Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten op het gebied van het burgerlijk recht
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 30-04-1966
- Bronpublicatie:
06-02-1963, Trb. 1963, 51 (uitgifte: 08-07-1963, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-04-1966
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-04-1966, Trb. 1966, 135 (uitgifte: 01-01-1966, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
(1)
De partij, die erkenning of uitvoerbaarverklaring (tenuitvoerlegging) verlangt, moet overleggen:
- a)
een expeditie van de beslissing;
- b)
bewijsstukken waaruit kan worden vastgesteld, dat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan en — indien uitvoerbaarverklaring (tenuitvoerlegging) wordt verzocht — dat de beslissing vatbaar is voor tenuitvoerlegging in de Staat, waar zij is gegeven;
- c)
indien het een beslissing bij verstek betreft, een gewaarmerkt afschrift van de dagvaarding of een ander geschrift dat kan dienen tot bewijs dat de gedaagde wettig is gedagvaard;
- d)
indien het betreft een dwangbevel, ‘een Zahlungsauftrag’ of een ‘Zahlungsbefehl’, een geschrift, dat kan dienen tot bewijs dat de beslissing op wettige wijze is bezorgd bij de gedaagde.
(2)
De over te leggen bescheiden behoeven niet te zijn gelegaliseerd doch dienen, indien het gerecht dat verlangt, vergezeld te gaan van een vertaling. De juistheid van de vertaling moet zijn bevestigd door een beëdigde vertaler, die in één van de beide Staten is toegelaten.