ABRvS, 11-02-2009, nr. 200804180/1, 200804333/1 en 200804335/1
ECLI:NL:RVS:2009:BH2532
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-02-2009
- Zaaknummer
200804180/1, 200804333/1 en 200804335/1
- LJN
BH2532
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BH2532, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑02‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 juli 2005 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris) de historische buitenplaats Oud Wassenaar, met landhuis, parkaanleg, voormalige dienstwoning en pergola, gelegen aan Park Oud Wassenaar 1 te Wassenaar, aangewezen als beschermd rijksmonument.
Partij(en)
200804180/1, 200804333/1 en 200804335/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Wassenaar,
2. de vereniging Vereniging van Eigenaars Park Oud Wassenaar, gevestigd te Wassenaar,
3. [appellant sub 3], wonend te Wassenaar,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 april 2008 in zaken nrs. 06/4982, 06/4986 en 06/5126 in de gedingen tussen:
appellanten,
en
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (thans: de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap).
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2005 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris) de historische buitenplaats Oud Wassenaar, met landhuis, parkaanleg, voormalige dienstwoning en pergola, gelegen aan Park Oud Wassenaar 1 te Wassenaar, aangewezen als beschermd rijksmonument.
Bij onderscheiden besluiten van 11 mei 2006 heeft de staatssecretaris de door [appellanten sub 1], de Vereniging van Eigenaars Park Oud Wassenaar (hierna: de VvE) en [appellant sub 3] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2008, verzonden op 29 april 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), de door [appellanten sub 1], de VvE en [appellant sub 3] (hierna tezamen: [appellanten]) daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij drie onderscheiden brieven, bij de Raad van State ingekomen per fax op 9 juni 2008, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 22 juli 2008. [appellant sub 3] heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 29 augustus 2008.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) heeft verweerschriften ingediend.
De VvE en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 8 januari 2009, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, de VvE, vertegenwoordigd door mr. A.L. Barge en bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 3] in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.P. Abeling en dr. I.M. Contant, beiden ambtenaar in dienst van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, ten eerste, van de Monumentenwet 1988 wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder monumenten: alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.
Ingevolge deze aanhef en onder d, wordt onder beschermde monumenten verstaan: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge de wet vastgestelde registers.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan de minister, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument.
De uitvoering van de aanwijzingsbevoegdheid was ten tijde hier van belang opgedragen aan de staatssecretaris en berust thans weer bij de minister.
2.2.
De staatssecretaris heeft op advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (thans: de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten; hierna: de Rijksdienst) bij besluit van 22 juli 2005 de historische buitenplaats Oud Wassenaar, zoals daarbij nader aangeduid, als beschermd rijksmonument aangewezen. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op een ontwerptekening van de Duitse tuinarchitect C.E.A. Petzold (hierna: Petzold) uit 1877, historisch kaartmateriaal en passages uit verschillende publicaties waaruit de bemoeienis van Petzold met het parkontwerp zou blijken. In de van het besluit van 22 juli 2005 deel uitmakende redengevende omschrijving staat, voor zover thans van belang, dat de historische tuin- en parkaanleg van de buitenplaats Oud Wassenaar van algemeen cultuur- en tuinhistorisch belang is als representatief en gaaf voorbeeld van een laat negentiende-eeuwse landschappelijke aanleg, ontworpen door Petzold. Kenmerkend voor het oeuvre van Petzold is de ruimtelijke opbouw met sterke perspectiefwerking in de compositie van de onderdelen, het bijzondere kleurgebruik van de lobbenvormig aangelegde beplanting en de sterke visuele relatie tussen de parkaanleg en het landhuis. Het park is van stedenbouwkundig belang als onderdeel van de landgoederenzone in Wassenaar, met name vanwege de samenhang met het aangrenzende Rust en Vreugd.
[appellanten] kunnen zich met het in bezwaar gehandhaafde besluit van 22 juli 2005 niet verenigen, voor zover daarbij de parkaanleg is aangewezen als beschermd rijksmonument. [appellanten sub 1] richten zich daarbij in het bijzonder op de aanwijzing van de Kasteellaan en de VvE en [appellant sub 3] in het bijzonder op de aanwijzing van het perceel F10322.
2.3.
[appellanten] komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat de buitenplaats Oud Wassenaar voldoende monumentale waarde bezit om een aanwijzing te rechtvaardigen. Zij betogen dat, anders dan in de redengevende omschrijving staat, niet is aangetoond dat het ontwerp van de historische buitenplaats afkomstig is van Petzold. Daartoe voeren [appellanten] aan dat een groot aantal onderdelen van het schetsontwerp uit 1877 niet is gerealiseerd. Verder voeren zij aan dat van de oorspronkelijke parkaanleg onvoldoende bewaard is gebleven om deze monumentwaardig te doen zijn en dat als gevolg van de verkaveling in de twintigste eeuw van de buitenplaats Oud Wassenaar van een ensemble met cultuurhistorische waarde nauwelijks nog iets over is. Ter onderbouwing verwijzen [appellanten] naar het in beroep reeds overgelegde onderzoek van Hylkema Consultants B.V. (hierna: Hylkema) van 7 december 2007, waaraan de rechtbank, naar zij betogen, onvoldoende aandacht heeft geschonken.
