Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-05-2020, nr. 200.261.381/01
ECLI:NL:GHARL:2020:3910
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-05-2020
- Zaaknummer
200.261.381/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:3910, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑05‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Tegen appellant (en een aantal andere personen) zijn bij de kantonrechter vorderingen ingesteld. Appellant is in eerste aanleg niet verschenen, zodat tegen hem verstek is verleend en de vorderingen zijn toegewezen. Het vonnis van de kantonrechter is van 19 februari 2019. De termijn voor het instellen van hoger beroep is drie maanden, zodat de laatste dag van de hoger beroepstermijn 19 mei 2019 was. Het staat vast dat de dagvaarding in hoger beroep na het verstrijken van die termijn is uitgebracht, namelijk op 17 juni 2019. Wanneer wordt aangenomen dat appellant het bestreden vonnis niet eerder dan op 24 mei 2019 heeft ontvangen, was op dat moment de hoger beroepstermijn verstreken. Op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad had appellant binnen veertien dagen nadien de dagvaarding in hoger beroep moeten uitbrengen. Dat heeft hij echter niet gedaan en hij heeft geen goede reden aangevoerd waarom dat niet eerder dan 17 juni 2019 kon. Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.261.387/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6915938)
arrest van 19 mei 2020
in de zaak van:
[appellant] ,
die woont in [A] ,
hierna: [appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. N. Groeneveld, die kantoor houdt in Hoogezand,
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [A] ,
hierna: [geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. P. van Rossum, die kantoor houdt in Emmen.
1. De procedure bij de rechtbank
1.1
Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen, blijkt uit het vonnis van
19 februari 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
2. De procedure bij het hof
2.1
De procedure bij het hof is als volgt verlopen:
- de dagvaarding in hoger beroep, tevens incidentele vordering, van 17 juni 2019
(met drie bijlagen);
- de akte uitlating ontvankelijkheid van [appellant] van 30 juli 2019 (met één bijlage);
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 27 augustus 2019.
2.2
In de dagvaarding in hoger beroep concludeert [appellant] tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 19 februari 2019 voor zover tegen hem gewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, alles uitvoerbaar bij voorraad. Daarnaast vordert [appellant] in het incident dat de (verdere) tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst.
2.3
Partijen hebben arrest gevraagd en [geïntimeerde] heeft de stukken daarvoor aan het hof gegeven.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
[appellant] is voor 50% eigenaar van het appartementsrecht met betrekking tot de woning aan de [a-straat] 48 in [A] . Eigenaar van de andere 50% is [B] uit [C] (hierna: [B] ). De woning wordt sinds februari 2017 gehuurd door [D] (hierna: [D] ).
3.3
De woning bevindt zich twee etages boven de winkel in dameskleding die [geïntimeerde] tot mei 2017 exploiteerde op het adres [a-straat] 36 in [A] .
3.4
Op 27 april 2017 is waterschade ontstaan in de winkel van [geïntimeerde] . De verzekeraar van [geïntimeerde] heeft DEKRA Experts (hierna:Dekra) ingeschakeld. Uit het rapport van Dekra van 12 juni 2017 blijkt dat de oorzaak van de schade volgens de expert is dat de vulslang in de woning is geknapt terwijl [D] op dat moment niet aanwezig was.
3.5
[geïntimeerde] heeft [appellant] , [B] , [D] en de vereniging van eigenaars waartoe de woning behoort ( [E] in [A] , hierna: de VVE) aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Zij zijn niet tot vergoeding van de schade overgegaan.
3.6
In de procedure bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] gevorderd een hoofdelijke veroordeling van [appellant] , [B] , de bewindvoerder van [D] (A.A. Korremans-Pronk h.o.d.n. Kwadraat Bewindvoering, hierna: de bewindvoerder) en de VVE tot betaling van € 9.279,45, met bijkomende vorderingen waaronder de wettelijke rente en proceskosten.
3.7
[appellant] en de bewindvoerder zijn in de procedure bij de kantonrechter niet verschenen en tegen hen is verstek verleend. Met de VVE heeft [geïntimeerde] een minnelijke regeling getroffen, waarna de procedure tussen [geïntimeerde] en de VVE is doorgehaald. [geïntimeerde] heeft haar vordering tegen de andere partijen vervolgens verminderd.
3.8
In het bestreden vonnis van 19 februari 2019 zijn [appellant] en de bewindvoerder hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 6.240,- aan hoofdsom, € 593,23 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 88,98 aan vervallen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.240,- met ingang van 3 mei 2018. [appellant] en de bewindvoerder zijn ook hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 798,27. De kantonrechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vorderingen tegen [B] zijn in hetzelfde vonnis afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten van [B] .
