NJB 2019/1754
Vervolging van (gewezen) ministers, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, art. 119 Grondwet en art. 76 RO: van een ambtsmisdrijf is sprake indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruikmaakt van macht, gelegenheid of middel, hem door zijn ambt geschonken. Onderzoeksplicht rechter in relatie tot art. 119 Grondwet: mede gelet op de bescherming van de in deze bepaling bedoelde ambtsdragers tegen een op lichtvaardige gronden ingestelde vervolging, dient de rechter, indien – al dan niet vanwege een verweer daarover – voldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte (gewezen) ambtsdrager door het begaan van de tenlastegelegde gedragingen een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of dat hij bij het begaan van een strafbaar feit gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel, hem door zijn ambt geschonken, nader te onderzoeken of zich een geval voordoet als in art. 119 Grondwet bedoeld. In casu kon het hof oordelen dat het zo een nader onderzoek niet noodzakelijk achtte, mede in aanmerking genomen dat door de verdediging naar de kern genomen slechts is aangevoerd dat de verdachte bij de schending van zijn geheimhoudingsplicht ook gebruik heeft gemaakt van een telefoontoestel van de Eerste Kamer. Ook in het verweer van de verdediging dat tussen het tenlastegelegde en de hoedanigheid van de verdachte als wethouder juist geen connectie bestond, hoefde het hof geen aanleiding te zien om deze gedraging aan te merken als een ambtsmisdrijf gepleegd in de hoedanigheid van Eerste Kamerlid. Het ‘schenden van een geheim’ in de zin van art. 272 Sr: voor een bewezenverklaring daarvan is niet vereist dat degene aan wie de mededeling wordt gedaan, niet van de desbetreffende informatie op de hoogte is. Het ‘wederrechtelijk gebruik’ van stempassen en volmachtformulieren, art. Z3 Kieswet: het hof kon in casu aannemen dat daarvan sprake is, mede erop gelet dat de volmachtgevers de gegevens van de gevolmachtigde niet zelf invulden en veelal ook niet wisten wie als gevolmachtigde zou optreden. Onder meer ook in aanmerking genomen dat de verdachte hierbij handelde in zijn hoedanigheid van stemcoördinator van zijn partij in Roermond, geeft het oordeel van het Hof dat het oogmerk van de verdachte aldus op dit wederrechtelijk gebruik was gericht, evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting
HR 09-07-2019, ECLI:NL:HR:2019:1135
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
9 juli 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma en V. van den Brink
- Zaaknummer
18/00168
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Staatsrecht / Kiesrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1135, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑07‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:483, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑05‑2019
- Wetingang
Essentie
Vervolging van (gewezen) ministers, staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, art. 119 Grondwet en art. 76 RO: van een ambtsmisdrijf is sprake indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruikmaakt van macht, gelegenheid of middel, hem door zijn ambt geschonken. Onderzoeksplicht rechter in relatie tot art. 119 Grondwet: mede gelet op de bescherming van de in deze bepaling bedoelde ambtsdragers tegen een op lichtvaardige gronden ingestelde vervolging, dient de rechter, indien – al dan niet vanwege een verweer daarover – ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.