Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994
Artikel 5aa
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 511 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 511 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingheffing van motorrijtuigen (V)
Belastingheffing van motorrijtuigen / Motorrijtuigenbelasting
1.
Artikel 23a, eerste lid, van de wet vindt toepassing indien:
- a.
de personenauto een binnenruimte heeft, gesitueerd achter de in de achterste stand geplaatste zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder, die een rechthoekig blok kan bevatten van ten minste 170 cm hoogte over een lengte van ten minste 200 cm en over een breedte van ten minste 90 cm;
- b.
de binnenruimte is voorzien van:
- —
minimaal twee vaste zitplaatsen, eventueel in de vorm van draaibare zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder;
- —
een vaste tafel, eventueel zodanig bevestigd dat deze eenvoudig kan worden verwijderd;
- —
slaapaccommodatie voor twee of meer personen, eventueel gecreëerd met behulp van de zitplaatsen, niet zijnde de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder;
- —
vaste en afsluitbare opbergfaciliteiten; en
- —
een vast keukenblok met een minimale hoogte van het werkblad van ten minste 60 cm, voorzien van een ingebouwde uitneembare watervoorziening met een spoelbak, een kraan en een afvoer, het geheel bestemd voor gebruik in de binnenruimte; en
- c.
de slaapaccommodatie, bedoeld in onderdeel b, derde aandachtsstreepje, voldoet aan:
- —
indien het een tweepersoonsslaapplaats betreft: een lengte van ten minste 180 cm en een breedte van ten minste 110 cm; of
- —
indien het twee of meer afzonderlijke slaapplaatsen betreft: een lengte van ten minste 180 cm en een breedte van ten minste 60 cm, geldend voor ten minste twee slaapplaatsen.
2.
In afwijking van het eerste lid vindt artikel 23a, eerste lid, van de wet mede toepassing, indien de binnenruimte van de personenauto geen hoogte van 170 cm maar wel van ten minste 130 cm heeft, en het dak is voorzien van een al dan niet uitklapbare, permanent aangebrachte gesloten dakconstructie waardoor de hoogte over een breedte van ten minste 90 cm en een lengte van ten minste 100 cm verhoogd kan worden tot ten minste 170 cm.
3.
Indien aan de binnenkant van de in het eerste en tweede lid bedoelde binnenruimte materialen zijn aangebracht tegen de wanden, de vloer of het plafond, wordt voor de beoordeling van de vraag of wordt voldaan aan de in het eerste en tweede lid genoemde maten uitgegaan van de aldus verkleinde binnenruimte.
4.
De toepassing van artikel 23a van de wet vindt plaats op verzoek.
5.
Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het tijdvak.
6.
Bij het verzoek worden bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden, alsmede een opgave van het kenteken van de personenauto.
7.
Indien een motorrijtuig waarvoor artikel 23a van de wet reeds van toepassing is van houder wisselt, wordt de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling aangemerkt als een verzoek om toepassing van artikel 23a, eerste lid, van de wet. Het vijfde en zesde lid zijn alsdan niet van toepassing.
8.
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.
9.
Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 23a, eerste of tweede lid, van de wet, stelt degene aan wie de beschikking is verleend de inspecteur daarvan onverwijld in kennis.
10.
Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 23a, eerste of tweede lid, van de wet, trekt de inspecteur de beschikking in bij voor bezwaar vatbare beschikking.
11.
Indien degene aan wie de beschikking, bedoeld in het achtste lid, is verleend niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in het negende lid, wordt de beschikking geacht te zijn vervallen op het tijdstip waarop aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden niet meer wordt voldaan.