CTG, 29-01-2021, nr. C2020.012
ECLI:NL:TGZCTG:2021:42
- Instantie
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
- Datum
29-01-2021
- Magistraten
Mrs. S.M. Rowel-van der Linde, S.M. Evers, A.R.O. Mooy, P.J.Q. van der Linden, H. Oosterhof
- Zaaknummer
C2020.012
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:TGZCTG:2021:42, Uitspraak, Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 29‑01‑2021
Uitspraak 29‑01‑2021
Mrs. S.M. Rowel-van der Linde, S.M. Evers, A.R.O. Mooy, P.J.Q. van der Linden, H. Oosterhof
Partij(en)
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.012 van:
[klaagster],
wonende te [woonplaats],
appellante, klaagster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. A. Benamar, advocaat te Utrecht, en mr. drs. L. El Barkani te Utrecht
tegen
[de gynaecoloog], gynaecoloog,
BIG-registratienummer: [001]
destijds werkzaam te [a-plaats],
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S. Slabbers, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht
1. Verloop van de procedure
[klaagster] — hierna klaagster- heeft op 27 juni 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen [de gynaecoloog] — hierna de gynaecoloog — een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 december 2019, onder nummer 19136, heeft dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 19 november 2020 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van klaagster (brief van 19 november 2020 met bijlage).
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 december 2020, waar zijn verschenen namens klaagster mr. A. Benamar en mr. drs. L. El Barkani, en de gynaecoloog, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Slabbers. De gemachtigden van klaagster hebben bij aan vang van de terechtzitting laten weten dat klaagster door persoonlijke omstandigheden niet in staat is bij de terechtzitting aanwezig te zijn. De zaak is over en weer toegelicht. Partijen hebben daarbij hun notities aan het Centraal Tuchtcollege overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
‘2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster heeft een ziekenhuis en een betrokken behandelaar aansprakelijk gesteld, omdat zij meent dat een medische fout is gemaakt. In het kader van die aansprakelijkstelling heeft de verzekeraar van het ziekenhuis (hierna: de verzekeraar) verweerder, destijds gynaecoloog in een ander ziekenhuis en daarnaast medisch adviseur, verzocht aan de verzekeraar een medisch advies uit te brengen over de vraag of er lege artis is gehandeld. Verweerder heeft op basis van het medisch dossier een advies uitgebracht aan de verzekeraar.
De advocaat van klaagster heeft de verzekeraar verzocht om een kopie van het door verweerder opgestelde medisch advies. De verzekeraar heeft dat geweigerd. De advocaat van de verzekeraar schreef daarover per e-mail van 2 april 2019 aan de advocaat van klaagster:
‘Ik ben inderdaad in het onderzoek naar de aansprakelijkheid medisch voorgelicht door [naam verweerder]. Zijn advies is echter niet beschikbaar voor extern gebruik en ik zal u dan ook geen inzage verlenen. Het is beleid van onze maatschappij geen inzage te verschaffen in medische adviezen/voorlichting die in het kader van de beoordeling van de aansprakelijkstelling zijn ingewonnen. Net als in een relatie advocaat-cliënt, moeten wij vrijelijk en vertrouwelijk, zowel intern als met onze verzekerden, van gedachten kunnen wisselen over de verschillende inhoudelijke aspecten en de juridische beoordeling van een casus (…)’.
Later heeft klaagster verweerder zelf om inzage in het door hem opgestelde medisch advies verzocht. De advocaat van de verzekeraar heeft de advocaat van klaagster per e-mail van 2 mei 2019 namens verweerder bericht dat het medisch advies niet voor inzage beschikbaar is.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn plicht tot het verlenen van inzage in het door hem opgestelde medisch advies heeft geschonden. Daarmee heeft verweerder klaagsters recht op inzage en afschrift volgens artikel 7:456 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jo. artikel 7:464 lid 1 BW geschonden.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken en zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet ontvankelijk verklaard dient te worden in haar klacht. Op dit verweer zal, voor zover relevant, in het hiernavolgende worden teruggekomen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
Verweerder heeft een medisch advies opgesteld voor de verzekeraar van het ziekenhuis. Verweerder wordt, kort gezegd, verweten dat hij klaagster geen inzage heeft gegeven in dat medisch advies. Hij heeft dit gedaan in zijn hoedanigheid van arts. Er is geen sprake van een behandelrelatie tussen klaagster en verweerder noch is daar sprake van geweest. De eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder a Wet BIG) is daarom niet van toepassing.
De tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG) ziet op ‘enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt’. Nu verweerder het medisch advies heeft opgesteld in zijn hoedanigheid van arts, is het college van oordeel dat sprake is van ontvankelijkheid onder de tweede tuchtnorm.
Inhoudelijke beoordeling
Aan de orde is de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster geen inzage te geven in zijn medisch advies opgesteld voor zijn opdrachtgever de verzekeraar. Klaagster is van mening dat verweerder haar inzage had moeten verlenen op grond van artikel 7:456 BW jo. artikel 7:464 lid 1 BW. Artikel 7:456 BW bepaalt dat een hulpverlener een patiënt desgevraagd inzage in en afschrift van de gegevens uit het dossier verstrekt. Dit artikel is van toepassing als sprake is van een behandelrelatie. Er is, zoals gezegd, geen sprake (geweest) van een behandelrelatie tussen klaagster en verweerder.
Volgens artikel 7:464 lid 1 BW is artikel 7:456 BW ook van toepassing indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Vaststaat dat verweerder klaagster niet zelf heeft beoordeeld. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat zijn medisch advies niet zag op het beoordelen van klaagsters gezondheidstoestand, maar op de vraag of lege artis was gehandeld door de betrokken behandelaar. Volgens verweerder is hem gevraagd een advies voor intern gebruik door zijn opdrachtgever, de verzekeraar, op te stellen in het kader van de beoordeling van de aansprakelijkheidsstelling. Het college overweegt als volgt.
Voor zover de medische advisering door verweerder al als handeling op het gebied van de geneeskunst kan worden aangemerkt (op grond waarvan artikel 7:464 lid 1 BW van toepassing zou zijn), oordeelt het college dat de aard van de rechtsbetrekking zich tegen toepasselijkheid van artikel 7:456 BW (artikel over de inzage) verzet en wel vanwege het volgende.
Het ziekenhuis en in het verlengde daarvan zijn verzekeraar hebben in het kader van de aansprakelijkheidsstelling het recht een partijdeskundige (hier: verweerder) in te schakelen. Iedere partij heeft een eigen recht om haar verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden. Aan dat recht zou afbreuk worden gedaan in geval er een verplichting zou bestaan tot het openbaar maken van (lees: het verlenen van inzage in) correspondentie en (medische) adviezen. Verweerder heeft met zijn weigering klaagster inzage te verlenen in het door hem voor zijn opdrachtgever, de verzekeraar, opgestelde advies daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit geldt eens te meer nu zijn opdrachtgever klaagster deze inzage eerder had geweigerd.
Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond. ’
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. ‘De feiten’ van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1
Klaagster wil met haar beroep de zaak in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond te verklaren, aan de gynaecoloog een maatregel op te leggen en de gynaecoloog te veroordelen in de kosten van deze procedure inclusief de kosten van rechtsbijstand.
4.2
De gynaecoloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. De gynaecoloog heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om het beroep van klaagster te verwerpen.
Ontvankelijkheid
4.3
De gynaecoloog heeft op verzoek van de verzekeraar van het ziekenhuis een medisch advies opgesteld. Klaagster verwijt de gynaecoloog dat hij haar geen inzage heeft gegeven in dat medisch advies. Nu de gynaecoloog zijn medisch advies heeft opgesteld in de hoedanigheid van arts, hij de medische gegevens van klaagster heeft geanalyseerd, en klaagster klaagt over het weigeren van inzage in het medisch advies, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het handelen van de gynaecoloog voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Het Regionaal Tuchtcollege heeft dus terecht geoordeeld dat sprake is van ontvankelijkheid onder de tweede tuchtnorm.
Beoordeling
4.4
In beroep ligt opnieuw de vraag voor of de gynaecoloog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster geen inzage te verlenen in het door hem opgestelde advies. Klaagster stelt dat door haar geen inzage te verlenen in het advies, haar recht op inzage en afschrift zoals neergelegd in de bepalingen uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) is geschonden. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het Regionaal Tuchtcollege dat de gynaecoloog klaagster geen inzage hoefde te geven in zijn advies.
