weggerend.
Dat het letsel relatief beperkt is gebleven is ondanks en niet dankzij het handelen van verdachte. Het slachtoffer is - zoals ook op zitting verklaard - later met de beelden van de geweldpleging geconfronteerd en daar enorm van geschrokken. De impact van dit feit op het slachtoffer en zijn naasten is groot geweest. Nog steeds heeft het slachtoffer te kampen met gevoelens van onveiligheid. Groepsgeweld op straat als hier aan de orde doet ook afbreuk aan het gevoel van veiligheid in de samenleving. Bovendien draagt dit feit bij aan angst in de samenleving om een ander op baldadig gedrag aan te spreken. Verdachte is de initiator van dit feit geweest en heeft steeds een bijdrage eraan geleverd. Op zich zou een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend zijn.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank ook het volgende.
Verdachte werd niet eerder terzake strafbare feiten veroordeeld. Verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van zijn handelen en het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet. Hij heeft tegenover de rechtbank zijn spijt over zijn gedrag betuigd en heeft zich daarbij ook direct tot het slachtoffer gericht. De gevoelens van spijt en schaamte lijken oprecht beleefd te zijn. De rechtbank houdt tevens rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte, verdachte was ten tijde van het door hem gepleegde strafbare feit pas 17 jaar oud.
Met betrekking tot de persoon van verdachte is een Pro Justitia rapportage opgemaakt door drs. M.J.G.M. Wetsteijn, GZ psycholoog en een Pro Justitia rapportage door F. van Broekhoven, kinder- en jeugdpsychiater onder supervisie van A. Lenssen, kinder- en jeugdpsychiater. Beide deskundigen hebben gerapporteerd dat sprake van een laag recidiverisico. Psycholoog Wetsteijn heeft tevens gerapporteerd dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie welke vrijheidsbeneming meebrengt voor een langere duur dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Voor een werkstraf ziet de rechtbank geen ruimte. De ernst van het geweldsmisdrijf staat daaraan in de weg en richting de samenleving zou met dergelijke straffen een verkeerd signaal worden afgegeven.
Aan verdachte zal een lagere jeugddetentie worden opgelegd dan aan zijn mededader, omdat verdachte minder geweldshandelingen heeft gepleegd.
De rechtbank zal deze straf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Hoewel de rechtbank het met de officier van justitie eens is dat verdachte een zeer ernstig feit heeft gepleegd zal de rechtbank met name met het oog op de straffen die voor soortgelijke delicten aan jeugdige daders in het algemeen worden opgelegd, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Strafvermindering.
Overweging ten aanzien van de rechtmatigheid van de opsporingsberichtgeving.
Op 4 januari 2013 is het slachtoffer door een groep jonge mannen ernstig mishandeld en in hulpeloze toestand achtergelaten.
Door toezichtcamera’s van de regionale toezichtsruimte van de politie op de Aalsterweg in Eindhoven zijn van de geweldshandelingen opnamen gemaakt. De beelden zijn van goede kwaliteit. De daders komen duidelijk herkenbaar in beeld. De beelden zijn op 8 januari 2013 in beslag genomen. Er hebben zich geen getuigen gemeld die informatie konden geven over de identiteit van de daders.
Op 8 januari 2013 is er overleg geweest met de officier van justitie onder meer over uitzending van de beelden in het opsporingsprogramma Bureau Brabant. De officier van justitie gaf tevens toestemming om de camerabeelden op internet te zetten.
Op 12 augustus 2013 is door de politie een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin wordt vermeld dat de beelden op 8 januari 2013 op de regionale briefing van de politie Eindhoven zijn getoond. De beelden zijn ook aangeboden voor de landelijke briefings. Op deze briefings zijn geen reacties gekomen. Vervolgens zijn de beelden op 21 januari 2013 getoond in het opsporingsprogramma Bureau Brabant. De dag daarna was de identiteit van de daders bij justitie bekend.
De rechtbank is van oordeel dat door de officier van justitie met het op deze wijze integraal vrijgeven van de camerabeelden voor uitzending in het opsporingsprogramma Bureau Brabant, inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Nadat de beelden waren uitgezonden hebben verdachte en zijn familie daarvan in hun dagelijkse leven veel last ondervonden, mede doordat, zoals voorzienbaar was, de beelden ook door andere televisie-omroepen zijn uitgezonden, zijn overgenomen door andere media, zijn geplaatst op internetsites zoals bijvoorbeeld “Youtube” en - ook door particulieren - zijn verspreid via de sociale media zoals Facebook. De beelden, waarop verdachte goed herkenbaar in beeld te zien is, zijn veelvuldig uitgezonden en nog steeds op elk gewenst moment te bekijken via internet.
Het recht op privé-leven wordt beschermd door artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (hierna: EVRM) en artikel 10 van de Grondwet. Inmenging op het recht op privé-leven door de overheid is slechts toegestaan voor zover noodzakelijk en door de wet voorzien.
In artikel 19 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) is bepaald dat in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend belang, kan worden besloten tot het verstrekken van politiegegevens aan derden voor onder meer het opsporen van strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de betreffende beelden van de toezichtcamera’s politiegegevens als bedoeld in de Wpg.
Verder is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het verstrekken van de beelden voor uitzending van belang de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van procureurs-generaal (hierna: Aanwijzing).
Deze Aanwijzing bevat regels en waarborgen voor de inzet van opsporingsberichtgeving.
- Ten aanzien van de besluitvorming is bepaald dat op regionaal niveau publicatie van opsporingsberichtgeving wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het Regionaal Overleg Opsporingsberichtgeving. Voor regionale opsporingsberichtgeving is toestemming vereist van de hoofdofficier van justitie.
