In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030, gesloten en getekend op 16 maart 2015 door [verbalisant 1] , agent van politie-eenheid Noord-Nederland.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-09-2020, nr. 21-001339-16
ECLI:NL:GHARL:2020:7427
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-09-2020
- Zaaknummer
21-001339-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:7427, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑09‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:994
Uitspraak 18‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en diefstal door twee of meer verenigde personen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een taakstraf voor de duur van 120 uren. Toewijzing vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof leidt uit het samenstel van omstandigheden af dat bij verdachte wetenschap is geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de loods die zijn eigendom is. In de ogen van het hof kan het – bij het ontbreken van een aannemelijke, de conclusie van het hof weersprekende verklaring – niet anders zijn dan dat verdachte zich tezamen en in vereniging met (onder meer) zijn broer schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001339-16
Uitspraak d.d.: 18 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 februari 2016 met parketnummer 18-820146-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [woonadres]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 december 2018 en 4 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, respectievelijk 75 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.892,68 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat-generaal de veroordeling van verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten gevorderd tot een bedrag van € 500,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, namelijk het telen van hennep, meermalen gepleegd, en voor diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft verdachte daarvoor een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij Enexis toegewezen tot een hoogte van € 6.892,68 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten gemaakt door de benadeelde partij Enexis tot een hoogte van € 500,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 september 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, meermalen, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1.285, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 september 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan energiebedrijf Enexis, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd ter zake van het medeplegen van het meermalen telen van hennep, het aanwezig hebben van 1.285 hennepplanten en de diefstal in vereniging van elektriciteit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent te zijn betrokken bij de aangetroffen hennepkwekerij. Vaststaat dat verdachte eigenaar is van het pand. Ook staat vast dat verdachte beschikte over een sleutel van het pand. Aanvankelijk heeft de verdachte verklaard dat hij het pand heeft verhuurd aan een onbekende man en hij geen kennis heeft gehad van de aanwezigheid van de kwekerij in het pand. Dit terwijl kan worden vastgesteld dat hijzelf regelmatig op het terrein aanwezig was. Eerst op 12 december 2018 heeft verdachte een andere proceshouding aangenomen en wijst hij zijn broer aan als degene van wie de hennepkwekerij was. De getuigenverklaringen die afgelegd zijn in het kader van nader onderzoek en het onderzoek naar DNA-materiaal op een flesje dat in de voedingsruimte bij de kwekerij lag, maken zijn verklaring niet geloofwaardig. De betrokkenheid van verdachte is hierdoor niet minder aannemelijk gemaakt.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte bepleit dat geen sprake is van medeplegen van hennepteelt. Verdachte stelt geen wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en de diefstal van stroom. Hij heeft ook geen vorm van samenwerking met zijn broer gehad bij het telen, bewerken en aanwezig hebben van de hennep. De betrokkenheid van de broer van verdachte, [betrokkene] , zou weldegelijk blijken uit de verklaringen in het dossier. De verklaring van verdachte is volgens de raadsvrouw geloofwaardig gelet op de door de verdediging ingebrachte documenten en de uitslag van het DNA-onderzoek met betrekking tot de sigarettenpeuk die in de kwekerij is aangetroffen. In de maanden juli en augustus van 2014 was verdachte niet in staat om fysiek werk te verrichten vanwege een cirkelzaagongeluk en het daarmee gepaard gaande herstel. Het enkele feit dat de loods hem in eigendom toebehoort en dat er een flesje met zijn DNA erop is aangetroffen in de loods, is onvoldoende bewijs om hem als medepleger van de tenlastegelegde feiten aan te merken. Verdachte heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen opzet heeft gehad op het gronddelict en/of de samenwerking met iemand anders. Vrijspraak moet volgen wegens een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
In het algemeen is voor het bewijs van medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking vereist. Daarbij moet de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht zijn. Dit impliceert tevens dat de verdachte opzet had op zowel de samenwerking als op het grondfeit. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de omstandigheid dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, behoeft aan het bewijs van medeplegen niet in de weg te staan. Als van medeplegen sprake is, kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachte zijn verricht.
Voorts overweegt het hof in algemene zin dat de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op artikel 29 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs kan bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.1.
Op 18 september 2014 gaan twee verbalisanten naar het adres [adres] te [plaats] . Daar spreken zij met [getuige 1] , die verklaart dat de loods niet zijn eigendom is. Terwijl zij met [getuige 1] spreken, zien zij een man in de loods.
