Rb. Den Haag, 14-01-2014, nr. C/09/453749 / KG ZA 13-1239
ECLI:NL:RBDHA:2014:420
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-01-2014
- Zaaknummer
C/09/453749 / KG ZA 13-1239
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:420, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑01‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Kort geding)
- Vindplaatsen
JAR 2014/64 met annotatie van mr. F.G. Laagland
Uitspraak 14‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Samenvatting: De VEOB en SUEPO vorderen onder meer de Octrooiorganisatie te gebieden de schendingen van het recht op het staken en het recht op collectief onderhandelen te beëindigen. Uitgangspunt is dat aan de Octrooiorganisatie immuniteiten toekomen die noodzakelijk zijn voor de vervulling van haar officiële werkzaamheden. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren van het geschil kennis te nemen. Beoordeeld dient te worden of de immuniteitsverlening proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel. Omdat aan de VEOB en SUEPO geen alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking staan die hun recht op toegang tot de rechter effectief beschermen, zal het beroep van de Octrooiorganisatie op immuniteit worden verworpen. De VEOB en SUEPO zijn ook ontvankelijk in hun vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de VEOB en SUEPO hun spoedeisend belang bij de vorderingen die ertoe strekken te worden erkend en toegelaten als onderhandelingspartner, onvoldoende hebben onderbouwd. De vorderingen die betrekking hebben op (regels over) het stakingsrecht zijn wel inhoudelijk beoordeeld. Die vorderingen zijn afgewezen omdat de VEOB en SUEPO alleen aanpassing van de regelgeving vragen voor de vestiging in Rijswijk, in plaats van voor de gehele Octrooiorganisatie. Toewijzing zou dus meebrengen dat er andere regels gelden in de Rijswijkse vestiging, dan in vestigingen in andere landen. Die versplintering kan naar het oordeel van de rechter niet van de Octrooiorganisatie worden verwacht. De VEOB en SUEPO dienen zich met hun vorderingen tot de centrale organisatie te richten.
Partij(en)
Rechtbank den haag
Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/453749 / KG ZA 13-1239
Vonnis in kort geding van 14 januari 2014
in de zaak van
1. Vakbondsunie van het Europees Octrooibureau (VEOB, Afdeling Den Haag),
zetelend te Rijswijk,
2. Staff Union of the European Patent Office (SUEPO),
zetelend te Den Haag,
eiseressen,
advocaat mr. L. Zegveld te Amsterdam,
tegen:
Europese Octrooi Organisatie (ook Europees Octrooi Bureau),
gevestigd te München (Duitsland), alsmede te Rijswijk,
gedaagde,
advocaat mr. G.R. den Dekker te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de VEOB’, ‘SUEPO’ en ‘de Octrooiorganisatie’.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 december 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
De Octrooiorganisatie is een internationale publiekrechtelijke organisatie met 38 deelnemende lidstaten (“Verdragsluitende Staten”). De Octrooiorganisatie is opgericht bij het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooi Verdrag, hierna: EOV) en heeft haar hoofdvestiging in München. Daarnaast heeft de Octrooiorganisatie een vestiging in Rijswijk en in verschillende andere Europese landen.
1.2.
Nederland heeft het EOV geratificeerd op 28 februari 1977. Op 7 oktober 1977 is het EOV voor Nederland in werking getreden. In het EOV staat onder meer vermeld:
“Artikel 4. Europese Octrooiorganisatie
1. Bij dit Verdrag wordt een Europese Octrooiorganisatie, hierna te noemen de Organisatie, in het leven geroepen. De Organisatie krijgt administratieve en financiële zelfstandigheid.
2. De organen van de Organisatie zijn:
a. het Europees Octrooibureau;
b. de Raad van Bestuur.
3. De Organisatie heeft tot taak het verlenen van Europese octrooien. Deze taak wordt uitgevoerd door het Europees Octrooibureau onder toezicht van de Raad van Bestuur.
(...)
