Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken
Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/190:190 Naar een (maximum)tariefstelsel in alle civiele procedures
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/190
190 Naar een (maximum)tariefstelsel in alle civiele procedures
Documentgegevens:
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS580212:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De ontwikkelingen in Nederland op het terrein van proceskostenveroordeling in IE- zaken zijn vooral ingegeven door het voornemen een zo richtlijnconforme uitleg aan art. 1019h Rv te geven. Een regeling die gevolgen heeft voor de uitoefening van het fundamentele recht op toegang tot de rechter, kan evenwel niet uitsluitend worden uitgelegd in het licht van de richtlijn waarvan deze deel uitmaakt. Het grondrecht en de (Europeesrechtelijke) vereisten voor een toelaatbare beperking daarvan dienen minstens zo zwaar – zo niet zwaarder – te wegen. De keuzes zijn vooral ingegeven door de vrees voor strijdigheid met de Handhavingsrichtlijn, terwijl het EVRM en met name ook het Handvest – dat een steeds belangrijker wordende rol vervult bij de uitleg en toepassing van regels van (al dan niet Europees) procesrecht – daarbij niet veronachtzaamd zouden mogen worden. In dit boek is aangetoond dat de wijze waarop art. 1019h Rv tot zeker 1 april 2017 is uitgelegd en toegepast niet EU- conform is, en dat op de Nederlandse Staat de plicht rust maatregelen te treffen teneinde te waarborgen dat deze de Europese toets wel kan doorstaan.
Het onderzoek naar de verenigbaarheid van de Nederlandse ‘volledige’ proceskostenveroordeling in IE-zaken met het EU-recht heeft tevens de kaders blootgelegd waaraan proceskostenregelingen in civiele procedures in het algemeen aan moeten voldoen. Gebleken is dat ruime, zo niet volledige proceskostenveroordeling op basis van het gelijk niet verenigbaar is met het beginsel van effectieve toegang tot de rechter van art. 47 Handvest. Voor zover het vooruitzicht van een volledige kostenvergoeding al een wenkend perspectief biedt voor de partij met een sterke zaak, wordt de toegang voor haar wederpartij wegens het risico van een volledige kostenveroordeling mogelijk te zeer beperkt. Anderzijds kan het vooruitzicht van een zeer lage vergoeding een partij evenzeer ontmoedigen naar de rechter te stappen. Art. 47 Handvest en het equivalent in het EVRM vereisen nu juist dat een evenwicht, een fair balance wordt gevonden tussen de grondrechten van de betrok ken partijen. In de context van proceskosten(veroordeling) lijkt dat te impliceren dat van geval tot geval beoordeeld moet worden welk bedrag aan verhaalbare kosten redelijk en aanvaardbaar is. De rechtszekerheid verlangt evenwel dat partijen voorafgaand aan de procedure een redelijke inschatting kunnen maken van het proceskostenrisico. Daartoe dient zowel de discussieruimte van partijen als de beslissingsruimte van de rechter beperkt te zijn.
Voorspelbaarheid en daarmee rechtszekerheid worden gerealiseerd door de vaststelling van objectieve standaarden, op basis waarvan beoordeeld kan worden welk bedrag in redelijkheid voor rekening van de verliezende partij kan worden gebracht. Een stelsel van (maximum)tarieven is daarmee zelfs essentieel in het licht van de Europese beginselen van effectieve rechtsbescherming, rechtszekerheid en gelijkheid van procespartijen. Gebleken is dat een ruime keuzevrijheid bestaat ten aanzien van de vormgeving van een dergelijk stelsel en de vaststelling van de hoogte van de tarieven, zolang deze op duidelijke en strikte wijze worden toegepast en afwijkingen niet worden toegestaan – behoudens het bestaan van een overeenkomst tussen partijen over de te vergoeden kosten. In termen van praktische (neven)effecten is een dergelijk tariefstelsel gewenst omdat het enerzijds een financiële drempel opwerpt zodat kansloze zaken worden geweerd, terwijl er anderzijds een dempende werking van uitgaat op de procesuitgaven. Tevens kan een stelsel van voorspelbare kostenveroordeling en -vergoeding bijdragen aan een betere verzekerbaarheid en financiering van procedures. Ten slotte verlagen tarieven in vergelijking met een stelsel van volledige, onvoorspelbare proceskostenvergoedingen de drempel om ‘innovatieve’ en vernieuwende argumenten aan te dragen, waarmee kan worden gebroken met traditionele precedenten. Als zodanig kan een stelsel van maximumtarieven voorkomen dat onaanvaardbare proceskostenrisico’s in de weg staan aan de rechtsontwikkeling. Mede in het licht van de ontwikkelingen op het terrein van het Europees privaatrecht is dit wenselijk te achten.