Bij het onderzoek naar de loods die dag horen de verbalisanten door de deur van de rechter loods een brommend, zoemend geluid. Ditzelfde geluid horen zij ook op meerdere plekken aan de achterzijde van het pand. Op een hoek aan de achterzijde van de loods ruiken zij een geur die afkomstig kan zijn van hennep.
Op het moment dat de verbalisanten de deur van de loods willen forceren, worden zij aangesproken door [getuige 1] . Hij verklaart dat hij het telefoonnummer van de eigenaar van de loods heeft. Als verbalisanten het nummer bellen, blijkt dat zij spreken met [verdachte] . [verdachte] verklaart aan de telefoon dat hij de eigenaar van de loods is en een sleutel van het pand heeft. Na enige minuten zien de verbalisanten een man aan komen fietsen. Zij herkennen de man, naar blijkt [verdachte] , als zijnde de man die zij, terwijl zij met [getuige 1] in gesprek waren, in de loods zagen. Bij het overhandigen van de sleutel verklaart [verdachte] dat hij de loods verhuurt aan een onbekende persoon. Op de vraag hoe hij in contact kwam met deze persoon, antwoordt hij dat hij dit niet weet.
Kort daarop spreekt [getuige 2] , de echtgenote van [getuige 1] , een van de verbalisanten aan en zij verklaart desgevraagd dat [verdachte] de loods gebruikt.
Bij onderzoek in de loods treffen de twee verbalisanten een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Uit de bevindingen met betrekking tot de kweekruimtes, concluderen zij dat de aangetroffen hennepkwekerij al langere tijd in gebruik is. De stroomvoorziening van de kwekerij is daarbij illegaal afgetapt van de hoofdleiding.2.
Op vragen van de politie antwoordt getuige [getuige 3] op 6 november 2014 dat [verdachte] eigenaar is van de loods. De afgelopen maanden heeft zij [verdachte] dagelijks bij de loods gezien.3.
Op vragen van de politie antwoordt getuige [getuige 4] op 6 november 2014 dat hij [verdachte] en [betrokkene] (naar het hof begrijpt wordt [betrokkene] in dit dossier ook [betrokkene] genoemd) [verdachte] bij de loods heeft gezien. Zij waren daar alle dagen. Getuige [getuige 4] geeft in zijn verklaring ook aan dat hij graafwerkzaamheden heeft gezien bij de loods in juli 2014. Daarnaast heeft hij problemen gehad met de elektriciteit in augustus 2014 en in september 2014.4.
Op vragen van de politie antwoordt getuige [getuige 1] op 25 november 2014 dat hij aan de [adres] te [plaats] woont. Hij kent [verdachte] en het kan voorkomen dat zij elkaar dagelijks zien.5.
Verdachte verklaart ter terechtzitting van het hof dat hij in de tenlastegelegde periode bijna dagelijks op het adres [adres] te [plaats] kwam.6.
Op 18 september 2014 doet de politie forensisch onderzoek in de loods. Daarbij wordt onder meer een monster betreffende speeksel op/aan de drinkopening van een flesje C1000 helder bronwater door middel van een wattenstaafje veiliggesteld. Het flesje is aangetroffen op een stelling in de voedingsruimte van de hennepkwekerij.7.
Uit DNA-onderzoek aan een referentiemonster van verdachte [verdachte] blijkt een match met het DNA-profiel uit het monster betreffende speeksel afkomstig van de drinkopening van voornoemd flesje. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.8.
Uit het onderzoek naar de in de loods aangetroffen hennepkwekerij blijkt dat het gaat om 4 ruimtes in de loods waarin op professionele wijze, gedurende langere tijd hennep werd geteeld. In ruimtes A en B treft de politie 256 hennepplanten per ruimte aan. In ruimte C treft de politie 389 hennepplanten aan en in ruimte D treft de politie 384 hennepplanten aan.9.Daarnaast blijkt uit de vaststellingen in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 16 februari 2015 dat de kwekerij gedurende langere tijd in werking is geweest en dat het aannemelijk is dat er ten minste een eerdere oogst is gerealiseerd.10.
Wetenschap van de kwekerij
Verdachte betoogt dat hij nergens vanaf wist en niet bij de hennepkwekerij betrokken is geweest.
Het hof komt op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden tot de volgende conclusie. Verdachte is de eigenaar van de loods waarin de in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Verbalisanten nemen bij de loods een zoemend geluid waar en ruiken een (hennep)geur en treffen, naar later is gebleken, verdachte op 18 september 2014 aan in de loods. Verdachte heeft bovendien een sleutel van de loods. Aldaar geeft verdachte - nog voordat de verbalisanten de loods openmaken en de hennepkwekerij aantreffen - aan dat hij de loods aan een onbekende persoon heeft verhuurd van wie hij geen gegevens heeft. Hij geeft ook op dat hij niet weet hoe hij met deze persoon in contact is gekomen.