4.5
Klaagster voert in beroep aan dat het inzagerecht van toepassing is op grond van artikel 7:464 lid 2 juncto 7:446 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel op grond van artikel 7:464 lid 1 BW juncto 7:456 BW. Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de gynaecoloog het medisch dossier van klaagster heeft bestudeerd om zijn medisch advies op te kunnen stellen. Aan de gynaecoloog is in het kader van de aansprakelijkstelling door klaagster, de vraag voorgelegd of in het ziekenhuis lege artis is gehandeld. Aangezien de gynaecoloog in opdracht van de verzekeraar van het ziekenhuis het medisch dossier van klaagster heeft geanalyseerd waarbij hij een beoordeling heeft gemaakt van de medische begeleiding van klaagster tijdens haar zwangerschap, volgt uit artikel 7:446 lid 4 BW dat de verhouding tussen de gynaecoloog en klaagster niet kan worden gekwalificeerd als een behandelingsovereenkomst. Op dergelijke handelingen is in beginsel het inzagerecht van toepassing, zoals neergelegd in de artikelen 7:456 BW en 7:464, tweede lid, onder b BW.
4.6
Met artikel 7:464 BW wordt het toepassingsgebied van de bepalingen uit de Wgbo uitgebreid tot verschillende situaties waaraan geen behandelingsovereenkomst ten grondslag ligt. Volgens artikel 7:464 lid 1 BW is het inzagerecht van toepassing indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Dit kan betekenen dat niet alle bepalingen uit de Wgbo onverkort gelden bij een eenzijdig medisch advies, dat is opgesteld op verzoek van de verzekeraar in het kader van een aansprakelijkstelling. Net als het Regionaal Tuchtcollege, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de aard van de rechtsbetrekking zich tegen toepasselijkheid van het inzagerecht van klaagster verzet en overweegt hiertoe het volgende.
4.7
Vaststaat dat de gynaecoloog klaagster niet zelf heeft beoordeeld. De verzekeraar van het ziekenhuis heeft aan de gynaecoloog gevraagd om met behulp van het medisch dossier van klaagster te beoordelen of door de betrokken behandelaar lege artis is gehandeld. Aan de hand van dat advies is door het ziekenhuis een standpunt ingenomen omtrent de aansprakelijkheid en gecommuniceerd met (de gemachtigden van) klaagster.
Het ziekenhuis en in het verlengde daarvan de verzekeraar hebben in het kader van een aansprakelijkstelling het recht een partijdeskundige (hier: de gynaecoloog) in te schakelen. Een plicht om aan een wederpartij inzage te verlenen in het medisch advies van zo'n partijdeskundige, maakt ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege inbreuk op het recht van een procespartij om de verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden. Het Centraal Tuchtcollege gaat voorbij aan de door klaagster in beroep ingenomen stelling dat het recht om de verdediging in vrijheid en beslotenheid voor te bereiden niet geschonden is, omdat de verzekeraar zelf aan klaagster kenbaar heeft gemaakt dat er medisch advies is ingewonnen bij de gynaecoloog. Het enkel bekendmaken dat en bij wie medisch advies is ingewonnen, maakt niet dat ook (de inhoud van) het medisch advies naar buiten toe kenbaar is gemaakt noch moet worden gemaakt.
4.8
Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de gynaecoloog met zijn weigering klaagster inzage te verlenen in het door hem voor zijn opdrachtgever opgestelde advies, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht van klaagster is ongegrond en het beroep zal worden verworpen.
Verzoek om kostenveroordeling
4.9
Met betrekking tot het verzoek van klaagster om de gynaecoloog te veroordelen in de vergoeding van de door klaagster gemaakte kosten oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Sinds 1 april 2019 is in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg opgenomen dat het college in geval van een geheel of gedeeltelijk gegronde klacht kan beslissen dat de aangeklaagde partij de kosten dient te vergoeden die de klagende partij in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Aangezien de klacht van klaagster ook in beroep ongegrond is verklaard, zal het verzoek om die reden worden afgewezen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
wijst het verzoek om een kostenveroordeling af.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, S.M. Evers en A.R.O. Mooy, leden-juristen en P.J.Q. van der Linden en H. Oosterhof, leden-beroepsgenoten en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2021.
Voorzitter
Secretaris