CRvB, 02-10-2008, nr. 07-3336 AW + 07-4838 AW
ECLI:NL:CRVB:2008:BG1082
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
02-10-2008
- Zaaknummer
07-3336 AW + 07-4838 AW
- LJN
BG1082
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2008:BG1082, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 02‑10‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Nader besluit : Afwijzing aanvraag voor een tegemoetkoming in de ziektekosten. Overschrijding driemaandentermijn. De termijnoverschrijding mag betrokkene niet worden tegengeworpen.
Partij(en)
07/3336 AW en 07/4838 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 april 2007, 06/3667 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
- H.
Hendriks, werkzaam bij KPMG FlexSourcing B.V. te Emmen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn zoon [naam zoon].
II. OVERWEGINGEN
- 1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Namens betrokkene is bij brief van 8 april 2006 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de ziektekosten ingevolge de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (hierna: Zvr-regeling). De aanvraag betrof de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005.
- 1.2.
Bij besluit van 17 mei 2006 heeft appellant de aanvraag afgewezen omdat deze niet was ingediend binnen de in artikel 8, vierde lid, van de Zvr-regeling voorgeschreven termijn van drie maanden na afloop van de aanvraagperiode.
Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 12 juli 2006 (hierna: besluit 1). Daartoe heeft appellant overwogen dat blijkens vaste jurisprudentie van deze Raad slechts in die gevallen van deze dwingende termijnbepaling kan worden afgeweken, waarin de betrokkene in de absolute onmogelijkheid heeft verkeerd de aanvraag tijdig in te dienen. Met absolute onmogelijkheid wordt gedoeld op bij de aanvrager liggende omstandigheden, zoals wilsonbekwaamheid. De omstandigheid dat betrokkene bij zijn verhuizing medio 2005 zijn adreswijziging niet heeft doorgegeven als gevolg waarvan hij geen aanvraagformulier heeft ontvangen, kan volgens appellant niet als absolute onmogelijkheid worden aangemerkt.
- 2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en besluit 1 vernietigd. Daartoe is overwogen dat op grond van de verklaring van psychiater B.J.F. Meyers moet worden aangenomen dat betrokkene, gelet op de periode van psychiatrische behandeling van mei 2005 tot en met september 2006, in het eerste kalenderkwartaal van 2006 in de absolute onmogelijkheid verkeerde op tijd een aanvraag in te dienen en dat een redelijke wetstoepassing vergt dat appellant de termijnoverschrijding van 10 dagen niet aan betrokkene tegenwerpt. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen waarbij de aanvraag om een tegemoetkoming in de ziektekosten over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 wordt gehonoreerd.
- 2.1.
Appellant heeft op 14 augustus 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen (hierna: besluit 2) naar aanleiding van de aangevallen uitspraak, waarbij de afwijzing van de aanvraag wederom is gehandhaafd. Appellant heeft daarbij overwogen dat het niet tijdig overdragen van de administratie aan derden voor rekening van betrokkene dient te blijven en dat voorts de zoon van betrokkene gelet op de jaarlijks door hem verzorgde belasting-aangifte kennis droeg van het bestaan van de tegemoetkoming. Het niet doorgeven van de verhuizing medio 2005 kan volgens appellant niet worden beschouwd als een absolute onmogelijkheid.
Hierop is namens betrokkene gereageerd.
- 3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij op basis van de verklaring van de psychiater wel wil aannemen dat betrokkene in persoon niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen en dat betrokkene zelf in een absolute onmogelijkheid verkeerde om tijdig een aanvraag in te dienen. Echter rustte volgens appellant op de zaakwaarnemer van betrokkene de taak om tijdig te reageren op het niet ontvangen van het aanvraagformulier; derhalve is er onvoldoende aanleiding om de dwingende termijn-bepaling van artikel 8, vierde lid, van de Zvr-regeling buiten beschouwing te laten.
Voorts is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag moet worden gehonoreerd. Wanneer de aanvraag in behandeling moet worden genomen, betekent dit niet automatisch dat een tegemoetkoming moet worden verstrekt. De aanvraag moet eerst worden getoetst aan de geldende regelgeving.
- 3.2.
De gemachtigde van betrokkene heeft gesteld dat hij en andere (schoon)kinderen van betrokkene de lopende post en administratie voor hun vader behandelden en dat zij niet verantwoordelijk kunnen worden geacht voor het niet tijdig reageren op het niet ontvangen en het niet tijdig indienen van het aanvraagformulier. Eerst eind maart 2006 is bij het opstellen van de belastingaangifte 2005 door de gemachtigde van betrokkene onderkend dat er geen tegemoetkoming in de ziektekosten op grond van de Zvr-regeling was toegekend en bij navraag is vervolgens vastgesteld dat er geen aanvraag was ingediend, waarna de aanvraag vervolgens onmiddellijk na de ontvangst van het aanvraagformulier is ingediend.
- 4.
Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
- 4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat betrokkene op grond van zijn psychische klachten in de absolute onmogelijkheid verkeerde om de aanvraag over het jaar 2005 tijdig in te dienen.
- 4.2.
De Raad is vervolgens van oordeel dat aan betrokkene in het onderhavige geval niet in redelijkheid kan worden tegengeworpen dat de familieleden die zijn lopende zaken waarnamen, bij gebrek aan een nader signaal, niet hebben onderkend dat geen aanvraagformulier was ontvangen met als gevolg dat ze voor betrokkene geen tijdige aanvraag hebben ingediend. Bovendien is door de gemachtigde van betrokkene direct nadat bij het invullen van de belastingaangifte 2005 het ontbreken van de tegemoetkoming op grond van de Zvr-regeling was onderkend, adequaat gereageerd door per ommegaande een formulier aan te vragen en vervolgens namens betrokkene een aanvraag in te dienen.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de aan de orde zijnde termijnoverschrijding betrokkene niet mag worden tegengeworpen. De rechtbank heeft het bestreden besluit dan ook terecht vernietigd. Aangezien appellant vervolgens dient over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat de aanvraag dient te worden gehonoreerd. Het hoger beroep treft in zoverre doel.
- 5.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt, met dien verstande dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
- 6.
Het vorenstaande brengt met zich dat aan het naar aanleiding van de aangevallen uitspraak genomen besluit 2, dat de Raad op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in dit geding mede beoordeelt, de grondslag is komen te ontvallen, zodat dit besluit moet worden vernietigd. De Raad merkt hierbij nog op dat dit besluit in wezen slechts een herhaling van het door de rechtbank vernietigde besluit behelst en geheel in strijd is met de door de rechtbank gegeven opdracht.
- 7.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb nu betrokkene geen vergoeding van proceskosten heeft gevraagd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Vernietigt het besluit van 14 augustus 2007.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K.J. Kraan en W. van den Brink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD