Rb. Overijssel, 29-11-2017, nr. C/08/194319 / HA ZA 16-507
ECLI:NL:RBOVE:2017:4516
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
29-11-2017
- Zaaknummer
C/08/194319 / HA ZA 16-507
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2017:4516, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 29‑11‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/6418
PS-Updates.nl 2017-0934
Uitspraak 29‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Beroepsfout, verjaring, voldoende belang bij vordering, verwijzing schadestaatprocedure.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/194319 / HA ZA 16-507
Vonnis van 29 november 2017
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. I. Mercanoglu te Almelo,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. U. Ugur te Hengelo Ov.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de conclusie van antwoord met een productie
- -
de conclusie van repliek
- -
de conclusie van dupliek met producties
- -
akte uitlating met producties aan de zijde van [eiseres]
- -
akte uitlating producties aan de zijde van [gedaagde] met producties
- -
het pleidooi en de ter gelegenheid daarvan (op 28 juli 2017 in kopie en op 4 augustus het origineel) overgelegde stukken aan de zijde van [eiseres] .
1.2.
Tegen het overleggen van de hierboven laatst genoemde stukken van [eiseres] , heeft [gedaagde] op 3 augustus 2017 bezwaar gemaakt.
1.3.
Na pleidooi is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] heeft [eiseres] in 2008 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure tegen de heer [A] , de ex-echtgenoot van [eiseres] (hierna ook te noemen [A] ).
2.2.
Tijdens die echtscheidingsprocedure heeft [eiseres] beslag laten leggen op de sieraden die zich op dat moment in de kluis van de SNS bank bevonden.
2.3.
Op 8 oktober 2008 is de echtscheiding tussen [eiseres] en [A] uitgesproken.
2.4.
In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de sieraden, die zich in de kluis van de SNS bank bevonden, aan [eiseres] toebedeeld.
2.5.
[gedaagde] heeft op 28 oktober 2009 (productie 2) Gerechtsdeurwaarder Van Hommerig opdracht gegeven om de inhoud van de kluis met sieraden aan [A] , de wederpartij in de echtscheidingsprocedure, af te geven.
2.6.
De deurwaarder heeft de op 8 juli 2008 in conservatoir maritaal beslag en gerechtelijke bewaring genomen sierraden op 3 november 2009 afgegeven en ter beschikking gesteld van [A] .
2.7.
Blijkens het proces-verbaal van constatering (eveneens productie 2 van [gedaagde] ) heeft de deurwaarder de navolgende zaken aan [A] afgegeven:
“(…)
- -
vijf plastic insteekhoesjes met daarin diverse munten;
- -
een zilveren aansteker;
- -
een zakmes, met kunststof handvat;
- -
een mini sierpistooltje;
- -
een zakmes;
- -
vier goudkleurige bedeltjes;
- -
een zakje met daarin 2 ringen en een aantal munten;
- -
een gouden armbandje;
- -
een gouden ketting met hangertje;
- -
een armband et daarin een ring met briljantjes/zirkoontjes;
- -
een leeg sieradendoosje;
- -
een doosje met daarin een halsketting, twee oorhangers en twee bedeltjes;
- -
een doosje met daarin drie oorknopjes en twee ringetjes;
- -
een zilveren munt, herdenkingstientje;
- -
een leeg zakje van Keppels;
- -
een papiertje/briefje met daarop een tekst in een vreemde, voor mij onbekende, taal; (…)”
2.8.
Als productie 1 heeft [gedaagde] een brief van haar aan [eiseres] van 13 november 2009 overgelegd. Hierin staat voor zover van belang:
“(…) Naar aanleiding van mijn brief met bijlagen van 11 november jl. vroeg u mij heden telefonisch hoe nu verder te handelen teneinde de aan u toekomende sieraden van uw ex-man te verkrijgen nu deze helaas abusievelijk aan hem zijn afgegeven. Waarover ik u reeds eerder berichtte. In ons telefonisch onderhoud heb ik aangegeven dat u al een voor executie vatbare beslissing heeft van de rechtbank namelijk de beschikking van 8 oktober 2008. Tevens zond ik u het proces verbaal van de deurwaarder van d.d. 3 november 2009 als
bijlage bij mijn brief van 11 november jl. waaruit genoegzaam blijkt dat de inhoud van de kluis aan uw ex-echtgenoot is afgegeven. U kunt met beide stukken naar een door u gekozen deurwaarder om alsnog op basis van de beslissing en het proces verbaal afgifte af te dwingen.
