Hof Amsterdam, 15-03-2018, nr. 23-002231-17
ECLI:NL:GHAMS:2018:871
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
15-03-2018
- Zaaknummer
23-002231-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:871, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑03‑2018; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2017:4899, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑11‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0257
Uitspraak 15‑03‑2018
Inhoudsindicatie
diefstal Range Rover gevolgd van bedreiging met geweld door met deze auto in te rijden op politievoertuigen die net op tijd konden worden verplaatst. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen op grond van art. 6:106 lid 1 sub a BW.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002231-17
datum uitspraak: 15 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-810054-17 en 15-810361-14 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2017, 1 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 2 maart 2017 te Haarlem, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te weten 03:00 uur, in/op Oranjeplein, in elk geval aan een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Land Rover, type Range Rover Spo en/of voorzien van het kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of L. [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (werkzaam als politie-ambtena(a)r(en) bij politie eenheid Noord-Holland), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, als bestuurder van voornoemd motorrijtuig (met hoge en/of verhoogde snelheid) op/tegen (een) dienstvoertuig(en) is ingereden/toegereden, terwijl voornoemd(e) perso(o)n(en) zich in dat/die dienstvoertuig(en) bevond(en) (waarbij voornoemd(e) perso(o)n(en), althans de bestuurder(s) van voornoemd(e) dienstvoertuig(en), die/dat voertuig(en) ternauwernood kon(den) verplaatsen om een botsing/aanrijding te voorkomen);
subsidiair:hij op of omstreeks 02 maart 2017 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Land Rover, type Range Rover Spo en/of voorzien van het kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen motorrijtuig onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel (te weten een loper),
en/of
hij op of omstreeks 02 maart 2017 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of L. [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (werkzaam als politie-ambtena(a)r(en) bij politie eenheid Noord-Holland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hij, verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Land Rover, type Range Rover Spo en/of voorzien van het kenteken [kenteken]) (met hoge en/of verhoogde snelheid) op/tegen (een) dienstvoertuig(en) is ingereden/toegereden, terwijl voornoemd(e) perso(o)n(en) zich in dat/die dienstvoertuig(en) bevond(en), (waarbij voornoemd(e) perso(o)n(en), althans de bestuurder(s) van voornoemd(e) dienstvoertuig(en), die/dat voertuig(en) ternauwernood kon(den) verplaatsen om een botsing/aanrijding te voorkomen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partijen komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 maart 2017 te Haarlem, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op de openbare weg het Oranjeplein, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorrijtuig te weten een personenauto, Range Rover, voorzien van het kenteken [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en L. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (werkzaam als politieambtenaren bij politie eenheid Noord-Holland), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, als bestuurder van voornoemd motorrijtuig met hoge en/of verhoogde snelheid op dienstvoertuigen is ingereden, terwijl voornoemde personen zich in die dienstvoertuigen bevonden waarbij de bestuurders van voornoemde dienstvoertuigen, die voertuigen ternauwernood konden verplaatsen om een aanrijding te voorkomen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft midden in de nacht een Range Rover gestolen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander. Na betrapping van deze diefstal heeft de verdachte in een dollemansrit geprobeerd met dit voertuig aan zijn aanhouding te ontkomen. Hij is in zijn vluchtpoging meermalen op intimiderende en dreigende wijze met de grote en zware Range Rover ingereden op dienstvoertuigen van de politie. De verdachte heeft zich in zijn vlucht slechts bekommerd om zijn eigen lot en op geen enkele wijze rekening gehouden met de veiligheid van de personen die zich in deze voertuigen bevonden. Het handelen van de verdachte was zeer gevaarlijk en heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij de betrokken politieambtenaren veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 oktober 2017 is hij eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, dit weegt in zijn nadeel.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]
In het onderhavige strafproces hebben de verbalisanten [slachtoffer 4], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich als benadeelde partijen gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde feit, allen tot een bedrag van € 550. In hoger beroep zijn deze vorderingen wederom aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door en namens de verdachte betwist. Daartoe is door de verdediging, kort gezegd, aangevoerd dat voor toewijzing is vereist dat bij de benadeelde partijen sprake is van psychisch letsel en dat dat – bij gebreke aan een onderbouwing op dat punt – niet kan worden vastgesteld.
Het hof overweegt als volgt.