2.3.1.
In het rapport van Hylkema, noch in de in hoger beroep overgelegde aanvullende notitie van Hylkema van 17 december 2008 heeft de Afdeling concrete aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de conclusies van de Rijksdienst en de wijze waarop die tot stand zijn gekomen, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het advies van de Rijksdienst niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen worden gelegd. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat, naar in hoger beroep is aangevoerd, Hylkema de door de rechtbank genoemde bronnen wel bij haar onderzoek heeft betrokken, kan het onderzoek van Hylkema als zodanig geen grond bieden voor het oordeel dat de historische buitenplaats Oud Wassenaar onvoldoende monumentale waarde bezit om een aanwijzing te rechtvaardigen.
2.3.2.
Ten aanzien van de aan Petzold toegeschreven tekening uit 1877 geldt dat het een eerste schetsontwerp betreft. Aangenomen moet worden dat reeds daarom niet alle elementen van het ontwerp ook daadwerkelijk op de daarin aangegeven wijze zijn uitgevoerd, zodat die omstandigheid onvoldoende is om het oordeel te kunnen dragen dat de historische buitenplaats niet deels overeenkomstig het ontwerp van Petzold is aangelegd. Uit een vergelijking van het ontwerp uit 1877 met kaartmateriaal, tekeningen en foto's die dateren van daarvoor en daarna, blijkt dat van het ontwerp in elk geval een aantal elementen is gerealiseerd en bewaard gebleven. Ten minste één van de op het ontwerp aangegeven en voor Petzold kenmerkende zichtlijnen, alsmede de contouren van - een deel van - de Kasteellaan zijn zichtbaar op kaarten uit 1888/1913, 1939/1946, 1971 en 1981, terwijl deze nog niet waren terug te vinden op een kaart, daterend uit circa 1850, waarop in de omgeving van het huidige landhuis slechts dichte bebossing te zien is. Ter zitting is door partijen voorts bevestigd dat een aantal van de historische bomen die op de ontwerptekening door Petzold zijn gehandhaafd nog steeds deel uitmaakt van de historische buitenplaats. In de verschillende door partijen overgelegde fragmenten uit publicaties, wordt eveneens gesproken over betrokkenheid van Petzold bij het parkontwerp. Ook door Hylkema wordt deze betrokkenheid niet ontkend. Aldus bestaat voldoende grond voor de juistheid van het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van de staatssecretaris, zoals dat door de minister nader is toegelicht, dat in de parkaanleg de invloed van Petzold zichtbaar is.
2.3.3.
[appellanten sub 1] komen voorts in het bijzonder op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onvoldoende reden heeft te veronderstellen dat de Kasteellaan geen onderdeel uitmaakt van het ontwerp van Petzold. Zij voeren daartoe aan dat voor het werk van Petzold kenmerkend is dat paden in een landschapspark een natuurlijk verloop hebben en dat als toegangswegen tot grote imponerende gebouwen oude regelmatig beplante lanen dienen te worden gehandhaafd. Volgens [appellanten sub 1] strookt het gebruik van de Kasteellaan als toegangsweg dan ook niet met het door Petzold voorgestane karakter daarvan.
Naar de rechtbank terecht heeft overwogen, komt de Kasteellaan voor op de ontwerptekening uit 1877. Blijkens die tekening alsmede de redengevende omschrijving vormt de laan zowel een toegangsweg tot het landhuis als onderdeel van een wandelpad of rondweg rond de in het park aangelegde vijver. Uit de aangehaalde kaart uit 1904, waarop de Kasteellaan in rood is aangegeven, valt niet een andersluidende conclusie te trekken. Nu [appellanten sub 1] hun betoog op dit punt niet verder hebben onderbouwd, bestaat, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is overwogen, geen aanleiding het oordeel van de rechtbank dat zij onvoldoende reden heeft te veronderstellen dat de Kasteellaan geen onderdeel uitmaakt van het ontwerp van Petzold, onjuist te achten. Dat naar [appellanten] betogen, de rechtbank de Kasteellaan ten onrechte als openbare weg heeft gekwalificeerd is, wat daar verder ook van zij, in de onderhavige procedure tegen de aanwijzing als monument niet relevant, nu dit geen factor is die bij de beoordeling van de monumentwaardigheid een rol speelt.
2.3.4.