Er is dus geen procedure meer nodig tenzij de wederpartij weigert gevolg te geven aan sommaties van de deurwaarder. In dat geval zou wellicht misschien een Kort Geding procedure gevoerd kunnen worden tot afgifte van zaken zo nodig onder bedreiging van dwangsommen.
Tot zover mijn bemoeienissen in deze en ik ga thans over tot sluiting van uw dossier dat gedurende 7 jaren bewaard blijft in mijn archief. Mocht u mijn rechtsbijstand in de toekomst wensen dan verneem ik dat uiteraard. (…)”
2.9.
Als productie 2 heeft [gedaagde] een brief van 29 oktober 2009 overgelegd. Hierin staat voor zover van belang:
“(…) Ingesloten treft u aan de correspondentie dat ik in uw zaak heb gevoerd. Om kosten te besparen ben ik namens u (want u gaf maar geen antwoord op mijn eerdere schrijven) onder protest weliswaar akkoord gegaan met afgifte van de spullen uit de kluis. Dit omdat de kosten inmiddels de waarde van de goederen ruimschoots overschrijden. Aangezien u de kosten amper kunt opbrengen heb ik het op deze wijze voorlopig opgelost. Er dient echter nog wel een boedelscheiding te worden gevoerd waarin deze kosten kunnen worden meegenomen. Indien u wilt dat ik ook uw advocaat ben in die procedure dan verzoek ik u om bijgaande opdrachtbevestiging ondertekend aan mij terug te zenden. In afwachting van uw berichten, verblijf ik, (…)”
2.10.
Als productie A heeft [eiseres] een emailbericht van 11 februari 2016 van [gedaagde] aan mr. Mercanoglu overgelegd. Hierin staat voor zover van belang vermeld:
“(…) Wat betreft de zaak van [eiseres] kan ik u mede delen dat ik haar in 2008 en 2009 heb bijgestaan in haar echtscheidingsprocedure. Ik zend u stukken uit het inmiddels al jaren afgesloten dossier toe. Ik moet u hierover het een en ander uitleggen. Daarin is door mij beslag gelegd op een bankkluis waarin een aantal sierraden van mevrouw en haar dochter lagen. Hoewel in de beschikking d.d. 08-10-2008 is bepaald dat de sieraden in de kluis aan de vrouw dienen te worden afgegeven is om onduidelijke reden door mij aan de deurwaarder -weliswaar onder protest- op 28 oktober 2009 opdracht gegeven om de inhoud van de kluis aan de man te overhandigen. Dit omdat de beslagkosten hoger dreigden uit te vallen dan de waarde van de goederen en cliënt deze kosten niet kon dragen. Echter heb ik me vergist (kennelijk is de beschikking door mij niet goed gelezen en/of heb ik erover heen gelezen immers het was mij niet duidelijk dat de sieraden in de kluis aan de vrouw waren toebedeeld) en helaas heeft de advocaat van de man mij daar ook geenszins op gewezen toen ik onder protest de deurwaarder opdracht gaf. Toen ik erachter kwam is weliswaar met de advocaat van de wederpartij gecorrespondeerd echter zijn cliënt weigert domweg de zaken af te geven. Ik heb mevrouw op 29 oktober 2009 aangeschreven en aangegeven dat wellicht toch nog een procedure aanhangig gemaakt moet worden en verzocht haar de meegezonden opdracht bevestiging getekend aan mij te retourneren. Dat heef zij echter niet gedaan. Daarom is de zaak blijven liggen of beter gezegd nooit aangepakt. Wel heb ik nog begin vorig jaar na telefonisch verzoek van cliënt opnieuw de advocaat wederpartij hierover aangeschreven en opnieuw werd door hem verzocht om geen executiemaatregelen te nemen. Vervolgens is weer niets gebeurd. Er moet inderdaad worden doorgepakt desnoods moet de man worden gedagvaard tot afgifte van de sieraden. U dient dan wel een nieuwe toevoeging te vragen. Het is een vervelende zaak waarin ik werkelijks iets doms heb gedaan maar ik kon ook niet verder zonder dat cliënt mij daartoe opdracht geeft. Ik begrijp dat zij mijn bijstand nu ook niet meer wenst. Ik ben bereid om de eigen bijdrage en/of griffierechten die haar wordt opgelegd voor mijn rekening te nemen om haar enigszins tegemoet te komen in deze. (…)”.
