Kamer van Toezicht notarissen en kandidaat-notarissen Dordrecht, 13-07-2010, nr. 02/10
BQ0031
- Instantie
Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen Dordrecht
- Datum
13-07-2010
- Magistraten
Mrs. R.J. Verschoof, F. Hoppel, B.C. Vink, D.M. Oudhof, R.V. van der Kuijp
- Zaaknummer
02/10
- LJN
BQ0031
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Uitspraak, Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen Dordrecht, 13‑07‑2010
Uitspraak 13‑07‑2010
Mrs. R.J. Verschoof, F. Hoppel, B.C. Vink, D.M. Oudhof, R.V. van der Kuijp
Partij(en)
Beslissing op de klacht van:
[klager],
wonende te [ ],
klager,
gemachtigde: mr R.F. Vogel,
tegen
[de notaris],
notaris te [ ],
verweerder,
gemachtigde: mr. M.C.J. Höfelt.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘klager’ en ‘de notaris’.
1. Verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het klaagschrift dat op 20 januari 2010 is ontvangen;
- —
het verweerschrift van de notaris dat op 26 februari 2010 is ontvangen;
- —
de op 24 maart 2010 gehouden mondelinge behandeling en het daarvan gemaakte proces-verbaal;
- —
de, na de schorsing van de behandeling van de klacht, op 18 mei 2010 gehouden (voortgezette) mondelinge behandeling door de Kamer in een gewijzigde samenstelling;
- —
de door partijen tijdens de mondelinge behandelingen overgelegde pleitnotities.
2. Feiten
2.1.
Op 16 maart 1998 is de moeder van klager, mevrouw [ ] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster heeft zowel bij testament als bij codicil over haar nalatenschap beschikt. Bij codicil heeft erflaatster de notaris, kort gezegd, tot executeur-testamentair benoemd en bepaald dat alle daaraan verbonden kosten ten laste van de nalatenschap komen. Klager is één van de erfgenamen. Tussen klager en wijlen zijn broer [C] enerzijds en zijn zus [A] en broer [B] anderzijds bestaat al jaren onenigheid.
2.2.
Klager heeft in 2001 een klacht tegen de notaris ingediend over de afwikkeling van de nalaten-schap van erflaatster. Met betrekking tot de nalatenschap zijn voorts diverse civiele procedures, zowel tussen de erfgenamen onderling als met de notaris, gevoerd.
2.3.
In één van deze procedures is bij vonnis van de rechtbank Almelo van 8 december 2004, onder meer, beslist dat de onverdeelde helft van het erfpachtrecht op het perceel grond gelegen te Midsland, Terschelling (hierna: het erfpachtrecht) onder inbreng van € 126.150,90 zal worden toegescheiden aan [A]. Ten aanzien van de taxatie van de aandelen in de Antilliaanse vennootschap [X] N.V. (hierna: [X]) is overwogen dat deskundigen geen onderzoek hebben verricht, omdat klager en zijn broer [C] zonder valide reden hebben geweigerd het voorschot te voldoen.
2.4.
Dit vonnis is in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem (hierna: het Hof), bij arrest van 30 januari 2007, bekrachtigd, met dien verstande dat ten aanzien van de aandelen [X] is beslist dat deze bij inschrijving aan de hoogst biedende zullen worden verkocht, waarna de netto-opbrengst zal worden verdeeld. Het Hof overweegt daartoe, voor zover relevant, het navolgende:
‘2.9.
Grief III heeft betrekking op de waardering van de aandelen. (…).
2.10.
(…) Bij het derde onderdeel van grief III hebben [klager] en [C] geen belang, nu zij nog steeds geen benoeming van een deskundige wensen (…).
2.12.
(…) Tegen de vordering van [klager] en [C] in hoger beroep om de aandelen in [[X]] te verkopen aan de hoogst biedende partij, waarna de netto-opbrengst wordt verdeeld, hebben [B] en [A] geen bezwaar gemaakt.’
2.5.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft de notaris op 14 juni 2007 aan de erfgenamen een concept akte verdeling nalatenschap toegezonden. Deze conceptakte luidt, voor zover relevant:
‘Juridische procedure
Over de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster en de waardering van de boedelbestanddelen is tussen de deelgenoten onenigheid ontstaan, die ertoe heeft geleid dat (…) in het jaar tweeduizend twee een juridische procedure is ontstaan bij de rechtbank te Almelo. (…).