Artikel 8. Voorrechten en immuniteiten
In het bij dit Verdrag gevoegde Protocol inzake voorrechten en immuniteiten worden de voorwaarden omschreven waaronder Organisatie, de leden van de Raad van Bestuur, het personeel van het Europees Octrooibureau en alle andere in dat Protocol genoemde personen, die deelnemen aan de werkzaamheden van de Organisatie, in elke Verdragsluitende Staat de voorrechten en immuniteiten genieten, die noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taken.
(...)
Artikel 13. Geschillen tussen de Organisatie en het personeel van het Europees Octrooibureau
1. Personeel of voormalig personeel van het Europees Octrooibureau, of hun rechtsopvolgers, kunnen, in geval van geschillen met de Europese Octrooiorganisatie, deze voorleggen aan het Ambtenarengerecht van de Internationale Arbeidsorganisatie, overeenkomstig het statuut van dit gerecht en binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgesteld in het Ambtenarenreglement, het Pensioenreglement of voortvloeiend uit de arbeidsvoorwaarden voor ander personeel.
2. Een beroep is slechts ontvankelijk, indien de belanghebbende alle rechtsmiddelen heeft uitgeput die hem ter beschikking staan op grond van het Ambtenarenreglement, het Pensioenreglement of de arbeidsvoorwaarden voor ander personeel.”
1.3.
In het bij het EOV behorende Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Protocol on Privileges and Immunities, hierna: PPI) staat onder meer vermeld:
“Artikel 3
1. In het kader van haar officiële werkzaamheden, geniet de Organisatie immuniteit van rechtsmacht en van executie behoudens:
a. a) voor zover de Organisatie in een bijzonder geval uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van deze immuniteit;
b) met betrekking tot een door derden ingediende civiele rechtsvordering ter zake van schade, die voortvloeit uit een ongeval dat is veroorzaakt door een aan de Organisatie toebehorend of namens haar gebruikt motorvoertuig, of met betrekking tot een verkeersovertreding waarbij een zodanig voertuig is betrokken;
c) met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een (...) scheidsrechterlijke uitspraak.
(...)
4. In de zin van dit Protocol wordt onder officiële werkzaamheden van de Organisatie die werkzaamheden verstaan welke strikt noodzakelijk zijn voor de administratieve en technische uitvoering van haar taken zoals die zijn vastgesteld in het Verdrag.”
1.4.
De VEOB is de vakbondsunie van het Europees Octrooibureau, afdeling Den Haag. De VEOB is een vereniging naar Nederlands recht met haar zetel in Rijswijk. Het lidmaatschap van de VEOB staat open voor hen die als werknemer van het Europees Octrooibureau bij de vestiging Den Haag werkzaam zijn of waren.
1.5.
SUEPO is de overkoepelende vakbond van de Octrooiorganisatie en bestaat uit de vier afdelingen Den Haag (de VEOB), München, Berlijn en Wenen.
1.6.
De VEOB en SUEPO hebben namens hun leden vanaf maart 2013 stakingen afgekondigd. In maart, mei, juni en juli 2013 hebben daadwerkelijk stakingen plaatsgevonden.
1.7.
De arbeidsvoorwaarden van het personeel van de Octrooiorganisatie zijn neergelegd in de “Service Regulations for Permanent Employees” (hierna: het Dienstreglement). Het Dienstreglement voorziet in een speciale procedure voor het beslechten van geschillen tussen (voormalige) personeelsleden van de Octrooiorganisatie en de Octrooiorganisatie. Een (voormalig) personeelslid kan tegen een beslissing van de voorzitter (of de Raad van Bestuur) eerst bezwaar instellen, daarna zo nodig intern beroep en vervolgens beroep bij het Ambtenarengerecht van de Internationale Arbeidsorganisatie, de “International Labour Organisation Administrative Tribunal” (hierna: ILOAT).
1.8.
Met ingang van 1 juli 2013 heeft de Octrooiorganisatie het Dienstreglement aangepast. Er zijn een nieuw artikel 30a en een nieuw artikel 65 lid 1 sub c toegevoegd, waarin onder meer staat vermeld:
“Article 30a(...)