2.11
als productie B heeft [eiseres] een brief van 10 juni 2016 van mr. B.A.M. Oude Breuil overgelegd, de advocaat van [A] in de echtscheidingsprocedure. Hierin staat voor zover van belang:
“(…) In bovengenoemde zaak is al meermalen gecorrespondeerd met de vorige advocaat van uw cliënte, [gedaagde] . Ik mag u wel verzoeken u met haar te verstaan, aangezien ik haar standpunt van cliënt al meermalen kenbaar heb gemaakt. (…)”
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiseres] te vergoeden alle schade die zij heeft geleden en lijdt als gevolg van het onrechtmatig handelen van
[gedaagde] , nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente;
3.2.
Volgens [eiseres] bedraagt de schade:
- taxatie goud € 9.968,31
- buitengerechtelijke incassokosten € 1.495,24
- wettelijke rente € PM
- nakosten € PM
- advocaatkosten € PM
- immateriële schadevergoeding € 3.000,-
3.3.
Onder II. vordert [eiseres] dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de volledige proceskosten en de nakosten van het geding.
3.4.
Tevens vordert [eiseres] dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de kosten van dit geding en de nakosten;
3.5.
[gedaagde] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
4.1.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de laatste akte overlegging producties van [eiseres] . [gedaagde] heeft geen gronden aan haar bezwaar ten grondslag gelegd. De rechtbank zal de akte toestaan. De akte is ruim vóór datum pleidooi overgelegd. Er was nog geen vonnis bepaald. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is geen sprake.
4.2.
In deze zaak gaat het om het volgende. [gedaagde] heeft per abuis de sierraden die zich in de kluis van de SNS bank bevonden aan [A] afgeven, terwijl de rechtbank in haar beschikking van 8 oktober 2008 de sierraden aan [eiseres] had toebedeeld. [gedaagde] erkent hierin een fout te hebben gemaakt.
4.3.
Aan de orde is of [gedaagde] als gevolg hiervan schadeplichtig is nu [eiseres] dat blijkens de stellingen in de dagvaarding en overige processtukken aan haar vordering primair ten grondslag legt.
4.4.
[gedaagde] betwist dat [eiseres] als gevolg van haar fout schade heeft geleden.
Primair beroept [gedaagde] zich op verjaring van de rechtsvordering tot vergoeding van schade.
4.5.
Zij stelt hiertoe dat de hier geldende verjaringstermijn van vijf jaren op
13 november 2009, maar in elk geval op 14 november 2009 is aangevangen, omdat zij [eiseres] laatstelijk bij brief van 13 november 2009 van haar fout op de hoogte heeft gesteld.
4.6.
Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiseres] bekend mag worden verondersteld met de inhoud van de uitspraak van 8 oktober 2008 waarin de rechtbank haar vorderingsrecht op haar sierraden heeft toegekend. Tevens was haar bekend dat de sierraden door onjuist handelen van [gedaagde] aan [A] zijn afgegeven. Zij wist dus wie hier foutief had gehandeld en wie inmiddels over de sierraden beschikte. Daarmee was zij bekend met alle componenten op grond waarvan verjaring aldus met ingang van 14 november 2009 een aanvang nam (punt 11 CvA), aldus [gedaagde] .
4.7.
[eiseres] betwist dat [gedaagde] haar reeds in 2009 van de fout op de hoogte heeft gesteld. Volgens [eiseres] hoorde zij pas medio november 2015, toen zij een informatief gesprek voerde met mr. Mercanoglu, dat [gedaagde] de sierraden in 2009 ten onrechte aan de ex-man had laten afgeven.