Nadat de rechtbank te Almelo (…) een tussenvonnis heeft gewezen, heeft de rechtbank op acht december tweeduizend vier (8-12-2004) vonnis gewezen, van welk vonnis een kopie aan deze akte is gehecht. Daarna zijn (…) tegen gemeld vonnis in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Arnhem. Nadat (…) heeft het gerechtshof op dertig januari tweeduizend zeven (30-01-2007) arrest gewezen, van welk arrest een kopie aan deze akte is gehecht. Op dertig april tweeduizend zeven (30-04-2007) is dit arrest definitief geworden, omdat geen van partijen cassatie heeft ingesteld.
Op grond van de hiervoor genoemde rechterlijke uitspraken:
- a.
zal het erfpachtsrecht (…) worden toebedeeld aan [[A]] onder verplichting een bedrag van (…) € 126.150,90 in de nalatenschap in te brengen (…)’
2.6.
Enige tijd daarna hebben klager en [C] de notaris en de overige erfgenamen in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 25 april 2008 is onder meer beslist dat klager en [C] hun medewerking dienen te verlenen aan de toedeling van de onverdeelde helft van het erfpachtrecht aan [A] en aan de verkoop van de aandelen [X] op de wijze zoals het Hof had beslist. Ook is een onzijdig persoon benoemd.
2.7.
Daarop heeft de notaris bij brief van 31 juli 2008 de erfgenamen een gewijzigde conceptakte verdeling nalatenschap toegezonden, waarin alleen ‘punt a.’ van de in 2.5. geciteerde tekst, is gewijzigd als volgt:
‘Op grond van de hiervoor genoemde rechterlijke uitspraken:
- a.
is het erfpachtrecht (…) toebedeeld aan [[A]] onder verplichting een bedrag van (…) € 126.150,90 in de nalatenschap in te brengen (…).’
2.8.
Op 27 maart 2009 heeft de notaris de erfgenamen schriftelijk bericht dat hij vanwege onenig-heid tussen de erfgenamen slechts over kon gaan tot partiële verdeling van de nalatenschap. De tekst van deze brief luidt voor zover relevant:
‘Terschelling
[klager] stelt zich op het standpunt dat het Gerechtshof ‘slechts’ arrest heeft gewezen over de wijze van verdeling van de onverdeelde helft van het erfpachtrecht (…). Voor dat gedeelte staat de prijs vast. Over de andere helft (…) heeft het Gerechtshof Arnhem niet geoordeeld. Die helft mag [[A]] volgens [klager] overnemen voor de huidige marktwaarde. (…). Hoewel dit standpunt van [klager] mijns inziens niet juist is, staat voorop dat er in dit stadium voor een discussie over de wijze van verdeling van het erfpachtrecht geen plaats is. Ook op dit punt heeft het Gerechtshof Arnhem onherroepelijk beslist. Immers, in het eindvonnis van de rechtbank Almelo en het arrest van het Gerechtshof Arnhem wordt telkens het tussenvonnis van de rechtbank Almelo van 24 september 203 bevestigd. In (…) gemeld tussenvonnis is duidelijk sprake van het gehele erfpachtrecht dat voor de getaxeerde waarde van NLG 278.000 of € 126.150,90 wordt toebedeeld aan [[A]]’.
2.9.
Bij brief van 19 mei 2009 heeft de notaris alle erfgenamen een aangepaste versie van de conceptakte voorzien van een te ondertekenen volmacht verzonden. In deze versie is de tekst van het in 2.5. en 2.7. bedoelde gedeelte van de akte, aangevuld met de vermelding van voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2008.
2.10.
Begin september 2009 ontving de notaris de door klager getekende, maar niet gelegaliseerde volmacht tot het passeren van de akte van verdeling van de nalatenschap. Op verzoek van de notaris heeft klager vervolgens medio september een, door zijn advocaat, gelegaliseerde volmacht toegezonden. De akte van verdeling nalatenschap is op 20 oktober 2009 door een collega van de notaris gepasseerd.
2.11.
Bij beschikking van 19 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht het verzoek van klager tot beslagverlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van de notaris op de door hem aangehouden kwaliteitsrekeningen, op grond van artikel 25 lid 5 Wet op het notarisambt (Wna), afgewezen.
3. Klacht en het verweer
3.1.
De klacht strekt ertoe dat de Kamer een passende maatregel treft tegen de notaris, aangezien er volgens klager sprake is van een onzorgvuldige uitoefening door de notaris van zijn taken als executeur-testamentair om de navolgende redenen:
- a.
de notaris heeft bewerkstelligd dat het gehele erfpachtrecht is toebedeeld aan [A], terwijl dit niet de bedoeling was en overigens ook niet kon worden gerealiseerd;
- b.
de notaris heeft onzorgvuldig gehandeld met betrekking tot de aandelen in [X];
- c.
de notaris heeft onvoldoende onderzoek verricht naar het bestaan van de akte van geldlening tussen [X] als leninggever en erflaatster als leningnemer;
- d.
de notaris heeft zijn advocaatkosten voor twee kort gedingprocedures bij de boedel in rekening gebracht, terwijl het ontstaan van deze kosten (gezien zijn eigenzinnige opstelling) voorkomen hadden kunnen worden;
- e.
de notaris heeft ten onrechte tijdens het op 18 juni 2009 gehouden kort geding niet aangegeven dat de nalatenschap van erflaatster loopt via een kwaliteitsrekening.
