Proces-verbaal van aanrijding, opgenomen op pagina 5-8 van het proces-verbaal met nummer PL0950 2011215716A, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 238.
Rb. Midden-Nederland, 14-06-2013, nr. 16-600942-11
ECLI:NL:RBMNE:2013:3631
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
14-06-2013
- Zaaknummer
16-600942-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:3631, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 14‑06‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:10046
Uitspraak 14‑06‑2013
Inhoudsindicatie
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/600942-11 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 14 juni 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[postcode] [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 juni 2012, 9 november 2012 en 31 mei 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. E. van der Meer, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 september 2011 te Doorn, als bestuurder van een auto:
primair: door roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden;
subsidiair: door zijn rijgedrag gevaar en hinder heeft veroorzaakt op de weg.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bevindingen van de politie naar aanleiding van het ongeluk, het onderzoek van het NFI, de verklaringen van getuigen ter plaatse en de verklaring van verdachte. Verdachte reed veel te hard en was onoplettend. Hierdoor heeft hij te laat gereageerd op het verkeer, waardoor hij een aanrijding met een motor(rijder) niet kon voorkomen. Die motorrijder is door het ongeval komen te overlijden. De gedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de officier van justitie een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte veel te hard heeft gereden.
De verkeersongevallenanalyse heeft geconcludeerd dat verdachte zou hebben gereden met een snelheid van minimaal 98 kilometer per uur. Hierbij dient echter onder andere de kanttekening te worden gemaakt dat, uitgaande van de mogelijkheid dat de storing in de auto ook kan zijn opgetreden op het moment van de botsing (in plaats van op het moment dat de auto op zijn dak belande), de snelheid van de auto van verdachte 84 kilometer per uur moet zijn geweest.
Het NFI heeft geconcludeerd dat de snelheid van verdachte minimaal 67 en maximaal 143 kilometer per uur moet zijn geweest. Deze bandbreedte is zeer groot en zegt aldus niet veel. De nadere conclusie van de deskundige is dat de snelheid van verdachte bij aanvang van de remming tenminste 83 kilometer per uur was.
De snelheid van 83 à 84 kilometer per uur komt overeen met de verklaring die verdachte over zijn snelheid heeft afgelegd, in aanmerking genomen dat de snelheid op de teller van de auto altijd hoger is dan de daadwerkelijk gereden snelheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het bewijs
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen.
Op 24 september 2011 vond een verkeersongeval plaats op de Driebergsestraatweg te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug. Verdachte was daarbij als bestuurder van een personenauto – een blauwe Volkswagen Golf – betrokken. Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer], bestuurder van een motorfiets, overleden.1.
Het ongeval heeft volgens de forensische opsporing als volgt plaatsgevonden. De personenauto reed over de Driebergsestraatweg richting Driebergen. De motorfiets reed over de Sterkenburglaan richting het kruispunt met de Driebergsestraatweg en was voornemens met een bocht naar links de Driebergsestraatweg op te rijden richting Driebergen. Nadat de bestuurder van de motorfiets de Driebergsestraatweg was opgereden, reed de personenauto, een aantal meters verderop ter hoogte van de uitrit van Bartimeus, met de linkervoorzijde tegen de achterzijde van de motorfiets. Hierbij werd de bestuurder van de motorfiets gelanceerd. De bestuurder van de motorfiets kwam verderop op het wegdek terecht. Het ongeval vond plaats bij daglicht en het was droog weer.2.
De forensische opsporing schrijft in een aanvullende rapportage dat er geen aanwijzingen zijn dat het zicht van de bestuurder van de personenauto of dat van de motorrijder werd belemmerd door andere voertuigen op de weg. Bij het oprijden van de Driebergsestraatweg had de motorrijder, kijkend naar rechts, vrij uitzicht tot het vlak aan de Driebergsestraatweg in de richting van Doorn gelegen benzinestation Amigo. De afstand van dit benzinestation tot het botspunt bedroeg, gemeten vanaf het einde van het gebouw van het tankstation 178 meter. Verder weg richting Doorn is de Driebergsestraatweg, vanaf het kruispunt Dreibergstraatweg/Sterkenburglaan niet meer zichtbaar vanwege een flauwe bocht in de weg.3.