4.8.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] haar steeds in de waan gelaten dat er een procedure over de toebedeling van de sierraden liep.
4.9.
De rechtbank zal eerst het verjaringsverweer beoordelen en stelt daarbij het volgende voorop. Een rechtsvordering tot het vergoeden van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke partij bekend is geworden.
4.10.
Partijen verschillen van mening over de dag van aanvang waarop [eiseres] met de schade en de aansprakelijke partij bekend is geworden.
4.11.
De rechtbank acht hiervoor het moment van belang waarop [eiseres] over de beroepsfout is geïnformeerd, dat is immers het moment waarop [eiseres] met de schade en de aansprakelijke persoon bekend is geworden.
4.12.
Voor zover [gedaagde] tevens heeft bedoeld te stellen dat [eiseres] hiermee bekend is geworden door de ontvangst van de beschikking van de rechtbank van 8 oktober 2008 en de inhoud van het proces-verbaal van afgifte van de deurwaarder in 2009, is de rechtbank van oordeel dat die stelling van [gedaagde] niet opgaat.
4.13.
Vast staat dat deze stukken in de Nederlandse taal naar [eiseres] zijn gestuurd. Niet in geschil is dat [eiseres] de Nederlandse taal niet beheerst en de stukken in het Nederlands zelf derhalve niet heeft kunnen begrijpen, laat staan dat zij eigenhandig een beroepsfout hierin had dienen op te merken.
4.14.
[gedaagde] stelt dat zij [eiseres] telefonisch van haar fout op de hoogte heeft gesteld en dat zij dit gesprek bij brief van 13 november 2009 aan [eiseres] heeft bevestigd.
4.15.
Dat zij [eiseres] telefonisch over haar fout heeft geïnformeerd, betwist [eiseres] en heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Wanneer en hoe laat zij dan zou hebben gebeld, stelt zij niet.
4.16.
[eiseres] betwist het bestaan van de brief van 13 november 2009. Volgens [eiseres] komt deze brief nu ineens uit de lucht vallen.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet volgt dat de brief van
13 november 2009 in 2009 is opgemaakt en verstuurd naar [eiseres] . De rechtbank motiveert dat als volgt.
4.18.
In het dossier van [eiseres] dat [gedaagde] aan Mercanoglu heeft overgedragen komt de brief niet voor.
4.19.
[gedaagde] geeft hiervoor als verklaring dat zij geen dossier heeft overgedragen aan Mercanoglu, maar slechts enkele van belang zijnde stukken uit het dossier en dat de brief van 13 november 2009 daar inderdaad niet bij zat.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat uitgaande van de verklaring van [gedaagde] het dan juist voor de hand zou hebben geleden dat zij de brief van 13 november 2009 zou hebben overgedragen. Dit betreft immers een voor het dossier belangrijk stuk.
4.21.
Daarnaast zou voor de hand hebben geleden dat indien [gedaagde] de brief zou hebben verstuurd, zij daarvan dan in haar mailbericht van 11 februari 2016 aan Mercanoglu melding zou hebben gemaakt.
4.22.
In genoemd mailbericht bericht zij immers Mercanoglu dat zij werkelijk iets doms heeft gedaan en wat zij vervolgens heeft ondernomen. Zij verwijst in haar mailbericht ook naar haar brief aan [eiseres] van 29 oktober 2009. De brief van 13 november 2009 wordt echter niet genoemd.
4.23.
Verder weegt mee dat [gedaagde] in haar mailbericht van 11 februari 2016 aan Mercanoglu schrijft dat de zaak is blijven liggen of beter gezegd nooit is aangepakt en dat zij naar aanleiding van telefonisch verzoek van [eiseres] de advocaat van de wederpartij hierover begin 2015 opnieuw heeft aangeschreven, echter zonder succes. Volgens [gedaagde] moet inderdaad worden doorgepakt en moet de man desnoods worden gedagvaard voor de afgifte van de sieraden.
4.24.
