HR, 24-11-2009, nr. 09/01772
ECLI:NL:HR:2009:BJ9264
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-11-2009
- Zaaknummer
09/01772
- LJN
BJ9264
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ9264, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑11‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ9264
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Uitlevering. De bestreden uitspraak bevat in strijd met art. 28 Uitleveringswet niet een voldoende duidelijke vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan. De HR herstelt het verzuim.
24 november 2009
Strafkamer
Nr. 09/01772
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Utrecht van 10 april 2009, nummer RK 09/393, op een verzoek van de autoriteiten van Marokko tot uitlevering van:
[Opgeëiste persoon 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze hebben mr. T.E. Korff en mr. J.M. Rammelt, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de vermelding van het feit/de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering voor de feiten genoemd in het bevel tot aanhouding, bestaande in deelneming aan (poging tot) vervoer en uitvoer van cannabis, welk vervoer en welke uitvoer dan wel welke pogingen daartoe hebben plaatsgevonden op 6 augustus 2007 en 21 augustus 2007, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het zesde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd voor welke feiten de uitlevering kan worden toegestaan.
2.2. De bestreden uitspraak houdt - voor zover hier van belang - onder meer het volgende in:
"Naar aanleiding van een verzoek daartoe van de officier van justitie is door de Marokkaanse autoriteiten op 10 maart 2009 aanvullende informatie verstrekt over de feiten waarvoor de uitlevering is verzocht. Uit deze aanvullende informatie, gecombineerd met het aanhoudingsbevel moet worden afgeleid dat het uitleveringsverzoek ziet op (beoogde) drugstransporten op 6 augustus 2007 en 21 augustus 2007."
en als beslissing:
"De rechtbank verklaart toelaatbaar de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Marokko voor zover deze strekt tot vervolging ter zake van het in genoemd bevel tot aanhouding d.d. [de Hoge Raad leest:] 6 oktober 2008 gerelateerde feit."
2.3. In aanmerking genomen dat de Rechtbank enerzijds heeft vastgesteld dat het uitleveringsverzoek ziet op twee feiten, te weten (beoogde) drugstransporten op 6 augustus 2007 en 21 augustus 2007, doch anderzijds de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard voor kennelijk slechts één feit dat is omschreven in een aanhoudingsbevel van 8 december 2008, hetwelk zich evenwel niet bij de stukken bevindt, bevat de bestreden uitspraak in strijd met art. 28, derde lid, UW niet een voldoende duidelijke vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan. Het middel is terecht voorgesteld.
2.4. De Hoge Raad zal het verzuim herstellen.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de vermelding van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan;
verklaart toelaatbaar de uitlevering van de opgeëiste persoon ter vervolging ter zake van de feiten die zijn omschreven in het door de verzoekende Staat bij het uitleveringsverzoek overgelegde en zich bij de stukken bevindende internationaal arrestatiebevel van 6 oktober 2008, de uiteenzetting der feiten van 18 december 2008 alsmede het schrijven van de procureur des konings bij de rechtbank van eerste instantie te Tanger van 10 maart 2009;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 24 november 2009.