Right to strike
(1) All employees have the right to strike.
(2) A strike is defined as a collective and concerted work stoppage for a limited duration related to the conditions of employment.
(3) A Staff Committee, an association of employees or a group of employees may call for a strike.
(4) The decision to start a strike shall be the result of a vote by the employees.
(5) A strike shall be notified in advance to the President of the Office. The prior notice shall at least specify the grounds for having resort to the strike as well as the scope, beginning and duration of the strike.
(...)
(8) Strike participation shall lead to a deduction of remuneration.
(9) The President of the Office may take any appropiate measures, including requisitioning of employees, tot guarantee the minimum functioning of the Office as well as the security of the Office’s employees and property.
(10) The President of the Office may lay down further terms and conditions for the application of this Article to all employees; these shall cover inter alia the maximum strike duration and the voting process.
(...)
Article 65(...)
Payment of remuneration
(1)(...) (a) Payment of remuneration to employees shall be made at the end of each month for
which it is due.
(...)
(c) (...) the monthly amount shall be divided into twentieths to establish the due deduction for each day of strike on a working day.”
1.9.
De nieuwe regels zijn nader uitgewerkt in een door de President van de Octrooiorganisatie uitgevaardigde ‘Circular on Strikes’ (Circular 347).
2. Het geschil
2.1.
De VEOB en SUEPO vorderen, zakelijk weergegeven:
I. de Octrooiorganisatie te gebieden de schendingen van het recht op het staken en het recht op collectief onderhandelen te beëindigen;
II. de Octrooiorganisatie te gebieden de artikelen 30a en 65 lid 1 sub c van het Dienstreglement en de nadere uitwerkingen daarvan in te trekken, althans de werking daarvan te schorsen;
III. de Octrooiorganisatie te gebieden de VEOB en SUEPO te erkennen als sociale partners met het recht op collectieve onderhandelingen en hen toe te laten tot collectieve onderhandelingen betreffende het personeel van de Octrooiorganisatie;
IV. de Octrooiorganisatie te verbieden het overleg over nieuwe collectieve afspraken over het personeel van de Octrooiorganisatie zonder toelating van de VEOB en SUEPO te voeren of voort te zetten.
2.2.
Daartoe voeren de VEOB en SUEPO het volgende aan. De Octrooiorganisatie is gebonden aan de verdragen en het gewoonterecht waarin de rechten zijn neergelegd die in deze zaak in het geding zijn. Het stakingsrecht is verankerd in artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) en artikel 6 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). Het recht op collectief onderhandelen is vastgelegd in artikel 6 ESH en ligt tevens besloten in artikel 11 van het Europees Verdrag inzake de bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Tot 1 juli 2013 waren stakingen binnen de Octrooiorganisatie niet geregeld. In reactie op de stakingen waartoe de VEOB en SUEPO sinds begin dit jaar hebben opgeroepen is het Dienstreglement aangepast teneinde stakingen in vergaande mate te reguleren. In artikel 30a lid 2 van het Dienstreglement wordt een te beperkte definitie van staking gehanteerd. Stakingen van onbepaalde duur, langzaamaanacties en stiptheidsacties worden niet als stakingen erkend. Daarnaast is het vereiste dat stakingsacties gerelateerd moeten zijn aan (individuele) arbeidsvoorwaarden te beperkt. Artikel 30a lid 2 van het Dienstreglement is om die reden een onrechtmatige beperking van het stakingsrecht. Dat geldt eveneens voor lid 4 van dat artikel, dat bepaalt dat de stemming – ook bij stakingen uitgeroepen door de vakbonden – plaats moeten vinden door alle werknemers. Daarnaast is het in de praktijk vrijwel onmogelijk een stemming te realiseren als er spontane, wilde stakingen worden uitgeroepen, terwijl die stakingen volgens ILO wel zijn gepermitteerd. De bepaling bevat geen uitzonderingsregel. Artikel 30a lid 10 van het Dienstreglement geeft de President van de Octrooiorganisatie een carte blanche om nadere uitvoeringsmaatregelen en vereisten vast te stellen ten aanzien van een stakingsactie, zodat er geen enkele zekerheid is voor stakende werknemers. Het artikellid is daarnaast onrechtmatig nu het de President, in samenhang met artikel 30a lid 5 van het Dienstreglement, de bevoegdheid verleent om de maximale duur van een staking te bepalen. Het druist in tegen het stakingsrecht indien stakers bij voorbaat moeten aangeven hoe lang de staking zal duren en al helemaal als de President op basis van die tijdsindicatie bepaalt wat de maximumduur van de staking zal zijn. De duur van een stakingsactie is afhankelijk van de mate waarin de werkgever zijn werknemers tegemoetkomt of met hen in onderhandeling treedt over hun grieven, zodat de ratio van het stakingsrecht zich er niet voor leent dat bij voorbaat temporeel in te perken. In de praktijk blijkt bovendien dat de President tot in de puntjes controle uitoefent over het stemmingsproces. Dat is een ongeoorloofde inmenging in vakbondsaangelegenheden.