Afgezien van het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zelfs als het ervoor zou moeten worden gehouden dat Petzold in het geheel niet betrokken is geweest bij de parkaanleg de staatssecretaris, thans de minister, hetgeen nog resteert van de historische parkaanleg van voldoende waarde heeft kunnen achten om aanwijzing als beschermd monument te rechtvaardigen. Daarbij heeft de rechtbank terecht de historische gelaagdheid van het parkontwerp, de hoge ensemblewaarde van de historische buitenplaats, die wordt bepaald door de bijzondere stilistische, functionele en ruimtelijke samenhang van de verschillende complexonderdelen, de positie die de historische buitenplaats inneemt in de landgoederenzone in Wassenaar en de samenhang met het aangrenzende landgoed Rust en Vreugd van belang geacht. Het betoog van [appellanten] dat van het oorspronkelijke park onvoldoende bewaard is gebleven en als gevolg van de verkaveling in de twintigste eeuw geen sprake meer is van een ensemble met cultuurhistorische waarde, kan niet worden gevolgd, nu door de verkaveling en bouw van een viertal appartementencomplexen weliswaar afbreuk is gedaan aan het oorspronkelijke ontwerp, doch het landhuis en het omliggende park, ongeacht de precieze totstandkoming daarvan, nog steeds in belangrijke mate op elkaar zijn afgestemd.
2.3.5.
De VvE en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris heeft mogen concluderen dat het perceel F10322 binnen de aanwijzing diende te vallen. Zij voeren daartoe aan dat dit perceel - dat het perceel waarop de appartementen die deel uitmaken van de VvE zijn gelegen omsluit - onvoldoende monumentale waarde heeft, nu slechts de waterpartij en het uitzicht aan de voorzijde van het landhuis over de waterpartij zijn overgebleven als cultuurhistorische elementen van de buitenplaats Oud Wassenaar. Volgens de VvE en [appellant sub 3] is deze aanwijzing voorts op willekeurige wijze tot stand gekomen, nu andere percelen, waaronder perceel F10320, waarop de appartementen zijn gelegen, wel buiten de aanwijzing zijn gebleven.
In het ambtsbericht van 23 december 2005 heeft de Rijksdienst namens de staatssecretaris in bezwaar uiteengezet dat zowel op het perceel F10320 als het perceel F10322 elementen van de oorspronkelijke aanleg bewaard zijn gebleven. Beide percelen zijn volgens de monumentencommissie Wassenaar, die voorafgaand aan de aanwijzing advies heeft uitgebracht, dan ook beschermingswaardig, met uitzondering van de op perceel F10320 gelegen appartementencomplexen. De staatssecretaris heeft bij de aanwijzing van de percelen het perceel F10320 buiten de aanwijzing gelaten teneinde te voorkomen dat voor elke kleine wijziging in de tuinaanleg een monumentenvergunning moet worden aangevraagd. Deze pragmatische insteek is niet gekozen voor het perceel F10322, dat gelegen is rondom het perceel F10320 en dat de waterpartij omvat, waarvan de waarde niet in geschil is. Gelet hierop is voldoende gemotiveerd waarom het perceel F10322 wel is aangewezen en perceel F10320 buiten de aanwijzing is gehouden. Van willekeur bij het beoordelen van de monumentwaardigheid is derhalve geen sprake.
2.3.6.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de staatssecretaris heeft mogen concluderen dat de buitenplaats voldoende monumentale waarde bezit om een aanwijzing te rechtvaardigen.
2.4.
De VvE en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat bij de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Zij voeren in dit verband aan dat weliswaar de verschillende belanghebbenden zijn gehoord, doch uit niets blijkt dat de belangen van de appartementeigenaren ook daadwerkelijk bij de besluitvorming zijn betrokken.
2.4.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 28 juli 2004 in zaak nr. 200307209/1; www.raadvanstate.nl) gaat het bij een besluit tot al dan niet aanwijzing van een object als (rijks)monument om het algemene belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed. Dit belang dient te worden afgewogen tegen de belangen die de eigenaren hebben bij al dan niet aanwijzing. In de besluitmotivering heeft wel degelijk een afweging van de betrokken belangen plaatsgevonden. Daarbij is door de staatssecretaris van belang geacht dat niet de appartementsgebouwen bescherming genieten, doch alleen een deel van het omringende park. De aanwijzing betekent, anders dan de VvE en [appellant sub 3] vrezen, niet dat er niets meer mag veranderen. Daarover moet worden beslist in het kader van de daarvoor vereiste vergunningprocedure. Dat, naar [appellant sub 3] betoogt, ten onrechte andersoortige politieke belangen de doorslag hebben gegeven is, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en kan reeds daarom niet worden gevolgd. Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid het belang bij aanwijzing van de historische buitenplaats Oud Wassenaar als beschermd rijksmonument niet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van de VvE en [appellant sub 3] bij het achterwege laten van die aanwijzing. Het betoog faalt derhalve.
2.5.
De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2009
18-502.