Ook in hoger beroep staat vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen, welk onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Immers, bewezen is verklaard dat de verdachte zich strafbaar heeft gemaakt aan diefstal met bedreiging van geweldpleging, als bedoeld in art. 312 Sr. De verdachte is derhalve verplicht de door de benadeelde partijen geleden schade, die zij dientengevolge hebben geleden, te vergoeden. De door de benadeelde partijen geleden schade is naar het oordeel van het hof het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit, als bedoeld in art. 361 lid 2 aanhef en sub b Sv. Artikel 6:95 BW bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partijen, bij gebreke van enige gemotiveerde betwisting zijdens de verdachte, voldoende concrete feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die maken dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om jegens de benadeelde partijen ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen, wat er ook zij van het betoog van de raadsman waarin de vraag is voorgelegd of de benadeelde partijen op andere wijze in hun persoon zijn aangetast in de zin van art. 6:106, eerste lid, aanhef en sub b BW. Immers, bewezen is verklaard, kort gezegd, dat de verdachte een Range Rover heeft gestolen, gevolgd met bedreiging van geweld jegens de benadeelde partijen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken. De bedreiging met geweld bestond hierin dat de verdachte met hoge snelheid op de benadeelde partijen, die zich in hun dienstvoertuigen bevonden, is ingereden, waarbij de benadeelde partijen de dienstvoertuigen ternauwernood konden verplaatsen om een aanrijding te voorkomen. Door aldus te handelen, namelijk door op deze wijze opzettelijk schrik en angst aan te jagen bij de benadeelde partijen, heeft de verdachte met het vereiste oogmerk, als bedoeld in art. 6:106 lid 1 aanhef en sub a BW, gehandeld. Dergelijke schrik en angst betreft nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, als bedoeld in dat artikel. Het hof leidt uit het voorgaande dan ook af dat de benadeelde partijen in aanmerking komen voor een schadevergoeding.
Voor toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komt vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van de schade kan worden afgeleid (vgl. HR 9 december 2011, ECLI:HR:2011:BR5211). Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden. De begroting is voorts voorbehouden aan de feitenrechter die niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (vgl. HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358). De benadeelde partijen hebben concreet en uitgebreid aangevoerd dat de gebeurtenissen een grote impact hebben gehad op hun persoonlijk leven en op de wijze waarop zij nadien hun functie hebben uitgeoefend, ondanks het feit dat zij reeds veel hebben meegemaakt in de praktijk. Gelet op die concrete onderbouwing en bij gebreke van enige gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de gevorderde bedragen zijdens de verdachte, leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 550, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij de rechtbank heeft het openbaar ministerie gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 16 oktober 2014 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, parketnummer 15/810361-14, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering omdat is gebleken dat deze voorwaardelijke straf reeds ten uitvoer is gelegd.
Na heropening van het onderzoek is gebleken dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf reeds bij onherroepelijk geworden vonnis van politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 juli 2016 is gelast. Gelet hierop zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 maart 2017.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 maart 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 maart 2017.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 maart 2017.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 maart 2017.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 maart 2017.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 15/810361-14.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. M. Jurgens en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid vanmr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 maart 2018.
Uitspraak 23‑11‑2017
Inhoudsindicatie
-
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002231-17
datum uitspraak: 23 november 2017
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-810054-17 en 15-810361-14 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de verdachte naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2017 is het onderzoek in deze strafzaak gedaan en gesloten.
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
Ter terechtzitting is onduidelijkheid gerezen over de vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf zoals opgelegd bij vonnis met parketnummer 15-810361-14.
De rechtbank had de vordering afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging eerder al zou zijn gelast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 oktober 2017 is de tenuitvoerlegging inderdaad reeds eerder gelast in de zaak met parketnummer 15-810091-16, maar heeft het hof in hoger beroep de verdachte in diezelfde zaak vrijgesproken, hetgeen met zich zou brengen dat de tenuitvoerlegging niet is gelast.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2014 met parketnummer 15-810361-14 opgelegde voorwaardelijke straf reeds ten uitvoer gelegd is, maar heeft dit standpunt niet onderbouwd met stukken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting medegedeeld geen uitsluitsel te kunnen geven op de vraag of de opgelegde voorwaardelijke straf inmiddels daadwerkelijk ten uitvoer is gelegd.
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting hebben de raadsman en de advocaat-generaal per e-mailbericht van 10 november 2017 onderscheidenlijk 13 november 2017 nadere informatie met betrekking tot het voorgaande verstrekt.
Het hof ziet zich bij deze stand van zaken genoodzaakt het onderzoek te heropenen om de raadsman en de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen hun standpunten met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging aan het hof voor te leggen.
Het hof zal het onderzoek heropenen, schorsen en de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting op een nader te bepalen datum gelasten.
Beslissing
Het hof:
Heropent het gesloten onderzoek, schorst dit in het belang ervan en beveelt de hervatting van het onderzoek op een nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte, de raadsman van verdachte tegen de nog nader te bepalen terechtzitting.
Voor die zitting dienen tevens kennisgevingen te worden verzonden naar de benadeelde partijen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 november 2017.
Mr. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]