Sinds 1 juli 2013 ondervinden werknemers ook nadeliger financiële consequenties bij staking. In het nieuwe artikel 65 lid 1 sub c van het Dienstreglement is bepaald dat bij stakingen salarisaftrek plaatsvindt van 1/20ste van het maandsalaris. Daarmee is een stakingsdag in dat opzicht gelijkgesteld met een dag ongeoorloofde afwezigheid. Salarisaftrek in geval van geoorloofde vormen van afwezigheid wordt berekend op basis van 1/30ste van het maandsalaris. De berekening van de hoeveelheid salarisaftrek vindt bovendien plaats op basis van dagdelen en niet op basis van het werkelijke aantal gestaakte uren.
In de praktijk betekenen de wijzigingen een vergaande restrictie van het stakingsrecht. Dat blijkt niet alleen uit de tekst van de artikelen en de toelichting daarop, maar ook uit de toepassing en uitvoering daarvan door het management van de Octrooiorganisatie. Op basis van de nieuwe regels heeft de Octrooiorganisatie de werkstakingen na 1 juli 2013 die in maart 2013 door de VEOB en SUEPO waren aangekondigd en in juni bij meerderheid van stemmen onder vakbondsleden waren bevestigd, onrechtmatig verklaard. Bij toekomstige stakingen zal de Octrooiorganisatie een disciplinaire procedure entameren.
Ook op andere manieren belemmert de Octrooiorganisatie het stakingsrecht. Met ingang van 3 juni 2013 heeft de Octrooiorganisatie de faciliteiten die nodig zijn voor effectieve communicatie tussen de VEOB en SUEPO en hun leden, drastisch ingeperkt. De Octrooiorganisatie heeft onder meer geweigerd om papieren communiqués van de vakbonden te distribueren, een filter geïnstalleerd waardoor alle binnenkomende e-mailberichten van adressen die eindigen op “@suepo.org” worden geblokkeerd en een automatische blokkade ingevoerd voor e-mails die zijn gericht aan meer dan vijftig e-mailadressen. Aangezien vakbonden het recht hebben op communicatie en het recht hebben gebruik te maken van de e-mailfaciliteiten van de organisatie zijn deze maatregelen ongeoorloofd. Ook is de aan de maatregelen ten grondslag gelegde redenering in strijd met jurisprudentie van ILOAT.
De Octrooiorganisatie ontmoedigt niet alleen stakingen, maar wil ook de vakbonden buiten spel zetten. De vakbonden worden slechts getolereerd en hebben geen juridische status binnen de organisatie. Daardoor hebben zij geen formele ingang bij onderhandelingen over kwesties die hun leden direct aangaan. Over de wijzigingen in de arbeidsomstandigheden en andere werkgerelateerde maatregelen zijn de VEOB en SUEPO niet geconsulteerd, laat staan dat met hen over de nieuwe regels is onderhandeld. De Octrooiorganisatie erkent het recht op collectief onderhandelen dan ook niet. Werkstaking is het enige middel dat resteert om het beleid binnen de Octrooiorganisatie te beïnvloeden.