4. De beoordeling in hoger beroep
4.1
De termijn voor het instellen van hoger beroep is drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis (art. 339 lid 1 Rv). De dag van de uitspraak is niet in die termijn begrepen, zodat de laatste dag van de hoger beroepstermijn 19 mei 2019 was. Omdat dit een zondag is, wordt de termijn verlengd tot het einde van maandag 20 mei 2019
(art. 1 lid 1 Algemene termijnenwet). Het staat vast dat de dagvaarding in hoger beroep na het verstrijken van die termijn is uitgebracht, namelijk op 17 juni 2019.
4.2
[appellant] heeft aangevoerd dat het bestreden vonnis nimmer aan hem is betekend. Hij is pas na ontvangst van een e-mail op 24 mei 2019 bekend geworden met het bestreden vonnis. Zo spoedig mogelijk daarna is door de advocaat van [appellant] de dagvaarding in hoger beroep uitgebracht. Dat is volgens [appellant] tijdig gebeurd, omdat tussen de e-mail van 24 mei 2019 en het uitbrengen van de dagvaarding extra zon- en feestdagen zaten, namelijk Hemelvaartsdag op 30 mei 2019 en de vrijdag daarna waarop kantoren ook gesloten waren.
4.3
[geïntimeerde] heeft dit standpunt bestreden. Weliswaar is het bestreden vonnis niet betekend aan [appellant] , maar de rechtbank stuurt altijd een afschrift van het vonnis naar partijen. [geïntimeerde] concludeert dat [appellant] niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
4.4
Het hof overweegt dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad naar voren komt dat de gedaagde die bij verstek is veroordeeld in een vonnis dat volgens art. 140 lid 3 Rv een vonnis op tegenspraak is, slechts het rechtsmiddel van hoger beroep heeft. Die situatie is in dit geval op [appellant] van toepassing. Termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel, zoals hier die van art. 339 lid 1 Rv, zijn van openbare orde. Aan dergelijke termijnen moet volgens de Hoge Raad strikt de hand worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden is plaats voor een uitzondering. De toepassing van de artikelen 140 en 339 Rv mag in een concreet geval niet tot gevolg hebben dat het recht op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast. Daarom is overschrijding van de hoger beroepstermijn niet zonder meer fataal in een geval waarin de inleidende dagvaarding niet in persoon is betekend, en het vonnis aan de bij verstek veroordeelde niet bekend is geworden voorafgaand aan het verstrijken van de hoger beroepstermijn. Niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding moet dan achterwege blijven indien de veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld binnen een redelijke termijn. Die termijn bedraagt veertien dagen (of zoveel minder als overeenstemt met een kortere wettelijke beroepstermijn) en begint te lopen op de dag nadat de veroordeelde met het vonnis bekend is geraakt of op de dag nadat het vonnis aan hem in persoon is betekend. Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2894).
4.5
Van betekening in persoon (van de inleidende dagvaarding) is in dit geval geen sprake. Wanneer wordt aangenomen dat [appellant] het bestreden vonnis niet eerder dan op 24 mei 2019 heeft ontvangen, de datum die hij zelf aangeeft, was op dat moment de hoger beroepstermijn verstreken. Op grond van de hiervoor aangehaalde rechtspraak diende [appellant] binnen een redelijke termijn de dagvaarding in hoger beroep uit te brengen. Uitgaande van 25 mei 2019 als de start van de termijn van veertien dagen die de Hoge Raad hanteert, had de dagvaarding in hoger beroep uiterlijk op 7 juni 2019 moeten zijn uitgebracht. In werkelijkheid is dat echter pas op 17 juni 2019 gebeurd, terwijl [appellant] geen goede reden heeft aangevoerd waarom dat redelijkerwijs niet eerder mogelijk zou zijn geweest. Na het lange weekend van donderdag 30 mei 2019 (Hemelvaartsdag) tot en met zondag 2 juni 2019 stond [appellant] immers nog een volledige werkweek ter beschikking voor het uitbrengen van het exploot. Het hof is dan ook van oordeel dat het hoger beroep door [appellant] buiten de (redelijke) termijn is ingesteld. [appellant] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
4.6
[appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde]
(salaris advocaat: ½ punt in tarief I).
5. De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan dit arrest vast op € 324,- aan verschotten en op € 379,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 mei 2020.