Rb. Limburg, 15-04-2015, nr. 3911508 CV EXPL 15-2109
ECLI:NL:RBLIM:2015:2898
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
15-04-2015
- Zaaknummer
3911508 CV EXPL 15-2109
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2015:2898, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 15‑04‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 15‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Ziektekostenverzekeraar dagvaardt verzekerde in plaats van bewindvoerder ten aanzien van vorderingen op vermogen onder beschermingsbewind. Naast de wel toewijsbare hoofdsom wordt tevergeefs verhaal gezocht voor posten vervallen rente en buitengerechtelijke kosten. Ambtshalve toetsing nevenvorderingen aan gestelde feiten. Gebreken in naleving gemotiveerde / in voldoende mate op concrete feiten gerichte stelplicht. Eén procesronde volstaat in een geval als hier aan de orde is, mede omdat eisende partij als ‘repeat-player’ wenst te gelden en verschoond wenst te blijven van een comparitie na antwoord. Gevolgen ook voor toedeling proceskosten.
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 3911508 CV EXPL 15-2109
Vonnis van de kantonrechter van 15 april 2015 (bij vervroeging)
in de zaak
de naamloze vennootschap
ZILVEREN KRUIS ACHMEA ZORGVERZEKERINGEN N.V.
statutair gevestigd te Utrecht
eisende partij
gemachtigde: A.H. Groenewegen, deurwaarder te Amsterdam
tegen
[gedaagde] (echtgenote van [naam echtgenoot])
wonend te [woonplaats] aan het [adres]
althans in haar plaats de als procespartij aan te merken, want in rechte verschenen
bewindvoerder in het beschermingsbewind ten aanzien van haar vermogen
[bewindvoerder] (“BALANS LIMBURG”)
kantoorhoudend te (6370 KB) Landgraaf
gedaagde partij
in persoon procederend
Partijen zullen hierna aangeduid worden als “ZKA” respectievelijk “[gedaagde]” en/of
“(de) bewindvoerder”.
De procedure
ZKA heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 10 februari 2015 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee aan [gedaagde] (niet in persoon) een ongenummerde kopie van een brief en een evenzeer ongenummerde ‘specificatie’ van de gevorderde hoofdsom betekend zijn.
De bewindvoerder heeft zich vervolgens in de procedure gesteld en in de plaats van [gedaagde] op voet van art. 1:441 BW (en dus als gedaagde partij) ter eerst dienende datum - 25 maart 2015 - schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van een reeks ongenummerde producties.
In verband met aard en inhoud van eis en verweer en ter besparing van proceseconomisch niet verantwoord te achten verdere kosten heeft de kantonrechter aanstonds (eind)vonnis bepaald, zodat heden bij vervroeging uitspraak gedaan kan worden.
De vordering (inclusief de wijze van presentatie) en het daartegen gerichte deelverweer
ZKA vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 430,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 360,00 vanaf 10 februari 2015 (de datum van dagvaarding) tot de datum van volledige voldoening, alsmede tot betaling van de aan haar zijde te liquideren proceskosten. ZKA baseert haar hoofdvordering van € 360,00 op ‘een (of meerdere)’ overeenkomst(en) van verzekering tegen ziektekosten zonder duidelijk te maken of hier sprake is van zowel de verzekering van een basispakket conform de Zorgverzekeringswet als een aanvullende verzekering. Aan de opsomming van hetgeen uit die overeenkomst(en) onbetaald gebleven is (opgeteld € 360,00), valt ook niet te ontlenen welk(e) type(n) verzekering bij ZKA ondergebracht is (zijn), omdat geen premiebedragen doch slechts drie ‘zorgkostennota’s’ opgevoerd worden betreffende de maanden juni, juli en september 2014.
ZKA legt niet uit waarom / in welke mate in concreto deze drie nota’s voor rekening van de verzekerde gebracht zijn / moeten komen, maar volstaat ermee in abstracte zin op te merken dat in voorkomende gevallen nota’s die ‘(achteraf gezien) niet of niet geheel onder de dekking vielen’ of die ‘onder het eigen risico vielen’, doorgeleid worden naar de verzekerde.