Getuige [getuige 1], rijdende op de Driebergsestraatweg en komende vanuit Driebergen richting Doorn, heeft verklaard dat hij zag dat een motorfiets de Driebergsestraatweg opreed. De motor kwam vanuit de Sterkenburglaan, stak de rijbaan over, passeerde de middenberm en reed linksaf de rijbaan op. Getuige zag vervolgens ineens een blauwe Volkswagen Golf op de motorfiets botsen. Die personenauto reed veel te hard.4.Dat de auto veel te hard reed baseert de getuige op het feit dat op het stuk wegdek voor hem, getuige, nog geen tegemoetkomende auto was te zien. De auto kwam uit het niets.5.
Getuige [getuige 2] fietste op de Driebergsestraatweg richting Driebergen. Hij heeft verklaard dat hij, toen hij bij de kruising kwam met de Driebergsestraatweg met de Sterkenburgerlaan, zag dat op de Sterkenburglaan een motor reed. De getuige zag dat er een auto met hoge snelheid kwam aanrijden vanaf de richting Doorn. Hij zag en hoorde vervolgens dat de auto vol tegen de motor aanreed. Het was niet normaal hoe hard die auto reed. De auto reed in ieder geval harder dan de toegestane 80 kilometer per uur.6.
Getuige [getuige 3], rijdende op de Driebergsestraatweg richting Doorn, heeft verklaard dat hij zag dat een blauwe Volkswagen Golf met hoge snelheid aan kwam rijden. Hij zag tevens dat er een motor uit een zijweg kwam rijden. De auto kon de motorrijder die inmiddels op de weg was niet meer ontwijken. De auto klapte op de motor.7.
Getuige[getuige 4], rijdende op de Driebergsestraatweg richting Doorn, heeft verklaard dat hij een blauwe Volkswagen Golf hem met zeer hoge snelheid zag passeren. Hij zag vervolgens in zijn binnenspiegel dat een motor de weg opreed en dat een aanrijding ontstond.8.De getuige heeft aanvullend verklaard dat de auto met zeer hoge snelheid reed en dat hij, getuige, op dat moment nog riep: ‘wat een eikel, wat een mongool’. De auto reed zeker veel sneller dan 100 kilometer per uur.9.
Getuige[getuige 5] heeft verklaard dat hij zag dat een blauwe Volkswagen Golf met zeer hoge snelheid langs zijn huis reed. Hij zag dat deze auto als een flits voorbij kwam. Getuige schat de snelheid van de auto op 160 kilometer per uur. Getuige hoorde kort daarna een knal en zag dat er een aanrijding tussen de blauwe Golf en een motor had plaats gevonden.10.
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij in een auto zat die gestopt was om te tanken bij tankstation Amigo aan de Driebergsestraatweg. Zij zag en voelde dat een personenauto, een blauwe Volkswagen, met hele hoge snelheid langs reed. De auto waarin zij zat schudde toen voornoemde auto passeerde. Getuige vermoedt dat de auto met een snelheid van 150 kilometer per uur reed. Getuige zag vervolgens dat een aanrijding plaatsvond tussen de auto en een motorrijder.11.Getuige heeft aanvullend verklaard dat zij bij het passeren van voornoemde auto nog zei: ‘wat een idioot’.12.
Getuige [getuige 7] zat in dezelfde auto bij het pompstation als getuige de[getuige 6] en heeft verklaard dat hij zag dat een blauwe Volkswagen Golf met zeer hoge snelheid en midden op de weg aan kwam rijden.13.
Getuige[getuige 8], zat in dezelfde auto als getuige [getuige 7]. Zij heeft verklaard dat een Volkswagen Golf met een snelheid van tenminste 150 kilometer per uur langs kwam rijden. Getuige voelde daardoor een luchtverplaatsing, waardoor de auto waarin zij zat van links naar rechts schudde.14.
Getuige [getuige 9], die fietste op het fietspad van de Driebergsestraarweg richting Doorn, heeft verklaard dat zij een blauwe auto zag komen aanrijden vanuit de richting Doorn en dat deze auto opviel vanwege diens snelheid. Getuige schat de snelheid op 150 kilometer per uur.15.
4.3.2
Nadere overwegingen
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling, derhalve dat hij zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De rechtbank verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad d.d. 1 juni 2004 (NJ 2005, 252 en LJN AO5822).
De rechtbank stelt vast dat verdachte met zeer hoge snelheid over de Driebergsestraatweg reed en verwijst daarbij naar de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen. Door deze zeer hoge snelheid en kennelijk eveneens door onoplettendheid heeft verdachte de motorrijder die zojuist de weg op was gereden niet tijdig gezien en heeft hij niet tijdig kunnen remmen. Tijdens het gebeurde was het zicht goed en uit het dossier blijkt niet dat de motorrijder onverhoeds de weg op is gereden. De rechtbank acht het aannemelijk dat de motorrijder verdachte niet of niet tijdig heeft kunnen zien aankomen vanwege zijn hoge snelheid. Dit volgt ook uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat de auto van verdachte vanuit het niets leek te komen. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de motorrijder pas een aantal meters na de kruising waar hij de weg op is gegaan is geschept door verdachte, namelijk voor de in- en uitrit van Bartimeus. De motorrijder reed aldus reeds op de Driebergsestraatweg in de richting van Driebergen.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte veel te hard heeft gereden. Dit wordt echter weerlegd door de hiervoor door de rechtbank aangehaalde bewijsmiddelen. Hoewel de getuigen vervoegingen van het werkwoord ‘vermoeden’ en/of ‘schatten’ gebruiken als zij het over de snelheid van verdachte hebben, acht de rechtbank deze verklaringen bruikbaar voor het bewijs, omdat zij over de snelheid verklaren op basis van eigen zintuiglijke waarnemingen ter plaatse. Het gebruik van deze werkwoordsvormen duidt dan ook niet zozeer op een door de getuige getrokken conclusie maar dient veeleer als aanduiding dat het moeilijk is om snelheid van een voertuig aan de hand van zintuiglijke waarnemingen exact aan te geven. Dit laatste is inderdaad het geval en de rechtbank acht het niet uitgesloten dat getuigen in het algemeen, aan de hand van wat zij zien, horen of voelen, een iets te hoge of te lage inschatting van snelheid kunnen maken. De eenduidige inhoud en de grote hoeveelheid getuigenverklaringen, rechtvaardigen echter de conclusie dat verdachte veel te hard heeft gereden en de maximale snelheid ruimschoots heeft overschreden.
De conclusies van de verkeersongevallenanalyse en het NFI luiden dat verdachte minimaal 98 kilometer per uur bedroeg respectievelijk dat verdachte op het moment waarop het eerste contact tussen auto en motor plaatsvond (dus na het remmen) minimaal 76 en maximaal 143 kilometer per uur moet hebben gereden. Deze conclusies bieden, zo is de rechtbank met de verdediging van oordeel, vanwege de ruime marge weinig houvast. De rechtbank heeft deze dan ook niet gebruikt voor het bewijs. Daar staat tegenover dat deze conclusies hetgeen de getuigen hebben verklaard met betrekking tot de hoge snelheid van verdachte, niet uitsluiten.
De rechtbank is dan ook, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft vastgesteld en overwogen, van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, in die zin dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
primair
op 24 september 2011 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, buiten de bebouwde kom,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten
een personenauto), daarmede rijdende over de weg, te weten de Driebergsestraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- met zeer hoge snelheid te rijden over voornoemde Driebergsestraatweg, en
- het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig tot stilstand te brengen en de snelheid van dat motorrijtuig niet tijdig te verminderen, binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, toen hij, verdachte, daartoe genoodzaakt was, teneinde een aanrijding te voorkomen met een, zich voor zijn, verdachte’s, motorrijtuig op die weg bevindende motorfiets, met daarop gezeten [slachtoffer], en
- vervolgens nog steeds met zeer hoge snelheid aan te rijden tegen de achterkant van voornoemde motorfiets,
waardoor voornoemde [slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 200 uren, met aftrek van voorarrest en met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden ontzegd voor de duur van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek en met een proeftijd van twee jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met een veel te hoge snelheid een auto bestuurd, waardoor hij een ongeluk veroorzaakte met een motorrijder, die ten gevolge van de aanrijding is komen te overlijden. De rechtbank acht dit zeer ernstig. Het leed dat door het ongeval bij de nabestaanden van het slachtoffer is veroorzaakt is groot en onherstelbaar. De rechtbank realiseert zich dat geen straf ooit recht zal kunnen doen aan dit persoonlijk leed.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 april 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;
- een hem betreffend reclasseringsadvies d.d. 5 januari 2012, opgesteld door F. van der Groep, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte zijn leven goed op orde heeft: hij woont nog bij zijn ouders; heeft geen schulden; heeft een eigen bedrijf in de autobranche; beschikt over een steunend sociaal netwerk; drinkt geen alcohol; en gebruikt geen drugs.
Het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (hierna: LOVS) heeft afspraken gemaakt over door de strafrechters te hanteren uitgangspunten van bij overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op te leggen straffen. Voor het door schuld veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een grove verkeersfout, het slachtoffer is komen te overlijden en de verdachte niet onder invloed van alcohol verkeerde, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar. De rechtbank zal dit als uitgangspunt hanteren.