- Verder wordt vermeld dat het Openbaar Ministerie bij de beslissing om gebruik te maken van opsporingswetgeving een belangenafweging dient te maken tussen de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde enerzijds en de persoonlijke levenssfeer van alle betrokkenen, waaronder verdachte en slachtoffer, anderzijds. Het Openbaar Ministerie dient uitdrukkelijk rekening te houden met het grote bereik van de verschillende mediavormen en de omstandigheid dat eenmaal gepubliceerde berichtgeving zich niet zonder meer laat verwijderen.
- Met betrekking tot het verstrekken van beeld- en geluidsmateriaal aan mediapartners voor het opsporingsbericht is bepaald dat de betreffende mediapartner het materiaal alleen mag gebruiken voor dat bericht. Tegelijkertijd wordt erkend dat door de mogelijkheden van de huidige techniek beelden worden overgenomen en uitgezonden of gepubliceerd door derden. Het openbaar ministerie kan niet voorkomen dat de beelden worden verspreid en/of bewerkt. De officier van justitie moet dit gegeven meewegen bij de beslissing om het beeld- en geluidsmateriaal te gebruiken bij de opsporingsberichtgeving.
De rechtbank stelt allereerst ten aanzien van de totstandkoming van het besluit om de beelden voor uitzending ter beschikking te stellen van Bureau Brabant vast dat er in strijd met de Aanwijzing geen overleg met het Regionaal Overleg Opsporingsberichtgeving heeft plaatsgevonden en dat niet de hoofdofficier van justitie of de gemandateerde persofficier van justitie toestemming heeft gegeven voor het uitzenden van de beelden.
Ten aanzien van de inhoud van de besluitvorming oordeelt de rechtbank als volgt.
Het staat buiten kijf dat er sprake is van een zeer ernstig feit, waardoor de rechtsorde is geschokt. Met de opsporing van de daders was dan ook een zwaarwegend algemeen belang gediend. Dat neemt niet weg dat bij de keuze van het opsporingsmiddel, in casu het verstrekken van de beelden van de mishandeling voor uitzending in het opsporingsprogramma Bureau Brabant, andere belangen, waaronder de belangen van verdachten en het slachtoffer, moesten worden meegewogen. Bij de keuze voor uitzending van de beelden lag het in de lijn der verwachting dat, gelet op de impact die bewegende beelden hebben en de, ook in de Aanwijzing genoemde, oncontroleerbare verspreiding via de moderne communicatiemiddelen, uitzending van de beelden grote gevolgen zou hebben voor de persoonlijke levenssfeer van de verdachten, maar ook, zoals ook feitelijk is gebleken, van het slachtoffer. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit blijkt dat de officier van justitie deze belangen bij zijn besluitvorming heeft betrokken. In het dossier wordt volstaan met de enkele mededeling dat er op 8 januari 2013 telefonisch contact is geweest en dat de officier van justitie toestemming heeft verleend om de camerabeelden in het opsporingsprogramma Bureau Brabant uit te zenden. Uit het dossier blijkt niet dat, behoudens het vertonen van de beelden bij de interne briefings, is geprobeerd om via minder ingrijpende opsporingsmiddelen de identiteit van de verdachten te achterhalen. Niet is gebleken of bijvoorbeeld is overwogen “stills” te vertonen of de gezichten van de verdachten onherkenbaar te maken. De rechtbank ziet genoemde gebreken in de besluitvorming als onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van strafrecht. Verdachte is daarbij in zijn belangen geschaad. De rechtbank zal daarom de op te leggen straf verlagen.
Een andere grond voor strafvermindering is gelegen in de gevolgen die de buitengewoon grote media-aandacht voor verdachte hebben gehad. Zoals gezegd zijn de camerabeelden, waarop verdachte goed herkenbaar in beeld te zien was, veelvuldig uitgezonden en nog steeds op elk gewenst moment te zien via internet. Verdachte heeft de voortdurende media-aandacht als zeer belastend ervaren.
Nadat door de officier van justitie het beeldmateriaal van de mishandeling was vrijgegeven en zijn identiteit bekend is geworden is verdachte door bekende en onbekende personen benaderd. Zijn naam, telefoonnummers en adressen stonden op internet. Hij is op straat herkend en achtervolgd. Verdachte mocht na de schorsing van de voorlopige hechtenis niet terugkeren op zijn opleiding en hij is zijn werkplek kwijtgeraakt. Verdachte verwacht dat de beelden hem ook in de toekomst nog zullen achtervolgen en verstrekkende gevolgen zullen hebben voor zijn verdere leven.
De rechtbank zal voor de geconstateerde vormverzuimen en vanwege de hierboven weergegeven nadelige gevolgen die verdachte reeds heeft ondervonden een strafvermindering toepassen van twee maanden gevangenisstraf. De rechtbank zal in plaats van acht maanden jeugddetentie, zes maanden jeugddetentie opleggen, waarvan drie maanden voorwaardelijk.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair
medeplegen van poging tot doodslag
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
T.a.v. primair:
Jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter, tevens kinderrechter-plaatsvervanger
mr. S. van Lokven en mr. M.A. Waals, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 28 augustus 2013.
mr. S. van Lokven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑08‑2013
Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 20 maart 2013, p. 124-129, proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 22 januari 2013, p. 134-138.
Proces-verbaal bevindingen, p. 105-107 en p. 112.
Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting 14 augustus 2013.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 100-101.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], p. 103-104.
Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 9 januari 2013, p. 94-95 met fotobijlage.