Er zijn ook geen afzonderlijke facturen of toelichtende brieven ingebracht die daarover duidelijkheid zouden kunnen verschaffen, doch daar staat tegenover dat [gedaagde] / de bewindvoerder in haar plaats het vermoedelijk als ‘eigen risico’ aan te merken verschuldigde bedrag van in totaal € 360,00 ook niet betwist heeft. Weliswaar stelt ZKA in enige algemeen geformuleerde passages van het exploot dat (in de regel) de premie bij vooruitbetaling verschuldigd is en dat [gedaagde] door niet te betalen ‘in toestand van verzuim geraakt’ is, maar zij adstrueert noch concretiseert dit ten aanzien van [gedaagde] of ten aanzien van de vordering die thans de bewindvoerder regardeert: in ieder geval is niet gesteld dat ten aanzien van de drie afzonderlijke facturen (die evident niet op premiebetaling zien) op drie concrete data en op een aanwijsbare verzuimgrond (art. 6:81 e.v. BW) betalingsverzuim van [gedaagde] ingetreden is. Zelfs de datering van (eventueel) aan [gedaagde] gezonden (en al dan niet door haar ontvangen) onbekend gebleven facturen of nota’s is niet vermeld. De inhoudelijk zonder toelichting gebleven eerste productie bij exploot, een kopie van een brief / een concept van 25 november 2014 van ‘Groenwegen en Partners Incasso’ te Almere aan ‘Mevrouw [gedaagde]’, zou volgens ZKA beantwoorden aan de eisen van een ‘veertiendagenbrief’ (zie art. 6:96 lid 5/6 BW). Het exploot betoogt echter niet dat [gedaagde] die van een verder ongenoemd gebleven incassogemachtigde afkomstige ‘aanmaning’ daadwerkelijk ontvangen heeft. Zij volstaat ermee op te merken dat dit stuk ‘verstuurd’ of ‘gestuurd’ is, net als dit ten aanzien van andere beweerdelijk verzonden wilsverklaringen van of namens ZKA gedaan is.
ZKA stelt dus dat [gedaagde] uit de overeenkomst of overeenkomsten (‘uit hoofde van de basisverzekering(en) en/of aanvullende verzekering(en)’) in hoofdsom aan haar een bedrag van € 360,00 verschuldigd was en is, omdat te dien aanzien geen betaling - ook niet gedeeltelijk - plaatsvond. Op de hiervoor aangeduide grond acht zij [gedaagde] (nader in te vullen: de bewindvoerder) wegens na 1 juli 2012 ingetreden ‘verzuim’ € 4,71 aan ‘tot en met heden’ (dagvaardingsdatum) vervallen wettelijke rente en € 65,34 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten met inbegrip van omzetbelasting / btw (volgens ZKA te spellen als ‘BTW’) verschuldigd. De btw stelt ZKA niet te kunnen verrekenen, zodat zij deze doorberekent aan de verzekerde persoon. Onder randnummer 9 van het exploot is vermeld dat [gedaagde] buiten rechte ‘noch schriftelijk noch mondeling inhoudelijk verweer’ tegen de vordering kenbaar gemaakt heeft, maar over contacten met [gedaagde] en/of bewindvoerder over andere dan ‘inhoudelijke’ zaken (bijvoorbeeld betalingsproblemen) bewaart ZKA het stilzwijgen. Zij pleitte er als ‘repeat-player’ en in het licht van ‘de eenvoudige aard van de onderhavige vordering’ en van het kostenaspect voor dat de kantonrechter zou afzien van het gelasten van een comparitie na antwoord (in plaats daarvan opteerde zij voor schriftelijke voortzetting van de procedure als [gedaagde] zich alsnog in rechte mocht verweren).
Het verweer van [gedaagde] / de bewindvoerder is niet tegen de verschuldigde hoofdsom gericht, doch impliciet wel tegen het in rekening brengen van kosten en rente. Mevrouw [bewindvoerder] wijst immers op de zorgelijke persoonlijke / financiële situatie van [gedaagde] en haar echtgenoot, die kennelijk ook ten grondslag lag aan het doen instellen van een beschermingsbewind. De bewindvoerder verwijst naar bij het antwoord gevoegde informatie over bestaande schulden van het echtpaar [naam echtgenoot]-[gedaagde] tot een totaal van € 46 380,06 per 1 maart 2015 en naar een recent ‘budgetplan’, waarin naast ZKA ook Zorginstituut Nederland meegenomen is (hetgeen wijst in de richting van een inmiddels opgeschorte normale verzekering tegen ziektekosten en vervanging van de premie-inning door een bestuurlijke heffing van hogere periodieke bedragen). De bewindvoerder voegde hieraan toe dat [gedaagde] en [naam echtgenoot] door loonbeslagen en verrekeningen ‘niet altijd’ de maandelijkse vaste lasten hebben kunnen voldoen (waaronder klaarblijkelijk hetgeen zij ZKA verschuldigd waren), maar dat ZKA ervan ‘op de hoogte’ was dat zij samen met haar (bewindvoerder) ‘druk doende waren het dossier te stabiliseren’. Mede omdat ‘meneer’ fulltime werkt en ‘mevrouw’ met ingang van april 2015 ook inkomen uit arbeid zal verwerven, ziet de bewindvoerder kansen om namens hen ‘alle vaste lasten te (gaan) voldoen’. Daarom zijn betrokkenen inmiddels aangemeld voor een ‘traject schuldregeling’. Genoemd budgetplan vervult kennelijk een functie in die intentie. In ieder geval vraagt de bewindvoerder om onder deze omstandigheden de proceskosten voor rekening van ZKA te laten of te brengen.
