Hof Den Haag, 27-08-2013, nr. 200.112.216-01
ECLI:NL:GHDHA:2013:3288
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-08-2013
- Zaaknummer
200.112.216-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:3288, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑08‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:151, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 27‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Beslag; eis hoofdzaak tijdig ingesteld gelet op herstelexploot? Geen adequate grief.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.112.216/01
Rolnummer Rechtbank : 402451/HA ZA 11-2356
arrest van 27 augustus 2013
inzake
[appellant],
wonende te 's-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B.D.W. Martens te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],wonende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Oorthuys te Leiden.
Verloop van het geding
Bij exploot van 14 augustus 2012 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 mei 2012. Bij memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] één grief tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord is bestreden.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Het geschil
1.
Blijkens de stukken kan het volgende als vaststaand worden aangemerkt.
1.1.
Partijen zijn met elkaar in een geschil verwikkeld over de vraag of tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen tot verkoop en levering van het pand [adres] te 's-Gravenhage (hierna: het pand) door [appellant] aan [geïntimeerde]. [appellant] betwist dat een overeenkomst tot stand is gekomen en heeft geweigerd mee te werken aan de levering van het pand aan [geïntimeerde].
1.2.
In een eerdere procedure heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld mee te werken aan de levering van het pand (tegen betaling van de volgens hem overeengekomen koopsom van € 550.000,-), althans dat het te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de leveringsakte. Nadat tegen [appellant] verstek was verleend heeft de rechtbank bij vonnis van 11 augustus 2010 (hierna: het verstekvonnis), onder verwijzing naar de aan het vonnis gehechte dagvaarding, (uitvoerbaar bij voorraad) het daarin primair gevorderde toegewezen, onder bepaling dat, voor het geval [appellant] weigert zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de leveringsakte, het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte als bedoeld in artikel 3:300 BW.
1.3.
[appellant] is tegen dat vonnis in verzet gekomen. Bij vonnis van 2 februari 2011 (hierna: het verzetvonnis) heeft de rechtbank het verstekvonnis vernietigd en, opnieuw recht doende, [appellant] veroordeeld tot medewerking aan het passeren van de leveringsakte, onder de opschortende voorwaarde van, kort gezegd, voldoening van de koopsom van € 550.000,-. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat, voor het geval [appellant] niet aan deze veroordeling voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte, benodigd om de eigendom van het pand te doen overgaan op [geïntimeerde] (onder dezelfde opschortende voorwaarde als voormeld). Op verzoek van [geïntimeerde] heeft de rechtbank bij beslissing van 16 februari 2011 het verzetvonnis verbeterd in die zin dat daarin het pand kadastraal is aangeduid en de persoonsgegevens van partijen nader zijn omschreven.
1.4.
[appellant] heeft geen medewerking verleend aan de levering van het pand, waarna [geïntimeerde] de eigendom van het pand door middel van de in het (verbeterde) verzetvonnis voorziene reële executie heeft verkregen. [geïntimeerde] maakt, wegens de niet-nakoming door [appellant] van diens verplichting tot levering, aanspraak op de contractuele boete van € 55.000,- en vergoeding van schade. In een kort geding vonnis van 24 mei 2011 is [appellant] veroordeeld tot betaling van voormelde boete.
1.5.
Bij verzoekschrift van 22 februari 2011 heeft [geïntimeerde] verlof gevraagd om conservatoir derdenbeslag te mogen leggen onder de notaris bij wie de koopsom ad€ 550.000,- is gestort, dit tot zekerheid van de betaling van voormelde boete en schadevergoeding. Nadat verlof was verleend is het beslag gelegd. Aan [geïntimeerde] is – na uitstel – een termijn gegeven tot uiterlijk 22 april 2011 voor het instellen van de eis in de hoofdzaak.
1.6.
Bij dagvaarding van 21 april 2011 in de onderhavige zaak heeft [geïntimeerde] de in rov. 1.5 bedoelde eis ingesteld. Aangezien in het exploot een onjuist adres van [appellant] was vermeld, heeft [geïntimeerde] op 11 mei 2011 – voor de eerst dienende dag – aan het juiste adres een herstelexploot doen uitbrengen.
1.7.
[appellant] heeft vervolgens vorderingen in reconventie ingesteld, waarvan de eerste ertoe strekt dat de rechtbank:
- 1.
“voor recht verklaart dat het door [geïntimeerde] gelegde (conservatoire) beslag onrechtmatig was vanaf 23 april 2011 en is vervallen omdat de eis in de hoofdzaak te laat is ingesteld, met bevel aan [geïntimeerde] om het beslag door te halen op straffe van een dwangsom (…) en met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de wettelijke rente over € 550.000,- vanaf 23 april 2011 (…)”
- 2.
De overige vorderingen strekken ertoe dat [geïntimeerde] een bedrag van € 550.000,- aan [appellant] betaalt, dat [geïntimeerde] de contractuele boete ad € 55.000,- aan [appellant] betaalt en dat [geïntimeerde] het pand aan [appellant] teruglevert, met vergoeding van schade.