De maatregelen die de Octrooiorganisatie heeft genomen zijn een ernstige inperking van het recht op staking en het recht op collectieve onderhandeling. De noodzaak van een voorziening is klemmend omdat de VEOB en SUEPO vervolgstakingen hebben aangekondigd voor december 2013. De huidige stakingsregels maken dat feitelijk onmogelijk. Aan de VEOB en SUEPO zijn de redelijke middelen ontnomen om de staking te kunnen organiseren. Voor werknemers brengt staken onaanvaardbare risico’s mee, zowel financieel als voor hun verdere carrière.
2.3.
De Octrooiorganisatie voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1.
Vooropgesteld wordt dat de Octrooiorganisatie, als zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemende organisatie, gebonden is aan de primaire rechtsbronnen, zoals het internationaal gewoonterecht, de in internationale verdragen erkende fundamentele rechten en andere algemeen erkende rechtsbeginselen. Dat heeft de Octrooiorganisatie op zichzelf ook niet betwist. De Octrooiorganisatie heeft als preliminair verweer aangevoerd dat zij immuniteit van jurisdictie geniet, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Volgens de VEOB en SUEPO betekent een beroep op immuniteit een ontoelaatbare beperking van het recht op toegang tot de rechter, zoals verankerd in artikel 6 EVRM.
3.2.
Uitgangspunt is dat aan de met artikel 4 EOV in het leven geroepen Octrooiorganisatie, onder de daarvoor in het PPI omschreven voorwaarden, voorrechten en immuniteiten toekomen die noodzakelijk zijn voor de vervulling van haar taak (artikel 8 EOV). Blijkens artikel 3 PPI geniet de Octrooiorganisatie in het kader van haar officiële werkzaamheden immuniteit van rechtsmacht. Niet in geschil tussen partijen is dat de werkzaamheden van de Octrooiorganisatie die verband houden met het geschil dat thans voorligt, officiële werkzaamheden van de Octrooiorganisatie zijn in de zin van artikel 3 PPI. Anders dan de Octrooiorganisatie heeft betoogd brengt de immuniteit die voortvloeit uit artikel 3 PPI echter niet zonder meer mee dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren van het geschil kennis te nemen. Weliswaar is het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot een onafhankelijk en onpartijdig gerecht niet absoluut en kan dit recht aan beperkingen worden onderworpen, maar die beperkingen dienen proportioneel te zijn ten opzichte van het nagestreefde doel en zij mogen niet zover gaan dat daardoor het wezen van het recht op rechterlijke toegang wordt aangetast. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval indien de belanghebbende geen redelijk alternatief voor het effectief inroepen van zijn rechten onder het EVRM ter beschikking staat (EHRM 18 februari 1999, zaaknummer 26083/94 (Waite and Kennedy) en EHRM 18 februari 1999, zaaknummer 28934/95 (Beer and Regan)).
3.3.
De Octrooiorganisatie heeft betoogd dat uit rechtsoverweging 72 van het arrest Waite and Kennedy en rechtsoverweging 62 van het arrest Beer and Regan volgt dat het recht op immuniteit niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of al dan niet toegang tot een rechter bestaat. Dat betoog slaagt niet. Uit die overwegingen volgt immers enkel dat de onder 3.2. genoemde proportionaliteitstoets niet kan worden toegepast op een dusdanige manier dat wordt afgedwongen dat een internationale organisatie zich onderwerpt aan nationaal arbeidsrecht. Die situatie doet zich hier niet voor, aangezien de VEOB en SUEPO zich beroepen op in internationale verdragen erkende fundamentele rechten. De VEOB en SUEPO beroepen zich niet op nationaal arbeidsrecht.
3.4.