De beoordeling
ZKA heeft door de gekozen inrichting van het exploot van dagvaarding zowel wezenlijke informatie aan de kantonrechter onthouden als nagelaten onderdelen van haar vordering van een behoorlijke feitelijke grondslag te voorzien. Het mag dan zo zijn dat [gedaagde] / de bewindvoerder buiten rechte de hoofdvordering niet betwist heeft, dat wil niet zeggen dat hetgeen harerzijds in die fase ter kennis van ZKA gebracht is, irrelevant geacht mag worden voor de beoordeling van de rest van het thans gevorderde en zelfs voor het instellen van een vordering in rechte als zodanig. ZKA had vrijwel zeker ten tijde van dagvaarding weet van de problematische financiële situatie waarin [gedaagde] en haar echtgenoot verkeerden, doch heeft ervoor gekozen een en ander compleet te negeren. Van contact van ZKA met de voor [gedaagde] optredende bewindvoerder is in het geheel geen melding gemaakt en mevrouw [bewindvoerder] is ook niet op de voet van art. 1:441 BW rechtstreeks in rechte betrokken (maar thans wel als procespartij ‘doorgeschoven’ omdat zij zich in plaats van [gedaagde] in rechte aangemeld heeft; zie HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). Zelfs een mededeling (laat staan schriftelijk stuk) over een intern bij ZKA genomen en vervolgens aan [gedaagde] / bewindvoerder kenbaar gemaakte beslissing om tot invordering in rechte over te gaan, ontbreekt bij de procesinformatie. Ervan uitgaand, nu [gedaagde] formeel geen betalingsuitstel verleend was, dat het in hoofdsom gevorderde bedrag per datum dagvaarding wel opeisbaar was, is ZKA in haar vordering ontvankelijk te achten, maar moet wel geconcludeerd worden dat [gedaagde] rauwelijks gedagvaard is met alle gevolgen van dien voor de toedeling van de met zulk procederen gemoeide kosten.
Waar het dus wel zo is dat ZKA in haar vordering kan worden ontvangen en te gelden heeft dat [gedaagde] / de bewindvoerder haar in ieder geval het bedrag van € 360,00 schuldig is, zal nader bepaald moeten worden of en - zo ja - in welke omvang een of meer nevenvorderingen van ZKA zich eveneens voor toewijzing leent / lenen. Het antwoord op die vraag moet ontkennend luiden, althans voor zover die extra claims van ZKA verder gaan dan de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de datum waartegen [gedaagde] in rechte opgeroepen is als onherroepelijk verzuimmoment (in verband met de in het - onaangekondigd - dagvaarden besloten liggende functie van ingebrekestelling). Dit wordt hierna uitgewerkt.
De wijze waarop [gedaagde] zich verweert, heeft immers tot gevolg dat de kantonrechter ambtshalve dient na te gaan of naast de onbetwist gelaten hoofdverplichting van [gedaagde] tot betaling van de drie voor haar risico te brengen nota’s bedragen aan incassokosten en vervallen rente voor toewijzing in aanmerking komen op basis van de voorliggende feitelijke stellingen van ZKA.
