CRvB, 07-05-2009, nr. 07-4249 AKW
ECLI:NL:CRVB:2009:BI3723
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
07-05-2009
- Zaaknummer
07-4249 AKW
- LJN
BI3723
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2009:BI3723, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 07‑05‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 7 Algemene Kinderbijslagwet
- Vindplaatsen
USZ 2009/182
Uitspraak 07‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag kinderbijslag. Nu door de verzorger van de kinderen een van overheidswege verstrekte pleegzorgvergoeding wordt ontvangen, welke voor het onderhoud en de verzorging van de kinderen in beginsel kostendekkend wordt geacht, is niet voldaan aan het vereiste dat een kind als eigen kind wordt onderhouden. Geen vergoeding kosten in bezwaar. Vergoeding proceskosten in beroep en hoger beroep.
Partij(en)
07/4249 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
Op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 15 juni 2007, 06/1002 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft I.T. Martens, werkzaam bij Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
II. OVERWEGINGEN
- 1.1.
Appellant heeft op 9 januari 2006 verzocht hem kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen voor [O.], geboren [in] 1998, en [S.], geboren [in] 2001. Appellant heeft daarbij aangegeven dat zijn dochter niet meer voor haar kinderen kan zorgen en dat de kinderen sinds november en december 2005 in zijn huishouden verblijven. Appellant zou volledig zorg dragen voor de opvoeding van zijn kleinzonen.
- 1.2.
Bij besluit van 10 april 2006 heeft de Svb deze aanvraag met ingang van het eerste kwartaal van 2006 afgewezen op de grond dat de kinderen niet als pleegkind kunnen worden aangemerkt nu appellant niet de voogdij over hen heeft.
- 1.3.
In bezwaar is namens appellant aangevoerd dat de ouderlijke band tussen de moeder en de kinderen feitelijk is verbroken en dat de opengevallen plaats door appellant is ingenomen. Ter ondersteuning van dit betoog is onder meer een verklaring van de moeder van de kinderen ingebracht. Voorts is aangegeven dat appellant van Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland vanaf 2 februari 2006 een vergoeding in de kosten van pleegzorg per kind ontvangt van € 14,05 per dag.
- 1.4.
Bij besluit op bezwaar van 18 juli 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 april 2006 ongegrond verklaard, onder overweging dat de kinderen met ingang van het eerste kwartaal van 2006 niet als pleegkinderen in de zin van de AKW kunnen worden aangemerkt. De Svb heeft hiertoe overwogen dat uit de verklaring van de moeder van de kinderen en de door appellant geschetste feitelijke situatie is gebleken dat de band tussen [O.] en [S.] en hun ouders vrijwel is verbroken en dat tussen appellant en de kinderen een nauwe en exclusieve relatie is ontstaan, zodat is voldaan aan de opvoedeis. Gelet op de pleegzorgvergoeding die appellant per kind ontvangt van € 14,05 per dag, worden de kinderen evenwel niet als eigen kind door appellant onderhouden.
- 2.1.
Namens appellant is in beroep betoogd dat de Svb het bezwaar tegen het besluit van 10 april 2006 gegrond had moeten verklaren en had moeten overgaan tot vergoeding van de proceskosten, omdat de grondslag van het primaire besluit is gewijzigd. Voorts is gesteld dat het bestreden besluit is genomen zonder daarbij de wettelijke grondslag te vermelden.
- 2.2.
Bij nader besluit op bezwaar van 11 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb alsnog appellants verzoek afgewezen om vergoeding van de wettelijke rente en de kosten gemaakt in bezwaar. De Svb heeft hiertoe overwogen dat de grondslag van het besluit van 10 april 2006 is gehandhaafd en slechts de motivering van dat besluit is gewijzigd, zodat er geen aanleiding was om het primaire besluit te herroepen.
- 2.3.