Voor zover de Octrooiorganisatie betoogt dat de uitspraak van het EHRM van 11 juni 2013, zaaknummer 65542/12 (Mothers of Srebrenica), een wijziging ten opzichte van de eerdere rechtspraak van het EHRM behelst, wordt dat betoog evenmin gevolgd. Uit die uitspraak kan weliswaar worden afgeleid dat de afwezigheid van een alternatieve rechtsgang niet zonder meer en in alle gevallen meebrengt dat een beroep op immuniteit onverenigbaar is met artikel 6 EVRM, maar de conclusie dat het eerbiedigen van de immuniteit van een internationale organisatie in geen enkel geval een disproportionele beperking inhoudt van het recht op toegang tot de rechter kan daaruit niet worden getrokken. In het arrest Mothers of Srebrenica wordt weliswaar geconcludeerd dat de immuniteit van de Verenigde Naties absoluut is, maar daarmee is slechts een oordeel gegeven over de reikwijdte van de immuniteit van deze specifieke organisatie in het kader van de uitoefening van haar bevoegdheden met betrekking tot de internationale vrede en veiligheid. Dat oordeel is dan ook niet van toepassing in een geschil met een andere internationale organisatie, zoals – in deze zaak – de Octrooiorganisatie.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat beoordeeld dient te worden of de immuniteitsverlening proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel. De ratio voor het verlenen van immuniteit aan internationale organisaties is het in staat stellen van die organisaties om onafhankelijk en effectief te functioneren. De aan de Octrooiorganisatie, als intergouvernementele organisatie, in beginsel toekomende immuniteit van rechtsmacht is voor haar van groot belang voor het ongehinderd en onafhankelijk van het gastland kunnen uitoefenen van haar (officiële) werkzaamheden. Een en ander leidt tot de conclusie dat de immuniteit van de Octrooiorganisatie een legitiem doel dient.
3.6.
In het kader van de beoordeling van de proportionaliteit is voorts van belang of aan de VEOB en SUEPO alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking staan die hun recht op toegang tot de rechter effectief beschermen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Hoewel tegen beslissingen van (organen van) de Octrooiorganisatie de rechtsgang bij ILOAT bestaat, staat die rechtsgang enkel open voor individuele (ex)werknemers van de Octrooiorganisatie (zie artikel 13 EOV en de geschillenregeling in het Dienstreglement). Dat de VEOB en SUEPO de belangen van die individuele werknemers vertegenwoordigen en dat de toetsing van algemeen beleid mogelijk is via een individueel geval, laat onverlet dat voor de VEOB en SUEPO zelf geen directe toegang tot de rechter bestaat. Daarbij komt dat algemene maatregelen, zoals het invoeren van nieuwe regels over stakingen, niet op voorhand kunnen worden aangevochten, dat wil zeggen niet alvorens individuele werknemers daardoor daadwerkelijk zijn geraakt. Gelet hierop behoeven de verdere kenmerken van de procedure bij ILOAT, zoals de doorlooptijd en het al dan niet mogelijk zijn van het geven van voorlopige voorzieningen, geen nadere bespreking. Een en ander leidt ertoe dat het beroep van de Octrooiorganisatie op immuniteit van jurisdictie wordt verworpen.
3.7.
De Octrooiorganisatie stelt zich voorts op het standpunt dat de VEOB en SUEPO niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Voor zover de Octrooiorganisatie daaraan ten grondslag legt dat zij niet zelfstandig in rechte kunnen optreden, wordt daaraan voorbijgegaan. Afwijkingen tussen de inschrijving in het Handelsregister en de statuten van de VEOB kunnen dat oordeel immers niet dragen en regarderen de Octrooiorganisatie (in dit opzicht) niet. De Octrooiorganisatie heeft niet betwist dat de VEOB rechtspersoonlijkheid bezit, zoals ook volgt uit het handelsregister. Daaruit vloeit de bevoegdheid om zelfstandig in rechte op te treden zonder meer voort. Nu voorts uit de overgelegde stukken volgt dat de Octrooiorganisatie het bestaan van SUEPO erkent en nu de Octrooiorganisatie geen concrete aanwijzingen naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat SUEPO geen rechtspersoonlijkheid bezit, moet er in dit kort geding van worden uitgegaan dat ook SUEPO zelfstandig in rechte kan optreden.
3.8.