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een werkstraf van 200 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, gevorderd.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf én een forse werkstraf passend en noodzakelijk. De rechtbank zal aldus afwijken van de eis van de officier van justitie. Verdachte heeft immers een grove verkeersfout gemaakt, waardoor een persoon is komen te overlijden. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek, en een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, op zijn plaats. Gezien het verkeersgedrag van verdachte acht de rechtbank eveneens een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar, met aftrek, geboden. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal de rechtbank een gedeelte van vijftien maanden voorwaardelijk opleggen. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat verdachte een eigen bedrijf in de autobranche heeft en dat het hebben van een rijbewijs daarbij noodzakelijk is. Met deze voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten – en in het bijzonder verkeersovertredingen – te begaan. Het is ook vanwege het eigen bedrijf van verdachte dat de rechtbank afwijkt van de voor de vastgestelde mate van schuld gebruikelijke gevangenisstraf van zes maanden door een deel daarvan, vier maanden, te vervangen door een werkstraf van 240 uur.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, nu, gelet op het tijdsverloop, daarvoor geen gronden meer aanwezig zijn.
9. Het beslag
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de onder verdachte in beslag genomen auto kan worden teruggegeven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de in beslag genomen auto te retourneren aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder verdachte is een personenauto in beslag genomen. De rechtbank zal de teruggave gelasten van voornoemd in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaar;
bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 15 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
beveelt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen auto;
heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter,
mrs. I.M. Vanwersch en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven- de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2013.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 24 september 2011 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
buiten de bebouwde kom,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten
een personenauto), daarmede rijdende over de weg, te weten de
Driebergsestraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur, althans tenminste 102
kilometer per uur, in elk geval hoger dan de ter plaatse maximaal toegestane
snelheid van 80 kilometer per uur, althans met (zeer) hoge snelheid te
rijden over voornoemde Driebergsestraatweg, en/of
- het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet, althans niet tijdig,
tot stilstand te brengen en/of de snelheid van dat motorrijtuig niet,
althans niet tijdig, te verminderen, binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was, althans niet behoorlijk
is uit te wijken, althans niet voldoende maatregelen te nemen, toen hij,
verdachte, daartoe genoodzaakt was, teneinde een aanrijding/botsing te
voorkomen met een, zich voor zijn, verdachte's, motorrijtuig op die weg
bevindende motorfiets, met daarop gezeten [slachtoffer], en/of
- ( vervolgens nog steeds met zeer hoge snelheid) aan te rijden tegen een
achterkant van voornoemde motorfiets,
waardoor voornoemde [slachtoffer] werd gedood;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 24 september 2011, te Doorn, gemeente Utrechtse
Heuvelrug, buiten de bebouwde kom,
als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto), heeft gereden
op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de
Driebergsestraatweg,
- met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur, althans tenminste 102
kilometer per uur, in elk geval hoger dan de ter plaatse maximaal toegestane
snelheid van 80 kilometer per uur, althans met (zeer) hoge snelheid, en/of
- dat motorrijtuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, althans de
snelheid van dat motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft
verminderd, althans niet behoorlijk is uitgeweken, althans niet voldoende
maatregelen heeft genomen, toen hij, verdachte, daartoe genoodzaakt was,
teneinde een aanrijding/botsing te voorkomen met een, zich voor zijn,
verdachte's, motorrijtuig op die weg bevindende motor(rijder), te weten [slachtoffer]
, waarna (vervolgens) het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met die, vóór hem,
verdachte, op die weg bevindende [slachtoffer], waarna deze ten val is gekomen
en/of waarbij voornoemde [slachtoffer], werd gedood,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑06‑2013
Proces-verbaal van verkeersongevalanalyse, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 27, 33, 39, 82 en 83.
Aanvullend proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgenomen op pagina 7 en 9 van het proces-verbaal met nummer 24091115403574A, van de politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 9.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], opgenomen op pagina 43-45 van het proces-verbaal met nummer PL0950 2011215716, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 87.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 127.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 4 genoemde proces-verbaal, pagina 46-47.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen het onder 4 genoemde proces-verbaal, pagina 33.
Proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 4], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 4 genoemde proces-verbaal, pagina 35.
Proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 4], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 112-113.
Proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 5], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 4 genoemde proces-verbaal, pagina 39.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 4 genoemde proces-verbaal, pagina 41-42.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 122.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 4 genoemde proces-verbaal, pagina 48.
Proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 8], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 147-148.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 4 genoemde proces-verbaal, pagina 52.