Verdachte blijft gedurende het proces in eerste aanleg bij deze verklaring, maar op 12 december 2018 verklaart verdachte voor het eerst bij het hof dat hij tegen de politie heeft gelogen over de onbekende huurder. Hij geeft aan dat hij zijn broer [betrokkene] wilde beschermen, omdat de hennepkwekerij van zijn broer was. De aanvankelijke, naar later is gebleken, valse verklaring van verdachte, nog voor het binnengaan van de loods en het aantreffen van de hennepkwekerij door de verbalisanten, past naar het oordeel van het hof niet bij het ontbreken van iedere wetenschap bij verdachte van een hennepkwekerij in een loods die zijn eigendom is. Waarom zou verdachte immers, als hij geen weet had van een onrechtmatige situatie in zijn loods, liegen over de persoon aan wie hij de loods zou hebben verhuurd en waarom en waartegen zou hij zijn broer dan willen beschermen? Voorts overweegt het hof dat getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] verklaren dat zij verdachte in 2014 vaak bij de loods hebben gezien, al dan niet samen met zijn broer [betrokkene] . Tot slot kan verdachte middels het matchende DNA-profiel, verkregen uit de bemonstering van een drinkflesje dat in een ruimte, in gebruik als voedingsruimte van de kwekerij, aan de kwekerij worden gelinkt. Het betreft bovendien een hennepkwekerij van een aanzienlijke omvang, namelijk 1.285 planten, ingericht op een professionele wijze en waarbij is vastgesteld dat er ten minste één eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Het inrichten van een dergelijke kwekerij moet gepaard zijn gegaan met een aanzienlijke investering van tijd, bedrijvigheid en materialen, zo blijkt ook uit de ruimlijst van de hennepkwekerij.
Het hof leidt uit het samenstel van deze omstandigheden af dat bij verdachte wetenschap is geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de loods die zijn eigendom is. Het hof verwerpt in zoverre het verweer.
Medeplegen
Met betrekking tot de betrokkenheid van een of meer anderen bij de hennepkwekerij stelt het hof de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast.11.
Bij voornoemd forensisch onderzoek heeft de politie bij de ruimte, in gebruik als voedingsruimte van de hennepkwekerij, een sigarettenpeuk veiliggesteld.12.In opdracht van het hof is nader onderzoek gedaan naar het op de sigarettenpeuk aangetroffen DNA in vergelijking met het DNA van [betrokkene] . Uit dit onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van [betrokkene] matcht met het DNA-profiel verkregen uit de veilig gestelde sigarettenpeuk. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.13.
Na dit onderzoek is [betrokkene] geconfronteerd met de resultaten hiervan. Hij geeft op meerdere momenten geen aannemelijke verklaring voor het aantreffen van een sigarettenpeuk met zijn DNA-profiel erop in de loods. Daarnaast verklaart hij dat hij in 2014 regelmatig op het adres [adres] te [plaats] kwam.14.
Getuige [getuige 3] verklaart op 6 november 2014 bij de politie dat [betrokkene] , de broer van verdachte, de linker loods, waar later een deel van de hennepkwekerij is aangetroffen, in gebruik heeft.15.
Getuige [getuige 5] verklaart bij de raadsheer-commissaris dat hij in opdracht van [betrokkene] , gedurende een periode in 2013-2014 toen hij voor hem heeft gewerkt, spullen naar de loods aan het adres de [adres] te [plaats] heeft gebracht. Het gaat om bouwmaterialen, meer specifiek dozen, hout en lampen.16.Uit dit samenstel van feiten en omstandigheden leidt het hof af dat ook de broer [betrokkene] betrokken was bij de hennepteelt in de loods van verdachte.
Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat zijn broer [betrokkene] niet alleen werkzaam is in de bouw, maar ook verstand heeft van electriciteitswerken.