Dat ZKA in dit geval - in het licht van de bij exploot ontwikkelde stellingen - geen recht kan doen gelden op vervallen rente en op vergoeding van incassokosten, is direct terug te voeren op haar wijze van procederen. Ten aanzien van inrichting van het exploot van dagvaarding en de wijze waarop ZKA omspringt met de verplichting tot verbijzondering van algemene betogen en tot verklaring van de betekenis die zij aan niet voor zichzelf sprekende producties wenst toe te kennen, laat ZKA grove steken vallen. Inzichtelijkheid en volledigheid zijn ver te zoeken en dat is ZKA als ‘repeat-player’ zonder meer euvel te duiden. Inhoud en opbouw van het exploot doen in deze zaak onvoldoende recht aan de bedoelingen van de wetgever met de regels in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, de artikelen 21, 111 lid 3 en 85 Rv in het bijzonder. Door essentiële stellingen en informatie in toelichting en onderbouwing van de (neven)vorderingen achterwege te laten en de noodzaak van verbindende schakels te verwaarlozen, doet ZKA afbreuk aan de plicht efficiënt en correct te procederen. Delen van de vordering die niet of onvoldoende van een feitelijke grondslag voorzien zijn, komen in beginsel niet voor toewijzing in aanmerking. Dit is zelfs het geval als de gedaagde partij zich te dien aanzien tot een referte beperkt of louter vragen opwerpt, althans zich - zoals hier - beperkt tot summier verweer (vooral door zich te beroepen op financieel onvermogen). Dit tekortschieten van ZKA wordt verergerd door het kennelijk welbewust (althans laakbaar) verzwijgen van ontwikkelingen ten aanzien van pogingen van de bewindvoerder en de echtelieden Grap-[gedaagde] om tot sanering van hun schuldenlast te geraken. Door daar volledig aan voorbij te gaan, zadelt ZKA [gedaagde] en de bewindvoerder op met de dreiging van nodeloze althans redelijkerwijs te vermijden extra kosten.
Voor zover de voorgeschiedenis van de vordering in het exploot al aangestipt is, gebeurde dit in algemene termen of bij genoemde bedragen en vermelde data zonder de bijbehorende stukken en zelfs zonder inhoudelijke beschrijving van de informatie die zulke stukken zouden (kunnen) bevatten. Hier en daar rept ZKA van (verzending van) aanschrijvingen, herinneringen of aanmaningen, maar zij laat na die van een passende toelichting te voorzien en met zoveel woorden te stellen dat stukken die eventueel ‘verzonden’ of ‘gezonden’ zijn, ook (alle) door [gedaagde] ontvangen werden. Toch is de ontvangst en niet de verzending van kennelijk beoogde wilsverklaringen bepalend voor het rechtseffect (art. 3:37 lid 3 BW).
Nu de argumentatie van [gedaagde] ruimte laat voor de mogelijkheid dat zij zich niet (of onvoldoende) realiseerde dat het dringend noodzakelijk was een concrete achterstand aan te zuiveren, dan wel er van meende te mogen uitgaan dat ZKA in overleg met de voor [gedaagde] optredende bewindvoerder (verder) betalingsuitstel gaf (zodat er een mogelijkheid van - verdere - feitelijke opschorting bestond, althans in afwachting van een budgetregeling of zelfs een Wsnp-procedure niet gedagvaard zou worden), ware het aan ZKA geweest om in rechte te expliciteren waarom en sinds wanneer zij [gedaagde] desondanks in verzuim acht. Pas dan had kunnen blijken of / in welke mate incassohandelingen en zelfs procederen in rechte redelijkerwijs noodzakelijk waren. ZKA laat na daartoe het minimaal noodzakelijke te stellen. Zij vond het zelfs niet nodig melding te maken van de bij haar bekend te veronderstellen betalingsnood van [gedaagde], de pogingen om uit de impasse te geraken en het mede daarom ingestelde beschermingsbewind. Hoewel ZKA formeel niet gehouden is met minder dan algehele betaling van een opeisbare schuld genoegen te nemen (art. 6:29 BW), dwingen de regels van de redelijkheid en billijkheid die haar rechtsverhouding met [gedaagde] mede bepalen, haar tot een redelijke reactie op een sociale noodsituatie als de onderhavige. Reeds het uitblijven van zo’n reactie (daaromtrent is immers niets gesteld) zou aan het intreden van verzuim eerder dan 25 maart 2015 in de weg kunnen staan. Er is echter meer dat tot die conclusie dwingt.