3.2.
De notaris betwist gemotiveerd de klachten.
3.3.
Op de stellingen van de notaris en de klager wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Ten aanzien van de klacht over de handelwijze van de notaris met betrekking tot het erfpacht-recht (klacht sub a) oordeelt de Kamer als volgt. Uit de brief en de conceptakte van 14 juni 2007 (zie 2.5.) blijkt dat de notaris naar aanleiding van het arrest van het Hof het standpunt innam dat het gehele erfpachtrecht voor het bedrag van € 126.150,90 aan [A] moest worden toebedeeld. Uit de brief van de notaris van 27 maart 2009 (zie 2.8) en de aangepaste versies van de conceptakte van verdeling (zie 2.7. en 2.9.) blijkt dat de notaris niet van dit ingenomen standpunt is afgeweken. De stelling van klager dat de laatste versie van de conceptakte misleidend is, omdat de tekst is gewijzigd en niet in overeenstemming met de wil van klager is, faalt. De tekst is weliswaar aangevuld met de vermelding van het bestaan van het vonnis van 25 april 2008, maar wijkt inhoudelijk niet af van het standpunt dat de notaris al bij de versie van 14 juni 2007 innam. Toen de notaris van klager de gelegaliseerde volmacht tot het passeren van de akte van verdeling ontving (zie 2.10) mocht hij er dan ook van uitgaan dat klager het alsnog met de inhoud van de laatste versie van de conceptakte eens was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat klager wordt bijgestaan door een advocaat die de handtekening van klager op de volmacht heeft gelegaliseerd.
Dat er sprake is geweest van het onder druk zetten van de klager door de notaris om de volmacht te ondertekenen, is niet gebleken. Dit blijkt niet uit de verwijzing door de notaris naar het vonnis van 25 april 2008 waarin een onzijdig persoon is benoemd. Dit is immers enkel een feitelijke vaststelling. Gelet op het vorenstaande treft de notaris geen verwijt dat hij, toen hij over alle volmachten beschikte, is overgegaan tot het doen passeren van de akte van verdeling. Anders dan klager stelt, is het niet juridisch onmogelijk om het gehele erfpachtrecht bij de akte van verdeling van de nalaten-schap van erflaatster — waartoe slechts de onverdeelde helft van het erfpachtrecht behoort — aan een deelgenoot toe te delen, zolang alle deelgenoten tot het erfpachtrecht (erfgenamen en mede-eigenaren) aan deze toedeling meewerken. De klacht is dan ook ongegrond.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager toegelicht dat de klacht over de handelwijze met betrekking tot de aandelen [X] (klacht sub b) neerkomt op de verwijten dat de notaris
- (1)
heeft nagelaten jaarstukken op te vragen en daarnaar accountantsonderzoek te laten verrichten,
- (2)
geen onderzoek heeft verricht naar het verdwijnen van 1,2 miljoen Antilliaanse guldens bij de omzetting van [X] in andere vennootschappen,
- (3)
als houder van het stemrecht op de aandelen meer druk op [B] had moeten uitoefenen en
- (4)
zich te passief heeft opgesteld bij de veiling van de aandelen.
4.3.
Wat betreft de eerste drie verwijten oordeelt de Kamer dat deze afstuiten op de in artikel 99 lid 12 Wna vermelde vervaltermijn. Ingevolge dit artikel kan een klacht slechts worden ingediend gedurende een vervaltermijn van drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aan-leiding kan geven. In aansluiting op vaste jurisprudentie is voor de aanvang van deze vervaltermijn doorslaggevend wanneer klager van het handelen of nalaten van de notaris kennis heeft genomen en niet wanneer hij tot de conclusie is gekomen dat dit handelen of nalaten onjuist is. Een vervaltermijn dient immers om degene die zich benadeeld acht een redelijke maar beperkte termijn, in dit geval van drie jaren, te geven waarbinnen hij gebruik kan maken van de daartoe geëigende rechtsgang.