Terwijl uitgaande van de brief van 13 november 2009 [gedaagde] [eiseres] juist zou hebben bericht dat zij om haar sierraden terug te krijgen zelf met de beschikking en het proces-verbaal naar een deurwaarder kan gaan om afgifte van de sieraden bij [A] af te dwingen, dat [gedaagde] zich verder met de zaak niet zal bemoeien en het dossier zal sluiten.
4.25.
De rechtbank acht dit opvolgend advies verloop niet logisch. Voor de hand zou hebben gelegen dat [gedaagde] Mercanoglu op de hoogte zou hebben gesteld van het advies dat zij [eiseres] per brief van 13 november 2009 heeft gegeven en gevraagd zou hebben naar het verloop daarvan.
4.26.
Niet gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan.
4.27.
Gezien het bovenstaande heeft de rechtbank niet de overtuiging dat [gedaagde] de brief van 13 november 2009 heeft opgemaakt en verstuurd in 2009. Deze brief kan dan niet dienen ter onderbouwing van het standpunt van [gedaagde] over de dag van aanvang van de verjaring.
4.28.
Dat [gedaagde] [eiseres] in 2009 van haar fout op de hoogte heeft gesteld volgt ook uit andere stukken niet.
4.29.
In het emailbericht van [gedaagde] aan Mercanoglu bericht [gedaagde] Mercanoglu dat zij toen zij achter haar fout kwam, met de advocaat van de wederpartij heeft gecorrespondeerd, maar dat zijn cliënt weigert de zaken af te geven.
4.30.
De brief aan mr. Oude Breuil die [gedaagde] heeft overgelegd (productie 3) dateert echter van 21 januari 2015. Uit die brief volgt niet dat [gedaagde] eerder met mr. Oude Breuil over de kwestie van de sierraden heeft gecorrespondeerd. [gedaagde] heeft dat ook overigens niet onderbouwd.
4.31.
Ook uit het antwoord van mr. Oude Breuil (eveneens productie 3) volgt niet dat partijen eerder over dezelfde kwestie reeds hadden gecorrespondeerd.
4.32.
Dat [eiseres] reeds in 2009 met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden volgt uit het bovenstaande niet. Nu [gedaagde] voor het overige geen feiten en omstandigheden aan haar stelling ten grondslag heeft gelegd, komt de rechtbank aan een bewijsopdracht niet toe en dient het verjaringsverweer te worden verworpen.
4.33.
De rechtbank komt dan toe aan de verdere inhoudelijke behandeling van de zaak.
4.34.
Aan de orde is dan het verweer van [gedaagde] waarin zij betwist dat [eiseres] een belang heeft bij het instellen van haar vordering. Volgens [gedaagde] ontbreekt ieder belang omdat [eiseres] beschikt over een voor executie vatbare titel, te weten de beschikking van 8 oktober 2008.
4.35.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] haar vordering op basis van voormelde titel nog ten uitvoer kan leggen op [A] en dat van schade derhalve geen sprake is.
4.36.
[eiseres] betwist dat met het alsnog tenuitvoerleggen van het vonnis van schade geen sprake meer zal zijn.
4.37.
[eiseres] stelt daartoe dat [A] heeft gezegd dat hij de sieraden al niet meer heeft. Voor vergoeding van de waarde van de sieraden biedt [A] geen verhaal.
4.38.
De rechtbank is van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat de sieraden reeds in 2009 aan [A] zijn afgegeven. [A] heeft de sierraden toen, ondanks de inhoud van de beschikking, ‘gekregen’. Van onrechtmatig toe-eigenen, zoals [gedaagde] in haar brief aan Oude Breuil stelt, is dan geen sprake. Een vordering tot ongerechtvaardigde verrijking is inmiddels verjaard.
4.39.
Uit de stukken volgt dat reeds meerdere keren is gepoogd de sierraden van [A] terug te krijgen (zie hiervoor de brief die als productie B is overgelegd, overweging 2.10). [A] weigert dit echter. Waarom [A] weigert de sieraden af te geven blijft onduidelijk.
4.40.