De incidentele vermelding van het woord ‘verzuim’ in het exploot, zonder concretisering en zonder referentie aan een dag en een oorzaak, kan niet verhelpen dat ZKA vermeend buitengerechtelijk betalingsverzuim van [gedaagde] van een onvoldoende feitelijke basis voorziet. De koppeling immers van verzuim aan een reeks concrete facturen, maakt het noodzakelijk dat op zijn minst de datum van de afzonderlijke facturen bekendgemaakt wordt, terwijl het globale karakter van de aanduiding ‘verzuim’ ook verder vragen openlaat over de toepassing op de situatie van [gedaagde] en op een concrete toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. Per factuur had ZKA de datum en de weg waarlangs volgens haar verzuim bewerkstelligd is, moeten duiden. Het bij de rentepost noemen van de term ‘vervaltermijn’ zonder uitleg en concretisering, voldoet in dit opzicht in ieder geval niet. Dat ten aanzien van een of meer van de drie aan de orde gestelde facturen voor [gedaagde] een fatale termijn in de zin van art. 6:83 aanhef en onder a. BW gold, is gesteld noch gebleken. Dit tekort in de stelplicht, nog versterkt door het ontbreken van een naar onderwerp en toe te passen middel voldoende gericht bewijsaanbod, raakt - zoals hierna nader gemotiveerd zal worden - beide nevenvorderingen, die bij gebrek aan feitelijke grondslag afgewezen worden.
In het exploot van dagvaarding laat ZKA als gezegd de van haar te verlangen concrete en toereikende verzuimredenering achterwege. Er is per factuur niet uitdrukkelijk gesteld en evenmin is uit de wel gedebiteerde stellingen rechtstreeks af te leiden dat op een concrete datum / op drie concrete data voorafgaand aan dagvaarding (dus buiten rechte) om een welomschreven reden betalingsverzuim aan de zijde van [gedaagde] voor het in totaal gevorderde bedrag van € 360,00 (juist niet als premie aan te merken posten) ingetreden is. Betalingsverzuim aan de zijde van de verzekerde consument kan dus in ieder geval niet voorafgaand aan dagvaarding ontstaan zijn. Daarmee ontvalt ZKA het recht om tot en met 10 februari 2015 (i.e. ‘heden’ in de rentepassage van het exploot) vervallen geachte rente en/of buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen. Hier doet onvoldoende aan af dat ZKA in diverse van de concrete casus geabstraheerde (standaard)passages in de exploottekst de geïsoleerde term ‘verzuim’ gebruikt (maar niet verder verklaart). Zonder concreet geduid verzuim van de debiteur ten aanzien van een ‘zorgkostennota’ komt de abusievelijk aan een (abstract gelaten) ‘vervaltermijn’ voor premiebetaling gerelateerde post vervallen rente vanaf een ongenoemd gelaten dag (of vanaf drie niet genoemde dagen) tot en met de dagvaardingsdatum niet voor toewijzing in aanmerking. Gelet op de eveneens veel te abstracte passages die zien op beweerde inspanningen tot invordering (met als enige ‘concrete’ uitzondering de verwijzing naar een verder onbesproken gelaten ‘bijlage’), lijkt ZKA te miskennen dat de kantonrechter pas bij voldoende geadstrueerd / geconcretiseerd betalingsverzuim aan honorering van een ‘veertiendagenbrief’ via de prejudiciële uitspraak van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1405) zou kunnen toekomen. Daarvoor moet natuurlijk wel vaststaan dat de brief waarop ZKA zich beroept, de bestemming bereikt heeft of dat het om andere redenen daarvoor gehouden zou moeten worden. Zelfs ten aanzien van dit laatste verzaakt ZKA haar stelplicht. Aldus valt te concluderen dat eventueel aan incasso bestede werkzaamheden en daarop betrekking hebbende kosten prematuur of slechts ter instructie van de in rechte op te brengen zaak aangewend zijn. De kosten waarvoor verhaal gezocht is, zijn dan geheel als proceskosten aan te merken (art. 241 Rv).
Omdat aan ZKA dus geen bedragen van € 4,71 en € 65,34 toegewezen kunnen worden en omdat zij bovendien geacht wordt [gedaagde] rauwelijks in rechte betrokken te hebben, zullen de proceskosten in het geheel gecompenseerd worden, zodat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De kantonrechter meent ervan uit te mogen gaan dat (de gemachtigde van) ZKA ernaar zal streven op korte termijn contact op te nemen met de bewindvoerder (voor zover dit al niet gebeurd is) teneinde tot een bevredigende aflossingsregeling te geraken.
De beslissing
De kantonrechter komt aldus tot het volgende oordeel:
- De bewindvoerder wordt ter zake van de schuld van rechthebbende [gedaagde] veroordeeld om aan ZKA tegen behoorlijk bewijs van kwijting (dan wel in het bestek van een te treffen regeling in nader overeen te komen termijnen) een bedrag van in totaal € 360,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2015 tot de datum van algehele voldoening.
- De proceskosten worden aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
- Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: hs