Einde inhoudsopgave
Wet herverdeling wegenbeheer
Artikel 30
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1994
- Bronpublicatie:
23-12-1993, Stb. 1993, 690 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 23258 Overheid.nl: 23258)
- Inwerkingtreding
01-01-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-1993, Stb. 1993, 693 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Wegvervoer
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onze Minister stelt aan de hand van de in artikel 29, eerste lid, bedoelde opgaven een overzicht vast van de bijdragen die aan de gemeenten zijn toegezegd.
2.
Onze Minister stelt aan de hand van de in artikel 29, tweede lid, bedoelde inventarisaties een lijst vast van de gemeenten die de in de lijst vermelde uitkeringen zullen verschaffen aan de in de lijst genoemde andere onderhoudsplichtigen.
3.
Het in het eerste lid bedoelde overzicht en de in het tweede lid bedoelde lijst worden niet vastgesteld dan nadat een ontwerp voor het overzicht en voor de lijst is gepubliceerd in de Staatscourant, de in artikel 29, eerste lid, bedoelde onderhoudsplichtigen de gelegenheid is geboden bij Onze Minister bedenkingen tegen het ontwerp in te brengen en over deze bedenkingen een standpunt is bepaald.
4.
Onze Minister stelt aan de hand van de in artikel 29, derde lid, bedoelde opgaven een per gemeente geordend overzicht vast van de jaarlijkse gemiddelden van de bijdragen die de gemeenten ontvingen over de laatste drie jaar voor de overgangsdatum in de kosten van overzetveren, verminderd met de bijdragen in kapitaallasten voor de veerverbindingen.
5.
Onze Minister stelt aan de hand van de in artikel 29, vierde lid, bedoelde inventarisaties een lijst vast van de gemeente die gedurende de eerste vijf jaar na de overgangsdatum jaarlijks uitkeringen zullen verschaffen aan de in de lijst genoemde anderen, en van de hoogte van deze uitkeringen. Deze hoogte bedraagt in het eerste jaar na de overgangsdatum het jaarlijkse gemiddelde van de netto-uitkeringen die de betrokken andere dan de gemeente volgens het overzicht over de laatste drie jaar voor de overgangsdatum ontving; deze hoogte bedraagt in het n-de jaar na het jaar waarin de overgangsdatum valt, (5-n)/5 van van de hoogte in het eerste jaar na de overgangsdatum.
6.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van het in het vierde lid bedoelde overzicht en van de in het vijfde lid bedoelde lijst.