Mr. Oude Breuil schrijft in zijn brief van 10 juni 2016 aan Mercanoglu dat hij zijn standpunt al meermalen aan [gedaagde] heeft kenbaar gemaakt en verzoekt Mercanoglu zich met [gedaagde] te verstaan.
4.41.
Wat het standpunt van mr. Oude Breuil is, stelt [gedaagde] echter niet. Zij stelt dat zij van mr. Oude Breuil geen antwoord heeft gekregen (onder 26 CvA). Maar dat volgt uit het bovenstaande niet.
4.42.
De correspondentie waar mr. Oude Breuil naar verwijst heeft [gedaagde] niet overgelegd.
Op welke gronden de ex-echtgenoot meent de sierraden onder zich te mogen houden, blijft derhalve onduidelijk.
4.43.
[gedaagde] heeft hierin kennelijk ook zelf geen aanleiding gezien de deurwaarder opdracht te geven de beschikking alsnog ten uitvoer te leggen of zelf een procedure tot teruggave te starten.
4.44.
Dat zij hiertoe niet kon overgaan omdat [eiseres] haar daartoe geen opdracht zou hebben gegeven, volgt de rechtbank niet. Niet gebleken is immers dat zij [eiseres] heeft verzocht haar hiervoor opdracht te geven.
4.45.
[gedaagde] verwijst hiervoor naar de brief van 29 oktober 2009 (overweging 2.8).
In die brief gaat het echter om heel iets anders. Op dat moment was [gedaagde] nog niet op de hoogte van haar fout en verkeerde zij in de veronderstelling dat nog een boedelscheidingsprocedure diende te worden gevoerd. Uit de brief volgt dat indien [eiseres] wilde dat [gedaagde] ook haar advocaat zou zijn in die boedelscheidingsprocedure, zij [gedaagde] bijgaande opdrachtbevestiging ondertekend terug diende te zenden.
4.46.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] met het bovenstaande onvoldoende heeft onderbouwd dat van schade geen sprake is.
4.47.
Dat [eiseres] geen belang zou hebben bij het instellen van onderhavige vordering, is hiermee tevens onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.
4.48.
Van verzuim aan de zijde van [eiseres] in de nakoming van de overeenkomst jegens [gedaagde] is de rechtbank niet gebleken. Van schuldeisersverzuim is dan geen sprake.
4.49.
[gedaagde] heeft erkend een fout te hebben gemaakt door opdracht te geven aan de deurwaarder om de sierraden af te geven aan de [A] terwijl de rechtbank in de beschikking van 8 oktober 2008 deze reeds aan [eiseres] had toebedeeld. [gedaagde] is hiermee toerekenbaar te kort geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Voor de daardoor ontstane schade is [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk.
4.50.
[eiseres] vordert veroordeling van de schade nader op te maken bij staat. Hiervoor is voldoende dat [eiseres] de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk heeft gemaakt.
Uit het bovenstaande volgt dat [eiseres] hieraan heeft voldaan. Indien [gedaagde] de sieraden niet aan [A] zou hebben afgegeven, zouden deze nu immers in het bezit van [eiseres] zijn geweest. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
4.51.
Nu de vordering niet wordt toegewezen op grond van onrechtmatig handelen, maar op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, zal de rechtbank dit deel van de vordering in het dictum niet overnemen, maar in het dictum gemakshalve spreken van de schade geleden als gevolg van ‘de beroepsfout’.
4.52.
Voor het veroordelen van [gedaagde] in de volledige proceskosten van deze procedure acht de rechtbank geen gronden aanwezig. Kennelijk berust dit op een verschrijving nu [eiseres] dit deel van de vordering niet nader heeft onderbouwd en tevens een gewone proceskosten veroordeling (onder de tweede I.) wordt gevorderd.
4.53.
[gedaagde] zal derhalve als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- explootkosten € 96,57
- griffierecht 79,-
- salaris advocaat 1.808,00 (4 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.983,57
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te vergoeden de schade die zij heeft geleden en lijdt als gevolg van de beroepsfout, nader op te maken bij staat;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.983,57, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
Veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman en in het openbaar uitgesproken op
29 november 2017.