Ook de stelling van de Octrooiorganisatie dat de VEOB en SUEPO niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen omdat die vorderingen in wezen een collectieve actie behelzen in de zin van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek, wordt gepasseerd. De Octrooiorganisatie stelt op zichzelf terecht dat enkel een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen en dat de VEOB en SUEPO geen dergelijke vereniging of stichting zijn. Echter, de VEOB en SUEPO hebben uitdrukkelijk gesteld een eigen belang te hebben bij het gevorderde. Hoewel de doelstelling van de VEOB en SUEPO het opkomen voor de belangen van hun leden is, en in zoverre elk belang van hen het belang van hun leden raakt, is het eigen belang van de VEOB en SUEPO hierin gelegen dat zij de mogelijkheid krijgen hun taken zonder beperkingen uit te voeren. Concreet beogen de VEOB en SUEPO met hun vorderingen in de gelegenheid te worden gesteld effectief stakingen te organiseren en als onderhandelingspartij te worden toegelaten bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving. Dat belang dient te worden geabstraheerd van de vraag of zij daar ook recht op hebben.
3.9.
De Octrooiorganisatie heeft voorts het spoedeisend belang van de VEOB en SUEPO bij het gevorderde betwist. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat zij hun spoedeisend belang bij de vorderingen die betrekking hebben op (regels over) het stakingsrecht voldoende aannemelijk hebben gemaakt. Hoewel de eerder aangekondigde staking voor december 2013 is afgeblazen en er geen concrete plannen bestaan om op korte termijn een nieuwe staking te organiseren, zijn het voornemen en – in de visie van de VEOB en SUEPO – de noodzaak daartoe nog aanwezig. Het spoedeisende belang van de VEOB en SUEPO is gelegen in hun stelling dat zij onder de huidige regels en omstandigheden niet in staat zijn hun voornemen tot het organiseren van een staking (zelfstandig) te organiseren met een door hen gewenste invulling. De voorzieningenrechter is wel met de Octrooiorganisatie van oordeel dat de VEOB en SUEPO hun spoedeisend belang bij de vorderingen die ertoe strekken te worden erkend en toegelaten als onderhandelingspartner, onvoldoende hebben onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat de Octrooiorganisatie voornemens is op korte termijn interne regelgeving aan te passen of aan te vullen.
3.10.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen die betrekking hebben op (regels over) het stakingsrecht inhoudelijk dienen te worden beoordeeld. De VEOB en SUEPO hebben gesteld dat beoordeeld dient te worden of de Octrooiorganisatie zich op Nederlands grondgebied houdt aan fundamentele mensenrechten en dat met de vorderingen wordt beoogd veranderingen teweeg te brengen bij de afdeling van de Octrooiorganisatie in Nederland (Rijswijk).
3.11.
Artikel 8 EOV waarborgt het functioneren van de Octrooiorganisatie als geheel, zodat organisatiebreed een uniforme regelgeving kan worden toegepast. De VEOB en SUEPO beogen met hun vorderingen deze bepaling te doorbreken. Toewijzing van (een deel van) de vorderingen zou immers een versplintering van de Octrooiorganisatie tot gevolg hebben, in die zin dat in Nederland andere regelgeving moet worden toegepast dan in andere deelnemende lidstaten. Daarmee wordt het wezen van de immuniteit aangetast, namelijk dat de interne regelgeving van internationale organisaties niet afhankelijk is van nationale wetgeving en nationale rechterlijke oordelen. Dat, zoals hiervoor overwogen, binnen de rechtsorde van de Octrooiorganisatie een rechtsgang voor de VEOB en SUEPO ontbreekt om te ageren tegen beslissingen van (organen van) de Octrooiorganisatie, rechtvaardigt een oordeel van de Nederlandse voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van de regelgeving niet. Gesteld noch gebleken is immers dat het voor de VEOB en SUEPO niet mogelijk is zich met deze vorderingen tot de centrale organisatie te richten.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen zullen worden afgewezen. De VEOB en SUEPO zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt de VEOB en SUEPO in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Octrooiorganisatie begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.
hvd