1.12.
Ter comparitie van partijen bij de rechtbank is afgesproken dat de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie zou aanhouden in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, door [appellant] ingesteld tegen het (verbeterde) verzetvonnis en het kort geding vonnis van 24 mei 2011, behoudens wat betreft de hiervoor aangehaalde vordering van [appellant].
1.13.
Bij arresten van 15 januari 2013 (door [appellant] overgelegd bij memorie van grieven) heeft dit hof beslist op voormelde hoger beroepen. In de bodemzaak heeft het hof het verzetvonnis vernietigd en [appellant] (overeenkomstig diens vordering) alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen het verstekvonnis (op de grond dat de verzetdagvaardig niet, overeenkomstig het bepaalde in art. 3:301 lid 2 BW, is ingeschreven in het in art. 433 Rv. bedoelde register). In het kort geding heeft het hof de vordering van [geïntimeerde] alsnog afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
Beoordeling van het beroep
2.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de hiervoor onder 1.7 weergegeven vordering afgewezen. De beslissing over de overige vorderingen heeft zij, zoals afgesproken, aangehouden. Aan haar beslissing tot afwijzing van eerstgenoemde vordering heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat partijen het erover eens zijn dat de eis in de hoofdzaak op uiterlijk 22 april 2011 moest worden ingesteld, dat [geïntimeerde] op 21 april 2011, dus tijdig, de dagvaarding aan [appellant] heeft doen betekenen en dat het feit dat dit niet aan het juiste adres is geschied daaraan niet afdoet, aangezien dit gebrek tijdig is hersteld. Het beslag is dus niet vervallen, aldus de rechtbank.
3.
In zijn memorie van grieven voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten het betoog van [appellant] dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan en dat zich dat beperkte tot “toegestaan als verzocht”, ”zonder zich uit te laten over feiten, objecten, of alle betrokkenen”. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank een beslissing tot teruglevering en schadevergoeding voor een “tussenvonnis” te vergaand kan hebben geacht, maar de kracht van gewijsde van het verstekvonnis niet buiten beschouwing had mogen laten en ten onrechte is uitgegaan van het verzetvonnis (zonder het herstelvonnis te noemen), nu deze vonnissen door het hof zijn vernietigd.
4.
[geïntimeerde] wijst er terecht op dat niet valt in te zien waarom voormelde grief tot vernietiging van het vonnis zou moeten leiden. Immers, in dat vonnis wordt beoordeeld of het beslag geacht moet worden te zijn vervallen omdat de eis in de hoofdzaak te laat is ingesteld. De grief bevat niet de klacht dat het oordeel van de rechtbank, dat dit niet het geval is, onjuist is. Evenmin wijzigt [appellant] in hoger beroep zijn eis. In tegendeel, hij verzoekt het hof om de zaak, na vernietiging van het vonnis, naar de rechtbank terug te verwijzen.
5.
Voor zover [appellant] zou bedoelen dat de rechtbank, niettegenstaande de ter comparitie van partijen gemaakte afspraak, had moeten oordelen over de vordering tot teruglevering en schadevergoeding (vordering in reconventie achter het vierde gedachtestreepje), is zijn grief ontoelaatbaar onduidelijk. Op zichzelf stond het [appellant], in beroep gekomen tegen dat deel van het vonnis waarmee in het dictum een eind werd gemaakt aan een geschilpunt, vrij om ook een grief te richten tegen het overige deel van het vonnis, maar dan had hij wel duidelijk moeten aangeven waartegen hij precies bezwaar heeft en waarom.Voor het geval [appellant] het oog mocht hebben op zijn betoog in eerste aanleg dat het beslag ongeldig is omdat [geïntimeerde] is gaan executeren op een nietig vonnis, overweegt het hof, geheel ten overvloede, als volgt. Zoals het hof in zijn arresten van 15 januari 2013 heeft overwogen, leidt de vernietiging van de in verzet gewezen vonnissen en het in kracht van gewijsde gaan van het verstekvonnis er niet toe dat niet langer tot uitgangspunt dient dat een overeenkomst tussen partijen is gesloten en dat [appellant] uit dien hoofde gehouden was mee te werken aan de levering van het pand. Immers, ook in het verstekvonnis heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van het pand aan [geïntimeerde]. De omstandigheid dat de in verzet gewezen vonnissen zijn vernietigd brengt, zoals het hof in zijn arrest in het kort geding heeft overwogen, evenmin mee dat het beslag ongeldig is. In dat verband is van belang dat in het beslagrekest aan het verzochte verlof ten grondslag is gelegd dat [appellant] zowel in het verstekvonnis, als in het verzetvonnis, is veroordeeld mee te werken aan de levering van het pand.
6.
Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 299,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.H. Tanja-van den Broek, A. Dupain, enM.A.F. Tan-de Sonnaville en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.