Klager heeft verklaard dat hij er in 1999/2000 achter kwam dat [X] in 1995/1996 was omgezet in andere vennootschappen en dat hij de notaris tijdens een op 12 december 2000 gehouden vergadering om bescheiden over [X] heeft verzocht. Nu de eerste drie verwijten, in de visie van klager, omissies van de notaris betreffen waarvan hij zelf stelt dat die al vanaf eind 2000 spelen en dus reeds langer dan drie jaar voor klager kenbaar waren, is klager in deze verwijten niet ontvankelijk.
4.4.
De veiling van de aandelen [X] vond plaats na de datum van het arrest van het Hof (30 januari 2007). Gelet op de datum van het klaagschrift (20 januari 2010) kan klager dan ook worden ontvangen in de daarop betrekking hebbende klacht (klacht sub b, verwijt 4). Uit het vonnis van de rechtbank Almelo (zie 2.3.) en het arrest van het Hof (zie 2.4.) blijkt dat klager zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voor wat betreft de taxatie van de aandelen de benoeming van deskundigen heeft tegengehouden en dat hij bij het Hof zelf om een veiling van de aandelen heeft verzocht. Klager kan de notaris dan ook niet verwijten dat hij onvoldoende informatie over [X] had om een reëel bod te kunnen doen, nu klager deze informatie had kunnen verkrijgen door de benoeming van de deskundigen niet tegen te houden. Ook kan klager de notaris niet verwijten dat hij uitvoering heeft gegeven aan een op klagers eigen verzoek door het Hof gegeven beslissing tot het houden van een veiling. Ook deze klacht is ongegrond.
4.5.
Klager is niet ontvankelijk in de klacht over de geldlening (klacht sub c). Klager heeft verklaard dat hij er vanaf het openvallen van de nalatenschap van uitging dat er geen akte van geldlening was, maar dat hij de notaris sindsdien daarnaar, zonder resultaat, heeft gevraagd. Ook hier geldt dat voor klager het verwijt meer dan drie jaar kenbaar is. Dat het klager eerst in 2009 kenbaar werd dat de notaris uitging van de jaarstukken 1991 waarin de geldlening is opgevoerd, doet daaraan, gelet op hetgeen hiervoor in 4.3. is overwogen, niet af.
4.6.
De klacht over de door de notaris in rekening gebrachte advocaatkosten (klacht sub d) faalt. Uit de overgelegde stukken in de civiele procedures en de eerdere en de onderhavige tuchtprocedures blijkt niet dat deze procedures (en daarmee de kosten daarvoor) het gevolg zijn van een te passieve opstelling door de notaris. Klager heeft zijn stelling dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd. Nu vast staat dat de notaris op grond van het codicil gerechtigd is de kosten voor de afwikkeling ten laste van de nalatenschap te brengen, is deze handelwijze van de notaris niet klachtwaardig. De klacht is ongegrond.
4.7.
Over de klacht dat de notaris niet zou hebben gemeld dat de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster via een kwaliteitsrekening verloopt (klacht sub e) oordeelt de Kamer als volgt. Artikel 25 lid 1 Wna verplicht de notaris gelden die hem in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd op een kwaliteitsrekening te storten en op zijn briefpapier het nummer van deze rekening te vermelden. Ingevolge lid 5 van voornoemd artikel kan op een kwaliteitsrekening geen derdenbeslag gelegd worden. Klager wordt bijgestaan door een advocaat, zodat verwacht mag worden dat hij, gelet op bedoelde wettelijke bepalingen, ervan uit zou gaan dat de op het briefpapier van de notaris vermelde banknummers naar alle waarschijnlijkheid kwaliteitsrekeningen betroffen en derdenbeslag niet mogelijk was. De notaris hoefde de advocaat van klager daarop niet uitdrukkelijk te wijzen. Dat de notaris ter gelegenheid van het op 18 juni 2009 gehouden kort geding zou hebben verklaard niet over kwaliteitsrekeningen te beschikken, wordt niet aannemelijk geacht. Voor de notaris gelden de voornoemde wettelijke verplichtingen, terwijl de notaris aanvoert dat hij tijdens het kort geding slechts heeft verklaard dat de boedelrekening van erflaatster geen aparte rekening betrof omdat hij de indruk kreeg dat klager daarvan uitging. Van klachtwaardig gedrag door de notaris is geen sprake. Ook deze klacht is ongegrond.
5. Beslissing
De Kamer van toezicht:
verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht sub b, voor wat betreft de verwijten 1 tot en met 3, en in zijn klacht sub c;
verklaart de overige klachten ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. R.J. Verschoof, voorzitter, en mr. F. Hoppel, mr. B.C. Vink, mr. D.M. Oudhof en mr. R.V. van der Kuijp, (plaatsvervangend) leden, in tegenwoordigheid van de (plaatsvervangend) secretaris en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2010.