Hof 's-Hertogenbosch, 31-07-2012, nr. HD 200.089.194
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX3331
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
31-07-2012
- Zaaknummer
HD 200.089.194
- LJN
BX3331
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX3331, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 31‑07‑2012
Uitspraak 31‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid uitgetreden bestuurder vennootschap voor het saldo van de rekening-courant met die vennootschap. Beroep op verjaring verworpen (artikel 6:140 lid 4 BW).
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.089.194
arrest van de zevende kamer van 31 juli 2012
gewezen in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
verder: [appellant],
advocaat: mr. P.M.A.C. van de Laak,
tegen:
[Y.] [VESTIGINGSPLAATS] BEHEER BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
verder: Beheer BV,
advocaat: mr. P.C.A. van Baaren,
als vervolg op het incidenteel arrest van dit hof van 27 september 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen onder zaaknummer/rolnummer 225297/ HA ZA 11-179 gewezen von¬nis van 1 juni 2011.
5. Het verdere verloop van het geding
5.1 Bij genoemd incidenteel arrest heeft het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidentele vordering, de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven.
5.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van twee producties een grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van Beheer BV in de kosten van beide instanties.
5.3 Bij memorie van antwoord heeft Beheer BV onder overlegging van zes producties de grief bestre¬den.
5.4 [appellant] heeft een akte genomen en Beheer BV een antwoordakte.
5.5 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
6. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grief verwijst het hof naar de memorie van grieven.
7. De beoordeling
7.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) Beheer BV exploiteert een onderneming in het beheren en beleggen van vermogen. De vennootschap is op 10 januari 2001 opgericht met als statutaire bestuurders [appellant] en diens toenmalige echtgenote [ex-echtgenote]. De aandelen van Beheer BV zijn gecertificeerd in de Stichting Administratiekantoor [appellant] [vestigingsplaats] Beheer (verder: de Stichting), waarvan [appellant] en [ex-echtgenote] ieder voor 50% certificaathouder werden.
b) [appellant] was aanvankelijk (met anderen) bestuurder van de Stichting. Op 22 mei 2003 is hij als zodanig uitgeschreven en werd [ex-echtgenote] in zijn plaats bestuurder van de Stichting. Op 14 oktober 2003 is [appellant] uitgeschreven als bestuurder van Beheer BV. [ex-echtgenote] is sindsdien enig bestuurder van Beheer BV. [appellant] is houder gebleven van 50% van de certificaten in de Stichting.
c) [appellant] en [ex-echtgenote] zijn medio 2002 een rekening-courantverhouding aangegaan met Beheer BV. In de jaarstukken van Beheer BV staat deze aangeduid als ‘Rekening-courant directie’. Voor de rekening-courantschuld is geen termijn voor aflossing bepaald. Vanaf ultimo 2003 hebben geen mutaties meer plaatsgevonden, afgezien van het toevoegen van rente over de bestaande schuld.
d) Per 1 december 2010 bedraagt de rekening-courantschuld € 77.156,=. Bij brief van 8 december 2010 (abusievelijk gedateerd 19 november 2010) heeft Beheer BV [appellant] gesommeerd binnen vijf dagen de helft hiervan, derhalve € 38.578,= aan Beheer BV te voldoen. [appellant] heeft dit bedrag niet betaald, waarop Beheer BV de onderhavige procedure is begonnen.
7.2 In deze procedure vorderde Beheer BV in eerste aanleg veroordeling van [appellant] tot betaling van het bedrag van € 38.578,=, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 13 december 2010, en een bedrag van € 1.190,= aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de derde dag na de betekening van het vonnis en met nakosten. Nadat het recht van [appellant] om te concluderen voor antwoord vervallen was verklaard, heeft de rechtbank bij het vonnis van 1 juni 2011 de vorderingen van Beheer BV toegewezen, met dien verstande dat over de hoofdsom de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is toegewezen.
7.3 In de appeldagvaarding, de incidentele memorie en de memorie van grieven vordert [appellant] (alleen) vernietiging van het vonnis en veroordeling van Beheer BV in de kosten van beide instanties. Het hof gaat ervan uit dat [appellant], hoewel hij dat niet in enige bepaalde conclusie verwoordt, alsnog afwijzing van de vordering van Beheer BV beoogt. Uit de memorie van antwoord leidt het hof af dat Beheer BV dat ook zo heeft begrepen.
7.4 De grief van [appellant] houdt primair in een beroep op verjaring en subsidiair het verweer dat Beheer BV geen vordering op [appellant] heeft omdat na zijn uittreden de rekening-courantschuld automatisch volledig ten laste van [ex-echtgenote] is gekomen en zij vervolgens eventueel op hem een regresvordering heeft.
7.5 [appellant] beroept zich op verjaring ex artikel 3:207 BW [bedoeld zal zijn: artikel 3:307 BW]. Ter onderbouwing hiervan stelt [appellant] dat vanaf het moment dat hij geen bestuurder meer was van zowel Beheer BV als van de Stichting, dat wil zeggen vanaf uiterlijk
14 oktober 2003, er geen rekening-courantverhouding meer bestond en uitsluitend een opeisbaar saldo. Dit saldo is volgens [appellant] in ieder geval vanaf 1 januari 2004 opeisbaar. De rechtsvordering tot betaling van dit saldo verjaart op grond van artikel 6:140 lid 4 BW na vijf jaar zodat de verjaringstermijn op 1 januari 2009 verloopt. Binnen deze periode is de verjaring niet gestuit, aldus [appellant]. De dagvaarding in eerste aanleg is eerst na afloop van die periode uitgebracht zodat de vordering van Beheer BV is verjaard.