Op grond van de vaststelling dat verdachte eigenaar was van de loods, hij daar een sleutel van had, hij regelmatig – vrijwel dagelijks – bij de loods is gezien, al dan niet samen met zijn broer [betrokkene] , zijn DNA is aangetroffen op een flesje in de hennepkwekerij, alsook dat het DNA van zijn broer [betrokkene] is aangetroffen in de hennepkwekerij, ook hij regelmatig bij en zelfs in de loods is gezien en neef [getuige 5] voor [betrokkene] spullen bij de loods heeft gebracht die kunnen duiden op het inrichten van een hennepkwekerij, kan het – bij het ontbreken van een aannemelijke, de conclusie van het hof weersprekende verklaring – in de ogen van het hof niet anders zijn dan dat verdachte zich tezamen en in vereniging met (onder meer) zijn broer [betrokkene] schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Hetgeen de raadsvrouw heeft overgelegd en bepleit doet niet af aan de door het hof vastgestelde nauwe en bewuste samenwerking met een of meer medeverdachte(n).
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 september 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk, meermalen, heeft geteeld in een pand aan [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1.285 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 19 september 2014 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen elektriciteit toebehorende aan energiebedrijf Enexis.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Beide feiten heeft verdachte begaan met een of meer medeverdachten. Het betrof een hennepkwekerij van een grote omvang, namelijk 1.285 hennepplaten verdeeld over 4 kweekruimtes. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep, een middel dat op lijst II van de Opiumwet staat, een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Ook is het algemeen bekend dat achter de productie en verkoop van hennep criminele activiteiten schuilgaan. Verdachte heeft, door zich schuldig te maken aan het telen van hennep, bijgedragen aan het in stand houden van dergelijke criminele activiteiten. Voorts is de energieleverancier in financiële zin benadeeld nu de elektriciteit voor de kwekerij is afgenomen buiten de elektriciteitsmeter om.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 augustus 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot artikel 3 onder B van de Opiumwet. In het geval van een hennepkwekerij met een omvang van 500 tot 1000 hennepplanten betekent dat een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. In het onderhavige geval gaat het om een hennepkwekerij met een omvang van 1.285 planten. De oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken geven voor dit aantal platen geen uitgangspunt. Daar komt bij dat dit oriëntatiepunt niet mede ziet op de diefstal van elektriciteit. Het hof ziet reden om in strafmatigende zin rekening te houden met het tijdsduur van de gehele strafrechtelijke procedure.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat in beginsel oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, voor de duur van respectievelijk 3 maanden en 180 uren, passend en geboden is. Het hof stelt echter vast dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Verdachte heeft appel ingesteld tegen het vonnis op 9 maart 2016 en het hof doet uitspraak op 18 september 2020. Dit tijdsverloop is deels veroorzaakt door de veranderende proceshouding van verdachte ter zitting van het hof op 12 december 2018, waardoor de noodzaak ontstond tot nader onderzoek. Voor het andere deel, door het hof vastgesteld op 12 maanden is er sprake van een onredelijke vertraging. Gelet daarop acht het hof thans een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden. Het hof neemt daarbij de grootschalige omvang en de professionele opzet van de kwekerij in aanmerking. Het hof zal de duur van proeftijd vanwege de ouderdom van het bewezenverklaarde beperken tot de duur van één jaar.
Vordering van de benadeelde partij Enexis B.V.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.892,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof verwijst de verdachte tot slot in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten ad 500,- euro en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Enexis B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Enexis B.V. ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 6.892,68 (zesduizend achthonderdtweeënnegentig euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten tot een bedrag van 500,00 euro (vijfhonderd) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Enexis B.V., ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.892,68 (zesduizend achthonderdtweeënnegentig euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 69 (negenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 september 2014.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 18 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.J. Deuring en mr. P.T. Heblij zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑09‑2020
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 81 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 73 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] .
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 77 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 4] .
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 102 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 4] .
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van dit hof van 12 december 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] .
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van sporenonderzoek (als bijlage op pagina 142 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
Het deskundigenrapport, 2014.12.08.066, opgemaakt door H.J. van Paassen, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 28 december 2014 (als bijlage op pagina 144a e.v. van het proces-verbaal, PL0100-2014092030).
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 81 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e, tweede lid Sr (als bijlage op pagina 145 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030), voor zover inhoudende de bevindingen van de rapporteurs [verbalisant 5] en [verbalisant 1] .
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullende proces-verbaal, genummerd PL0100-2019042374, gesloten en getekend op 5 november 2019 door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van sporenonderzoek (als bijlage op pagina 142 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] .
Het deskundigenrapport, 2019.09.09.028, opgemaakt door A.I. Berghout, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 24 september 2019 (als bijlage op pagina 26 e.v. van het proces-verbaal, PL0100-2019042374).
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage op pagina 30 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2019042374) voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene] .
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 73 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0100-2014092030) voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] .
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 12 januari 2018, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 5] .