De rechtbank heeft met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep mede gericht geacht tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar van 18 juli 2006 gegrond verklaard voor zover dat betrekking had op het niet beslissen op het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, dat besluit in zoverre vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is betwist dat vanaf 2 februari 2006 door de Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland wordt bijgedragen in het onderhoud van [O.] en [S.] en zij derhalve niet als pleegkinderen in de zin van de AKW kunnen worden aangemerkt. Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 23 augustus 2006 (LJN AY8044) overwogen dat van herroepen in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, slechts sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Nu in het bestreden besluit weliswaar de motivering is vervangen, maar het bestreden besluit nog altijd strekt tot weigering van de kinderbijslag, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van het herroepen van het primaire besluit en is het verzoek om een proceskostenvergoeding terecht afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank in de gedeeltelijke vernietiging van het besluit op bezwaar van 18 juli 2006 aanleiding gezien de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 80,50, uitgaande van één proceshandeling en een zaak van zeer licht gewicht van wegingsfactor 0,25.
- 3.
In hoger beroep bestrijdt appellant deze uitspraak met in grote lijnen dezelfde argumenten als in bezwaar en beroep. Tevens is de proceskostenveroordeling van € 80,50 betwist, omdat deze te laag zou zijn.
- 4.1.
De Raad overweegt als volgt.
- 4.2.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht aan appellant kinderbijslag heeft geweigerd met ingang van het eerste kwartaal van 2006 op de grond dat [O.] en [S.] niet kunnen worden aangemerkt als pleegkinderen in de zin van de AKW.
- 4.3.
Ingevolge artikel 7, tiende lid, van de AKW wordt een kind als pleegkind beschouwd, indien het als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
- 4.4.
In aanmerking genomen dat het bestreden besluit berust op voornoemde specifieke wettelijke grondslag en de overige van toepassing zijnde wettelijke voorschriften ook in het bestreden besluit zijn vermeld, kan de namens appellant op dit punt opgeworpen grief niet slagen.
- 4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant van Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland vanaf 2 februari 2006 een dagelijkse vergoeding in de kosten van pleegzorg ontvangt van € 14,05 per kind.
- 4.6.
Dit leidt de Raad tot de conclusie dat nu door de verzorger van de kinderen een van overheidswege verstrekte pleegzorgvergoeding wordt ontvangen, welke voor het onderhoud en de verzorging van de kinderen in beginsel kostendekkend wordt geacht, niet is voldaan aan het vereiste dat een kind als eigen kind wordt onderhouden. Voor vorenstaand oordeel ziet de Raad voorts steun in de Toelichting op de Regeling gelijkstelling pleegkinderen. In deze toelichting is immers vermeld dat van gelijkstelling met een pleegkind geen sprake kan zijn indien door derden in de kosten van dit kind wordt bijgedragen, bijvoorbeeld wanneer een pleeggeldvergoeding wordt verstrekt. Dit betekent dat de Svb appellant terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor kinderbijslag, omdat [O.] en [S.] niet als pleegkinderen kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 7, tiende lid, van de AKW.
- 4.7.
Ten aanzien van vergoeding van de kosten die appellant in verband met de behandeling van bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken is de Raad met de rechtbank van oordeel dat deze kosten terecht zijn geweigerd, op de grond dat van een herroepen van het primaire besluit van 10 april 2006 geen sprake is. De Raad onderschrijft hiervoor de door de rechtbank gebezigde overwegingen.
- 5.1.
Tot slot is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak de vergoeding voor proceskosten ten onrechte heeft begroot op € 80,50.
De Raad is van oordeel dat deze zaak in beroep, gelet op de aard van de procedure, als van gemiddeld gewicht is te beschouwen. Het bedrag aan proceskosten had derhalve moeten worden vastgesteld met toepassing van wegingsfactor 1, waarbij een andere wegingsfactor slechts wordt gehanteerd bij een van het gemiddelde afwijkende juridische dan wel feitelijke complexiteit van de zaak. Daarvan is de Raad niet gebleken.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de proceskosten in eerste aanleg alsnog op € 322,- moeten worden vastgesteld en dat de aangevallen uitspraak, in zoverre, niet in stand kan blijven.
- 5.2.
De Raad acht termen aanwezig om de Svb op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 322,-. De totale vergoeding van proceskosten in beroep en in hoger beroep bedraagt hiermee € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de proceskostenveroordeling in beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
RB