7.6 Beheer BV heeft hier allereerst tegen ingebracht dat artikel 3:307 BW toepassing mist nu voor rekening-courantovereenkomsten een specifieke verjaringsregeling ex artikel 6:140 lid 4 BW geldt. Door het uittreden van [appellant] uit Beheer BV en uit de Stichting is diens rekening-courantverhouding met Beheer BV niet geëindigd, zodat toen de verjaringstermijn nog niet is gaan lopen. Aan de rekening-courantovereenkomst is pas een einde gekomen door de opzegging ervan door Beheer BV bij brieven van 8 december 2010 en, voor zover nodig, 3 januari 2011 zodat van verjaring geen sprake is.
7.7 Het hof overweegt hierover het volgende. Het gaat bij de vordering van Beheer BV om een rekening-courantovereenkomst, zodat de specifiek hierop gerichte bepaling van artikel 6:140 lid 4 BW van toepassing is. Ingevolge de tweede volzin hiervan verjaart een rechtsvordering tot betaling van het saldo van een rekening-courantverhouding door verloop van vijf jaren na de dag, volgende op die waarop de rekening is geëindigd én het saldo opeisbaar is geworden. Het gaat hier om cumulatieve eisen. Hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht over zijn uittreden uit Beheer BV en de Stichting brengt niet mee dat de rekening-courantverhouding daardoor reeds geëindigd is. De hoedanigheid van bestuurder is immers niet bepalend voor het bestaan van een rekening-courantverhouding. Door [appellant] is niets gesteld dat de conclusie rechtvaardigt dat de rekening wat hem aangaat is geëindigd op een tijdstip gelegen voor het moment waarop deze volgens Beheer BV door haar is opgezegd. In zijn akte heeft [appellant] nog aangevoerd dat de rekening-courant in de jaarstukken staat aangeduid als ‘Rekening-courant directie’. Hij verbindt daaraan de conclusie dat op het moment dat hij geen deel meer uitmaakt van de directie deze rekening-courant niet langer hem betreft maar alleen [ex-echtgenote] als bestuurder van Beheer BV. Op zich is het juist dat de rekening-courant zo is aangeduid. Ook dat brengt evenwel niet mee dat het verlies van de hoedanigheid van bestuurder automatisch leidt tot het einde van de rekening-courantovereenkomst. Van enige rechtshandeling waardoor die overeenkomst zou kunnen zijn geëindigd op een eerder tijdstip dan door Beheer BV wordt aangehouden dan wel van een afstand van recht of ontslag van [appellant] uit zijn verplichtingen door Beheer BV, is niets gebleken. Een en ander leidt ertoe dat het primaire verweer van [appellant] wordt verworpen.
7.8 Het subsidiaire verweer van [appellant] komt erop neer dat [ex-echtgenote] en hij ieder volledig aansprakelijk waren voor het uiteindelijke saldo van de rekening-courant, en niet ieder voor de helft ervan. Na het wegvallen van [appellant] als bestuurder van Beheer BV is er geen rekening-courantverhouding meer tussen [appellant] en Beheer BV, zodat [ex-echtgenote] nog alleen aansprakelijk is voor het gehele saldo. Zij heeft dan eventueel een regresvordering voor de helft van dat saldo op [appellant], maar daar staat Beheer BV buiten, aldus [appellant]. Volgens hem heeft Beheer BV om deze reden geen vordering op [appellant]. Beheer BV betwist deze visie. Zij tekent hierbij aan dat uit proceseconomische overwegingen er niet voor gekozen is het volledige saldo te vorderen waarna een vrijwaringprocedure tussen [appellant] en [ex-echtgenote] zou moeten volgen, aangezien dit voor de betrokken partijen meer kosten mee zou brengen dan de nu gevolgde werkwijze.
7.9 Het hof overweegt hierover het volgende. Zoals hiervoor uiteengezet, brengt het uittreden van [appellant] niet mee dat hij niet langer aansprakelijk is voor het saldo van de rekening-courant. Hij heeft op zich gelijk dat [ex-echtgenote] en hijzelf niet elk voor de helft aansprakelijk zijn, maar dat laat onverlet dat Beheer BV ervoor kan en mag kiezen [appellant] slechts voor de helft aan te spreken. [appellant] wordt daar niet beter of slechter van dan in de situatie dat eerst het volledige saldo van hem zou zijn gevorderd waarna een regresvordering voor de helft van dat saldo van [appellant] op [ex-echtgenote] zou overblijven. In ieder geval is in deze procedure niets gesteld of gebleken dat een andere conclusie rechtvaardigt. Ook dit verweer wordt verworpen.
7.10 Beide verweren van [appellant] zijn verworpen en daarmee zijn enige grief. Tegen de afzonderlijke onderdelen van de vordering van Beheer BV, voor zover door de rechtbank toegewezen, heeft [appellant] geen grieven gericht. Het vonnis waarvan beroep wordt daarom bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep met nakosten, met inbegrip van de kosten van het door [appellant] opgeworpen incident.
8. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Beheer BV begroot op € 649,= aan vast recht en op € 1.737,= aan salaris advocaat in de hoofdzaak, op € 894,= aan salaris advocaat in het incident en wat betreft de nakosten op € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken proceskostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 juli 2012.